ECLI:NL:GHSHE:2023:1969

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 juni 2023
Publicatiedatum
15 juni 2023
Zaaknummer
200.312.101_01 en 200.312.101_02 en 200.319.467_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid hoger beroep in echtscheidingsprocedure met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 juni 2023 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het hoger beroep van de man in een echtscheidingsprocedure. De man had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de echtscheiding tussen hem en de vrouw was uitgesproken. De rechtbank had ook nevenvoorzieningen getroffen. De man was in eerste aanleg niet verschenen en had zijn hoger beroep ingediend na de termijn van drie maanden. Het hof heeft vastgesteld dat de man op 23 maart 2022 bekend was met de beschikking, maar dat de echtscheiding pas op 20 februari 2023 in kracht van gewijsde is gegaan. Hierdoor was de termijn voor het indienen van hoger beroep pas op 20 mei 2023 verstreken. Het hof oordeelde dat de echtscheiding niet tijdig was ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, waardoor de beschikking haar kracht had verloren. Dit leidde tot de conclusie dat de man niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, evenals de vrouw in haar incidenteel appel. De beslissing van het hof houdt in dat partijen nog steeds met elkaar getrouwd zijn en dat er geen mogelijkheid meer is voor hoger beroep tegen de bestreden beschikking.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 15 juni 2023
Zaaknummers: 200.312.101/01, 200.312.101/02 en 200.319.467/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/376505 / FA RK 21-5217
Deze beschikking gaat over de ontvankelijkheid over de zaken in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats] , in deze zaak woonplaats kiezende ten kantore van zijn advocaat,
verzoeker in principaal appel, verweerder in incidenteel appel (zaaknummers 200.312.101/01 + 200.319.467/01),
verzoeker in het incident (zaaknummer 200.312.101/02),
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G.J. van Lokven,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal appel, verzoekster in incidenteel appel (zaaknummers 200.312.101/01 + 200.319.467/01),
verweerster in het incident (zaaknummer 200.312.101/02),
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. R.A. Knopper.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- mr. R.A.L.M. Oeijen, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de man,
werkende te Eindhoven bij Holla N.V,
hierna: de curator.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 februari 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juni 2022, heeft de man verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het appel van de man strekt, en opnieuw rechtdoende, zo nodig met aanvulling of verbetering van gronden de nevenverzoeken van de vrouw af te wijzen.
In het incident heeft de man verzocht te bepalen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst, in afwachting van de beslissing van het hof in hoger beroep.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2022, heeft de vrouw verzocht de man in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans hem dat verzoek te ontzeggen als ongegrond danwel onbewezen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
Tevens heeft de vrouw incidenteel appel ingesteld en verzocht voormelde beschikking te vernietigen, enkel en alleen voor zover het de beslissing van de rechtbank aangaat ter zake de benoeming van een Register-Valuator en veroordeling van de man in de kosten van het leggen van conservatoir beslag en, opnieuw rechtdoende: een Register-Valuator te benoemen die de waarde van (de aandelen van) de ondernemingen van de man op de peildatum (bindend) gaat bepalen voor zover partijen daarover zelf geen overeenstemming bereiken, teneinde de verrekenvordering van de vrouw op de man ter zake van de waarde van de ondernemingen te kunnen berekenen, een en ander op kosten van de man met uitsluiting van de vrouw. Tot slot heeft de vrouw verzocht te bepalen dat de man in de kosten van het leggen van conservatoir beslag wordt veroordeeld.
2.3.
Bij verweerschrift in incidenteel appel, ingekomen ter griffie op 11 november 2022, heeft de man verzocht het incidenteel appel van de vrouw af te wijzen.
2.4.
De curator heeft het hof bij brief van 14 februari 2023 medegedeeld dat hij in deze kwestie geen positie inneemt, omdat de procedure geen voldoening uit de boedel ten doel heeft. Nu de procedure niet door de curator wordt overgenomen en geen ontslag van instantie is verzocht, wordt de procedure voortgezet tussen de man en de vrouw.
2.5.
Het hof heeft vervolgens een mondelinge behandeling ingepland waar alleen de ontvankelijkheid van de verzoeken is behandeld. Deze mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • mr. Van Loken, namens de man;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Knopper;
  • de curator.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de advocaat van de man van 7 maart 2023;
  • de brief van de advocaat van de vrouw van 28 maart 2023;
  • de brief van de advocaat van de man van 4 april 2023.
2.6.
Het hof heeft partijen tijdens de mondelinge behandeling medegedeeld dat in deze beschikking zal worden geantwoord op het verzoek van de vrouw om toestemming om nog stukken in te dienen. Het hof staat nadere indiening van stukken niet toe. De zaak wordt afgedaan op de stukken zoals deze ten tijde van de mondelinge behandeling bij het hof op 25 mei 2023 beschikbaar waren.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd op 27 juli 2017 te [plaats] in Amerika.
Ze hebben samen een zoon, de 14-jarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] . Partijen hebben samen het gezag over [minderjarige] .
3.2.
Bij vonnis van 26 april 2022 is de man in staat van faillissement verklaard en is de huidige curator aangesteld.
3.3.1.
De vrouw heeft de rechtbank op 12 november 2021 om een echtscheiding met nevenvoorzieningen verzocht. De man is niet verschenen in de procedure bij de rechtbank en hij heeft ook geen verweerschrift ingediend.
3.3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en daarbij meerdere nevenvoorzieningen getroffen. Voor de inhoud daarvan verwijst het hof naar het dictum van de bestreden beschikking.
3.4.
Partijen kunnen zich beiden niet, of niet volledig, met deze beschikking verenigen en hebben beiden hoger beroep ingesteld. Voor de inhoud van hun stellingen verwijst het hof naar de processtukken.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.
Het hof dient allereerst, ambtshalve, de ontvankelijkheid van de verzoeken te beoordelen.
Op de mondelinge behandeling heeft het hof twee discussiepunten over de ontvankelijkheid met partijen besproken: de tijdigheid van het hoger beroep (rechtsoverweging 3.6.) en de inschrijving van de echtscheiding in de daartoe bestemde registers (3.7.).
3.6.
Tijdigheid hoger beroep
3.6.1.
De man is in de procedure in eerste aanleg niet verschenen. Op 18 februari 2022 heeft de rechtbank de bestreden beschikking gegeven. Het appelschrift van de man is ingekomen ter griffie van het hof op 16 juni 2022. Dat valt ruim buiten de appeltermijn van drie maanden.
3.6.2.
In artikel 820, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bepaald dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 358, lid 2 Rv, de echtgenoot die in eerste aanleg niet in de procedure is verschenen tegen een beschikking waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is toegewezen, hoger beroep kan instellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking aan hem in persoon, dan wel binnen drie maanden nadat zij op andere wijze is betekend
enovereenkomstig het tweede lid openlijk bekend is gemaakt (hof: publicatie in de Staatscourant)
3.6.3.
Partijen zijn het erover eens dat de man op 23 maart 2022 bekend is geworden met de inhoud van de bestreden beschikking, niet doordat het aan hem is persoon is betekend, maar op andere wijze. De advocaat van de vrouw heeft herhaaldelijk verklaard dat publicatie in de Staatscourant op 16 februari 2023 heeft plaatsgevonden. Uit het dossier blijkt echter dat de aanvraag voor de publicatie weliswaar is verzonden op 16 februari 2023, maar dat de daadwerkelijke publicatie in de Staatscourant pas op 20 februari 2023 heeft plaatsgevonden. Nu op 20 februari 2023 aan beide voorwaarden is voldaan, is de beroepstermijn pas op 20 mei 2023 verstreken en is de man op tijd met het instellen van hoger beroep.
3.7.
Inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand
3.7.1.
Hoewel de rechtbank tussen partijen de echtscheiding heeft uitgesproken, wordt het huwelijk pas ontbonden als de echtscheiding wordt ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Op de mondelinge behandeling is gebleken dat dit nog niet is gebeurd.
3.7.2.
In artikel 1:163 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de echtscheidingsbeschikking haar kracht verliest indien het verzoek tot inschrijving niet is gedaan uiterlijk zes maanden na de dag waarop de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Beslissingen op in de echtscheidingsprocedure verzochte nevenvoorzieningen in de zin van artikel 827 Rv verliezen daarmee ook hun kracht.
3.7.3.
Relevant in deze zaak is wanneer de beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. De standpunten van partijen lopen hierin uiteen.
  • De vrouw stelt dat de beschikking, voor zover het de echtscheiding betreft, nog niet in kracht van gewijsde gegaan. Haar advocaat heeft op 16 november 2022 de gemeente [gemeente] verzocht om de echtscheiding in te schrijven. De gemeente [gemeente] heeft dit verzoek op dezelfde dag afgewezen, omdat niet aan de formele vereisten van publicatie in de Staatscourant was voldaan. Op 16 februari 2023 (naar het hof begrijpt: 20 februari 2023) heeft de advocaat van de vrouw de publicatie in de Staatscourant laten plaatsen. Vanaf dat moment is de appeltermijn pas gaan lopen. Vervolgens kan dan drie maanden daarna – op 20 mei 2023 – opnieuw een akte non appel worden afgegeven. Pas daarna kan de echtscheiding worden ingeschreven en gaat de beschikking, voor zover het de echtscheiding betreft, in kracht van gewijsde.
  • De man stelt dat de beschikking, voor zover het de echtscheiding betreft, in kracht van gewijsde is gegaan op 16 september 2022; drie maanden nadat de man op 16 juni 2022 het hoger beroep heeft ingesteld. Het is immers duidelijk dat de man berust in de echtscheiding en dat het hoger beroep daartegen niet is gericht. De echtscheiding had daarom binnen zes maanden na 16 september 2022 ingeschreven moeten zijn – op 16 maart 2023 – en dat is niet gebeurd. Bij gebrek aan wetenschap weerspreekt de man hetgeen de vrouw stelt over de correspondentie met de gemeente [gemeente]; de man heeft hier geen stukken van gezien.
Het hof oordeelt als volgt.
3.7.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man op 23 maart 2022 bekend is geworden met de bestreden beschikking. Ook zijn partijen het erover eens dat het hoger beroep niet is gericht tegen de echtscheiding op zich.
3.7.5.
Dit betekent dat de echtscheiding drie maanden na 23 maart 2022, namelijk op 23 juni 2022 (de dag waarop de beroepstermijn tegen de echtscheiding is verstreken) in kracht van gewijsde is gegaan. Zes maanden daarna – op 23 december 2022 – had de beschikking ingeschreven moeten worden in de daartoe bestemde registers. Dat is niet gebeurd.
Hoewel de vrouw op de mondelinge behandeling heeft verklaard dat ze tevergeefs heeft geprobeerd om de echtscheiding op 16 november 2022 te laten inschrijven, heeft zij dit niet inzichtelijk gemaakt. Haar verzoek aan de gemeente [gemeente] om de echtscheiding te laten inschrijven heeft zij niet overgelegd. Niet duidelijk is geworden op welke wijze het verzoek aan de gemeente was gericht, omdat de vrouw ter zitting heeft verklaard dat zowel het verzoek als de afwijzing op 16 november 2022 zijn gedateerd. Alle correspondentie van en naar de gemeente [gemeente] ontbreekt in het dossier. Dit komt voor rekening en risico van de vrouw. Het hof kan op deze manier niet vaststellen over welke informatie de gemeente beschikte toen de afwijzing van het verzoek tot inschrijving werd gedaan en op welke gronden de gemeente dit heeft geweigerd. Ter zitting is nog verklaard dat overwogen is om bezwaar en beroep in te stellen tegen de beslissing van de gemeente, maar dat de vrouw dat niet heeft gedaan omdat het ook dan niet zou zijn gelukt om de echtscheiding voor 22 december 2022 te laten inschrijven.
Ook indien het de vrouw nog lukt om de echtscheiding in te schrijven, zal dit de vrouw niet helpen. De termijn waarop dit gedaan moest worden, is immers inmiddels ruim verstreken.
3.7.6.
Het hof is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er door partijen niet tijdig een verzoek tot inschrijving van de echtscheiding is gedaan, waardoor de echtscheidingsbeschikking van 18 februari 2022, inclusief de daarin gegeven beslissingen over de nevenvoorzieningen, haar kracht heeft verloren. Tevens volgt hieruit dat partijen nog steeds met elkaar getrouwd zijn. Hoger beroep tegen de bestreden beschikking is dan ook niet meer mogelijk; er is immers geen sprake (meer) van een echtscheiding van partijen of een procedure daartoe, zodat de rechtsgrond voor- en/of het belang bij een behandeling in hoger beroep ontbreekt.
Dit betekent dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het principaal appel en de vrouw in het door haar ingestelde incidenteel appel. Dit is ook van toepassing op het incidentele verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de bestreden beschikking.
3.7.7.
Beslist wordt als volgt.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaken met nummers 200.312.101/01 en 200.319.467/01:
verklaart partijen niet-ontvankelijk in het door hen ingestelde hoger beroep;
in de zaak met nummer 200.312.101/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het incident.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, E.M.D.M. van der Linden en M.J.C. van Leeuwen en is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. D. van der Horst, griffier.