Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/312111 / KG ZA 22-457)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met een grief en productie 10;
- de memorie van antwoord met producties 9 tot en met 13;
- de op 19 januari 2023 gehouden mondelinge behandeling, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door Everlam toegezonden producties 11 tot en met 14, die Everlam bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door Sekisui toegezonden productie 14, die Sekisui bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
3.De beoordeling
- a. Everlam is een producent van tussenlagen en folies van Polyvinyl Butyal (PVB). PVBtussenlagen worden onder meer gebruikt bij de productie van gelaagd glas en veiligheidsglas. Het hoofdkantoor van Everlam is gevestigd in België, Everlam heeft een productiefaciliteit in Duitsland.
- b. Sekisui produceert en verkoopt BH8 PVB hars (hierna: PVB-hars). PVB-hars is de belangrijkste grondstof voor het vervaardigen van PVB-tussenlagen. Daarnaast produceert Sekisui zelf ook tussenlagen en folies van PVB onder haar eigen naam. Sekisui is gevestigd in Roermond.
- c. Begin augustus 2020 hebben Everlam en Sekisui een “Long term supply & purchase agreement” gesloten (hierna: de leveringsovereenkomst), die ertoe strekt dat Sekisui PVB-hars aan Everlam levert. In artikel 2.1 hebben partijen een testperiode van een jaar afgesproken, lopend van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020. In artikel 2.2 is sprake van een lanceringsperiode (het kalenderjaar 2021) en in artikel 2.3 is bepaald dat Sekisui na de lanceringsperiode gedurende de resterende looptijd van de leveringsovereenkomst tussen de 8.000 en 12.000 MT (metrische ton) PVB-hars per jaar aan Everlam zal leveren. Volgens artikel 13.1 van de leveringsovereenkomst heeft de overeenkomst een looptijd tot 31 december 2030.
- d. Artikel 4 van de leveringsovereenkomst bevat een boetebeding voor het geval Sekisui er niet in slaagt om de door Everlam bestelde hoeveelheden die de maximale jaarlijkse hoeveelheid in enig kalenderjaar niet te boven gaan, te leveren. Sekisui is dan € 350,-- per te weinig geleverde MT aan Everlam verschuldigd.
- e. In artikel 6 van de leveringsovereenkomst en in de daarbij behorende bijlage 2 hebben partijen afgesproken hoe de prijs voor de te leveren PVB-hars wordt vastgesteld. Volgens het door partijen afgesproken prijsmechanisme wordt de prijs mede bepaald door de gemiddelde marktprijzen voor de grondstoffen ethyleen en propyleen, en door de prijsstijgingen (inflatie) van arbeid, energie en transport.
- f. Artikel 12 van de leveringsovereenkomst bevat een “hardshipclausule” die als volgt luidt:
- i. In artikel 18 van de leveringsovereenkomst is bepaald dat op de overeenkomst Duits recht van toepassing is en dat, kort gezegd, het Weens Koopverdrag niet van toepassing is.
- j. Bij e-mail van 16 december 2021 heeft Sekisui aan Everlam meegedeeld dat zij vanwege – kort gezegd – sterk gestegen energie- en grondstofprijzen, de prijs van PVB-hars met ingang van 1 januari 2022 zal verhogen van € 2.809,-- per ton naar € 4.069,-- per ton. Everlam heeft meegedeeld daar niet mee in te stemmen.
- k. In de daaropvolgende maanden hebben partijen onderhandeld over aanpassing van het prijsmechanisme. Zij hebben daarover geen overeenstemming bereikt.
- l. Op 8 april 2022 heeft Sekisui aan Everlam een “Hardship Notice” gezonden. Daarin heeft Sekisui zich op het standpunt gesteld dat sprake is van economische “hardship” zoals bedoeld in artikel 12 van de leveringsovereenkomst, en heeft zij Everlam uitgenodigd om in onderhandeling te treden over aanpassing van de productprijzen vanaf oktober 2021 en over beëindiging van de leveringsovereenkomst per 31 december 2022.
- m. Bij brief van 9 mei 2022 heeft Everlam zich (via haar advocaat) op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie van “hardship” zoals bedoeld in artikel 12 van de leveringsovereenkomst. Everlam heeft zich wel bereid verklaard om in goed overleg met Sekisui te spreken over aanpassingen van de leveringsovereenkomst, maar zich op het standpunt gesteld dat de door Sekisui verlangde aanpassingen niet aanvaardbaar zijn.
- n. In de maanden mei en juni 2022 hebben partijen voorstellen uitgewisseld over aanpassing van de leveringsovereenkomst maar daarover geen overeenstemming bereikt.
- o. Op 31 oktober 2022 heeft Sekisui in Düsseldorf een arbitrageprocedure gestart tegen Everlam bij de International Court of Arbitration (ICC). Sekisui vordert in deze arbitrageprocedure – kort gezegd – een verklaring dat de leveringsovereenkomst op 31 december 2022 zal eindigen en verhoging van de prijs voor de leveringen van PVB-hars met terugwerkende kracht vanaf april 2021.
- p. Bij brief van 24 november 2022 heeft Everlam aan Sekisui geschreven dat er geen basis is voor beëindiging van de leveringsovereenkomst per 31 december 2022 en heeft zij Sekisui verzocht om uiterlijk op 28 november 2022 aan Everlam te bevestigen dat zij haar leveringsverplichtingen uit de leveringsovereenkomst zal blijven nakomen totdat besluitvorming heeft plaatsgevonden in de arbitrageprocedure.
- q. Bij brief van 28 november 2022 heeft Sekisui aan Everlam geschreven dat de buitengewone toename van de productiekosten een beëindiging van de leveringsovereenkomst per 31 december 2022 rechtvaardigt. Sekisui heeft de door Everlam gevraagde bevestiging dat zij de leveringsverplichtingen uit de leveringsovereenkomst zal blijven nakomen totdat besluitvorming heeft plaatsgevonden in de arbitrageprocedure, niet gegeven.
- r. Met ingang van maandagochtend 2 januari 2023, dus nadat het in dit hoger beroep bestreden kortgedingvonnis was gewezen, heeft Sekisui de levering van PVB-hars aan Everlam gestaakt.
- s. Op donderdagochtend 19 januari 2023 heeft de Secretaris-Generaal van de ICC de benoeming van de voorzitter van het scheidsgerecht bekrachtigd. Het scheidsgerecht is daarmee compleet.
- De Nederlandse rechter is internationaal bevoegd om van het geschil tussen partijen kennis te nemen (rov. 4.1).
- Tussen partijen is arbitrage buiten Nederland overeengekomen zodat de artikelen 1074 en verder Rv van toepassing zijn (rov. 4.3.1).
- Partijen zijn overeengekomen dat alle geschillen die tussen hen kunnen ontstaan in verband met de leveringsovereenkomst, door arbitrage worden beslecht (rov. 4.3.4).
- Partijen hebben zich in het arbitragebeding gecommitteerd aan de ICC Rules of Arbitration (hof: hierna aan te duiden als het ICC-reglement). Het ICC-reglement wordt daarom op grond van artikel 1020 lid 6 Rv geacht onderdeel uit te maken van de arbitrageovereenkomst (rov. 4.3.5 en 4.3.6).
- Op grond van artikel 28 lid 1 ICC-reglement heeft het scheidsgerecht de bevoegdheid om gedurende de arbitrage op verzoek van een partij een voorlopige voorziening te treffen. Op grond van artikel 29 lid 1 ICC-reglement kan een partij, voordat een scheidsgerecht is benoemd, een Emergency Arbitrator verzoeken een voorlopige voorziening te treffen (rov. 4.3.7).
- De partijen hebben niet overeenkomstig artikel 29 lid 6 onder b ICC-reglement de mogelijkheid van Emergency Arbitration uitgesloten. Partijen zijn dus de mogelijkheid van een arbitraal kort geding overeengekomen (rov. 4.3.8).
- Dat artikel 29 lid 7 ICC-reglement niet uitsluit dat een partij een voorlopige voorziening vraagt bij de overheidsrechter, laat onverlet dat de voorzieningenrechter zich op grond van artikel 1074d Rv uitsluitend bevoegd kan verklaren, als de gevraagde beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen (rov. 4.3.9).
- De vraag of de beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen moet in beginsel ex nunc worden beoordeeld (rov. 4.3.10).
- Het feit dat Everlam er voor heeft gekozen om, in strijd met de overeengekomen mogelijkheid van een arbitraal kort geding, de kwestie aanhangig te maken bij de voorzieningenrechter, brengt echter mee dat in dit geval ex tunc moet worden getoetst of de beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. Bij toetsing ex nunc zouden de contractuele afspraken kunnen worden omzeild door een voorziening aan de overheidsrechter te vragen op een tijdstip waarop deze niet meer tijdig in arbitrage kan worden verkregen (rov. 4.3.12).
- Everlam had in de periode tussen 31 oktober 2022 (aanhangig maken arbitrage door Sekisui) en 13 december 2022 (aanwijzing partij-arbiters) de Emergency Arbitrator kunnen verzoeken een voorlopige voorziening te treffen. Everlam had op die wijze de door haar gewenste voorziening ruimschoots op tijd in arbitrage kunnen verkrijgen (rov. 4.3.15).
- Dat voor de tenuitvoerlegging van een in arbitrage gegeven voorlopige voorziening een verlof tot tenuitvoerlegging nodig is, waarvoor een procedure op tegenspraak bij de overheidsrechter nodig is, kan er in voorkomende gevallen toe leiden dat voldaan is aan het in artikel 1074d Rv genoemde criterium dat de gevraagde beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen. In dit geval is echter niet gebleken van een reëel risico dat Sekisui een in arbitrage gegeven voorlopige voorziening niet volledig zal nakomen. Daarom kan in dit geval niet worden geoordeeld dat de gevraagde beslissing niet tijdig in arbitrage kan worden verkregen (rov. 4.3.16 en 4.3.17).
- Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Everlam de gevraagde beslissing tijdig in arbitrage had kunnen verkrijgen, dat artikel 1074d Rv dus aan bevoegdheid van de voorzieningenrechter in de weg staat en dat de voorzieningen daarom onbevoegd is om van de vordering van Everlam kennis te nemen (rov. 4.3.18).
kanworden gekregen. De maatstaf is niet, zoals Sekisui heeft gesteld, of de gevraagde voorziening tijdig in arbitrage
had kunnenworden verkregen. Of aan de maatstaf is voldaan, moet door het hof in beginsel worden getoetst op basis van de omstandigheden zoals die zich voordoen op het moment van de in hoger beroep te nemen beslissing. Het hof ziet in dit geval in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om van dat uitgangspunt af te wijken. Het enkele feit dat Everlam in december 2022 niet heeft verzocht om benoeming van een emergency arbitrator maar een kort geding aanhangig heeft gemaakt tegen Sekisui is naar het oordeel van het hof onder de omstandigheden van dit geval onvoldoende voor een ander oordeel. Dit geldt te meer nu discussie mogelijk is over de executeerbaarheid van een 'order' van een emergency arbitrator en in ieder geval een verlof tot tenuitvoerlegging dient te worden verzocht, wat tot (verdere) vertraging zou leiden. Vast staat bovendien – wat er verder zij van de relevantie hiervan voor de bevoegdheidsvraag – dat Everlam het onderhavige kort geding aanhangig heeft gemaakt voorafgaand aan ‘transmission of the file’ als bedoeld in artikel 28 lid 2 van het ICC-reglement (vgl. ook 29 lid 7 van hetzelfde Reglement).
- Sekisui heeft niet gesteld dat het voor haar onmogelijk is om aan haar leveringsverplichtingen te blijven voldoen. Zij heeft alleen gesteld dat het voor haar verliesgevend is om dat te blijven doen. Voor die verliezen kan Sekisui echter gecompenseerd worden als in de arbitrageprocedure haar vordering tot verhoging van de prijzen met ingang van 1 april 2021 wordt toegewezen. Uit de eigen stellingen van Sekisui volgt dat zij al meer dan anderhalf jaar met forse verliezen PVB-hars aan Everlam levert. Sekisui heeft niet voldoende aannemelijk gemaakt dat zij dit nog gedurende een beperkte tijd kan voortzetten.
- De verliesgevende doorlevering van PVB-hars door Sekisui hoeft, als Sekisui in de arbitrageprocedure gelijk krijgt, niet erg lang voort te duren. Bovendien heeft Sekisui de mogelijkheid om, als zij de leveringen wil staken voordat het scheidsgerecht het geschil ten gronde heeft beoordeeld, de mogelijkheid om zelf op de voet van artikel 28 lid 2 van het ICC-reglement aan het scheidsgerecht een voorlopige voorziening te vragen. Sekisui heeft zelf bepleit dat een dergelijke beslissing op erg korte termijn (volgens Sekisui omstreeks een week) kan worden verkregen.
- Sekisui heeft – hoewel serieuze discussie mogelijk is of zonder arbitrale interventie eenzijdig in de overeenkomst voor bepaalde tijd kon worden geïntervenieerd – geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de arbitrageprocedure eerder aanhangig te maken en evenmin van de mogelijkheid om zelf in een eerder stadium via een kort geding of een emergency arbitration toestemming te krijgen om de leveringen van PVB-hars aan Everlam te staken. Het standpunt van Sekisui dat zij de overeenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per 31 december 2022, is door Everlam uitdrukkelijk bestreden en de juistheid van het standpunt kan om de in rov. 3.8.4 genoemde redenen in dit kort geding niet worden vastgesteld.
- Everlam heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de staking van de leveringen voor haar erg ingrijpende gevolgen heeft, aangezien het heeft geleid tot het stilvallen van haar productie waardoor haar werknemers thuis zitten en zij geen PVB-tussenlagen meer kan leveren aan haar klanten.
4.De uitspraak
- A. beveelt Sekisui om binnen twee dagen na betekening van dit arrest, tot een andersluidende beslissing van het scheidsgerecht in de tussen partijen aanhangige arbitrageprocedure, ongeacht of dat een beslissing ten gronde of een beslissing op een door een van partijen gevorderde voorlopige voorziening betreft, correct uitvoering te blijven geven aan de leveringsovereenkomst;
- B. veroordeelt Sekisui tot betaling van een dwangsom van € 50.000,-- voor iedere dag dat zij in gebreke is met de voldoening aan het hiervoor onder A genoemde bevel, en bepaalt dat boven een bedrag van € 5.000.000,-- geen verdere dwangsommen worden verbeurd;
- C. veroordeelt Sekisui in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter, en begroot die kosten aan de zijde van Everlam tot op heden op € 125,03 aan dagvaardingskosten, € 676,-- aan griffierecht en € 2.032,-- aan salaris advocaat;