ECLI:NL:GHSHE:2023:1918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 april 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
20-002080-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het helpen van vreemdelingen bij illegaal verblijf in Nederland

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van het helpen van vreemdelingen bij het verkrijgen van illegaal verblijf in Nederland, wat in strijd is met artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en een taakstraf van 240 uren. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar met een proeftijd van drie jaren, en een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.

De zaak kwam aan het licht na controles door de Inspectie SZW, waarbij bleek dat de verdachte en zijn medeverdachte, zijn vader, negen vreemdelingen in dienst hadden zonder de benodigde tewerkstellingsvergunningen. De vreemdelingen, allen van Turkse afkomst, werden zwart betaald en hadden geen rechtmatig verblijf in Nederland. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk behulpzaam was geweest bij het illegale verblijf van deze personen, en dat hij en zijn vader uit winstbejag handelden. Het hof concludeerde dat de verdachte van het bewezenverklaarde een gewoonte had gemaakt, wat de strafbaarheid verzwakte. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen, omdat het hof dit niet opportuun achtte.

De uitspraak benadrukt de ernst van het helpen van vreemdelingen bij illegaal verblijf en de gevolgen daarvan voor zowel de betrokkenen als de samenleving. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met de noodzaak van normhandhaving en de bescherming van de arbeidsmarkt.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002080-21
Uitspraak : 19 april 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 13 juli 2021, parketnummer 82-246106-20 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummer 96-043512-19, in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1994,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
De rechtbank heeft bij vonnis waarvan beroep het tenlastegelegde bewezenverklaard en dat gekwalificeerd als:
‘een gewoonte maken van het tezamen en in vereniging met één of meer anderen een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in
Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf
wederrechtelijk is, meermalen gepleegd’.
De verdachte is hiervoor strafbaar verklaard en veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaren en daarnaast een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Ten aanzien tot de vordering tot tenuitvoerlegging (parketnummer 96-043512-19) is de proeftijd met één jaar verlengd.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging is gevorderd dat deze vordering dient te worden afgewezen.
De raadsman van de verdachte heeft primair bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bevestigd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van maart 2019 tot en met december 2019 te Amersfoort, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, (telkens) 9 (negen) personen, te weten [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 5] en/of [betrokkene 6] en/of [betrokkene 7] en/of [betrokkene 8] en/of [betrokkene 9] , in elk geval één of meer perso(o)n(en) met de Turkse nationaliteit, uit winstbejag behulpzaam is/zijn geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel voornoemde perso(o)n(en) (telkens) daartoe gelegenheid en/of middelen en/of/of inlichtingen heeft/hebben verschaft, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), bovengenoemde perso(o)n(en) arbeid laten verrichten in het door verdachte en/of zijn mededader(s) gedreven bedrijf [bedrijf 1] , en hij aldus van het plegen van dit misdrijf zijn beroep en/of een gewoonte heeft gemaakt.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op tijdstippen in de periode van maart 2019 tot en met december 2019 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, 9 (negen) personen, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] , uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten of ernstige redenen hadden te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader, bovengenoemde personen arbeid laten verrichten in het door hem, verdachte, en zijn mededader gedreven bedrijf [bedrijf 1] , en hij van het plegen van dit misdrijf een gewoonte heeft gemaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
1.
Een geschrift te weten een uittreksel van de Kamer van Koophandel, DOC-006-01-01, voor zover inhoudende:
KvK-nummer [KvK-nummer]

Rechtspersoon

Rechtsvorm: Besloten Vennootschap
Statutaire naam: [bedrijf 1]

Onderneming

Handelsnaam: [bedrijf 1]
Startdatum onderneming: 19-07-2017
Activiteiten: Goederenvervoer over de weg (geen verhuizingen)

Vestiging

Bezoekadres: [adres 2] .

Enig aandeelhouder

Naam: [medeverdachte]
Geboortedatum: [geboortedag 2] 1965
Enig aandeelhouder sedert: 13-11-2018

Bestuurder

Naam: [medeverdachte]
Geboortedatum en-plaats: [geboortedag 2] 1965
Bevoegdheid: Alleen/zelfstandig bevoegd.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 maart 2020, AMB-001-01, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Ik heb op internet informatie opgezocht over [bedrijf 1]
Ik kwam op de webpagina van drimble.nl. Op deze pagina zag ik het volgende staan:
[bedrijf 1]
[adres 2]
KVK-nummer [KvK-nummer]
Openbare publicaties:
De Kamer van Koophandel heeft recent in de Staatscourant de volgende vijf mededelingen openbaar gepubliceerd over [bedrijf 1] :
Datum akte oprichting: 19-07-2017
Per 19-07-2017 is bestuurder [verdachte] in functie getreden.
Per 2-1-2018 is bestuurder [medeverdachte] in functie getreden.
Per 13-11-2018 is bestuurder [verdachte] uit functie getreden.
3.
Een geschrift te weten de verklaring van [medeverdachte] namens [bedrijf 1] d.d. 18 december 2019, DOC-006-35, voor zover inhoudende:
(p. 1)
V: Wat kunt u ons vertellen over uw onderneming?
A: [bedrijf 1] bestaat sinds juli 2017. Tot november 2018 stond de B.V. op naam van mijn zoon [verdachte] . Toen heb ik de B.V. overgenomen en ben ik bestuurder geworden. Ik heb een transportbedrijf. Ik had vijf vrachtwagens en twee reserve vrachtwagens.
(p. 2)
Ik ben de bestuurder/eigenaar en heb de dagelijkse leiding bij [bedrijf 1] . [verdachte] , mijn zoon, doet de planning van vervoer. De bankrekening beheer ik samen met mijn zoon.
V: Hoe komt u aan nieuw personeel (chauffeurs)?
A: (…) Ik belde met mijn broer in Turkije en die regelde dan een chauffeur. Die kwamen dan naar mij en ik bracht ze dan naar de vrachtauto waar ze op moesten gaan rijden. Ik controleerde de identiteit van de mensen verder niet.
V: Sluit u arbeidsovereenkomsten mondeling of schriftelijk?
A: Nee ik sluit geen arbeidscontracten met de chauffeurs af.
V: Op 4 maart 2019 heeft de politie vreemdeling [betrokkene 2] , geboren op [geboortedag 3] 1966, met de Turkse nationaliteit, aangetroffen als chauffeur van een trekker van [bedrijf 1] . Tijdens de controle heeft [betrokkene 2] u gebeld als zijnde zijn werkgever en heeft u telefonisch tegen de betreffende verbalisant gezegd dat u via via aan [betrokkene 2] was gekomen omdat u door ziekte een chauffeur tekortkwam. Wat kunt u hierover verklaren?
A: Dat klopt (…). Ik ben via een vriend aan [betrokkene 2] gekomen.
4.
Een boeterapport Wet arbeid vreemdelingen d.d. 31 januari 2020 (DOC-006-01 tot en met DOC-006-25), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] (arbeidsinspecteur van de Inspectie SZW):
(p. 1)
Vreemdeling 1 ( [betrokkene 1] ):
Datum/periode overtreding: 28 oktober 2019 t/m 1 november 2019
Adres overtreding: [adres 3]
Plaats/Gemeente overtreding: Breda
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 2 ( [betrokkene 2] ):
Datum/periode overtreding: 4 t/m 8 maart 2019
Adres overtreding: [adres 3]
Plaats/Gemeente overtreding: Breda
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 3 ( [betrokkene 3] ):
Datum/periode overtreding: 28 juni 2019 t/m 27 december 2019
Adres overtreding: [adres 3]
Plaats/Gemeente overtreding: Moerdijk
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 4 ( [betrokkene 4] ):
Datum/periode overtreding: 10 t/m 15 november 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Poeldijk / Westland
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 5 ( [betrokkene 5] ):
Datum/periode overtreding: 25 september t/m 1 november 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Poeldijk / Westland
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 6 ( [betrokkene 6] ):
Datum/periode overtreding: 23 mei 2019 t/m 27 september 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Poeldijk / Westland
Datum constatering: 13 december 2019
(p. 2)
Vreemdeling 7 ( [betrokkene 7] ):
Datum/periode overtreding: 23 september t/m 18 oktober 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Poeldijk / Westland
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 8 ( [betrokkene 8] ):
Datum/periode overtreding: 20 oktober 2019 t/m 1 november 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Eindhoven
Datum constatering: 13 december 2019
Vreemdeling 9 ( [betrokkene 9] ):
Datum/periode overtreding: 23 september t/m 31 oktober 2019
Plaats/Gemeente overtreding: Eindhoven
Datum constatering: 13 december 2019
(p. 5)
Op 4 maart 2019 en 1 november 2019 zijn door politieambtenaren van de landelijke eenheid politie, dienst Infra, team Transport- en Milieucontrole controles ingesteld naar trekkers van [bedrijf 1]
Bij voornoemde controles werden de nader in dit boeterapport te noemen vreemdelingen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , zijnde vreemdelingen als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen, aangetroffen tijdens het verrichten van arbeid als chauffeur. Op basis van deze processen-verbaal van bevindingen hebben wij, arbeidsinspecteurs, een nader onderzoek ingesteld.
Op 4 november 2019 heb ik met de heer [medeverdachte] een afspraak gemaakt voor een controle in zijn onderneming.
(p. 6)
Op woensdag 6 november 2019 omstreeks 10.45 uur bevonden wij, arbeidsinspecteurs [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , ons samen met ILT-inspecteur [verbalisant 4] op het adres [adres 2] alwaar [bedrijf 1] is gevestigd.
In het kantoor van [bedrijf 1] troffen wij twee personen aan die zich aan ons voorstelden als vader en zoon [verdachte] .
Wij zagen drie ingerichte werkplekken waar computers stonden en papieren lagen. Wettelijk vertegenwoordiger [medeverdachte] sprak naar eigen zeggen niet heel goed Nederlands, vandaar dat zijn zoon [verdachte] bij het gesprek aanwezig was. Beiden deelden ons vervolgens gedurende de controle mede:
- [bedrijf 1] is opgericht in juli 2017;
- [verdachte] was voormalig eigenaar van [bedrijf 1]
tot november 2018;
- Voor wat betreft verdeling van taken regelen [medeverdachte] en [verdachte] samen de planning. [medeverdachte] regelt alles aangaande de chauffeurs.
Vervolgens deelde ik mede dat [bedrijf 1] geen werknemers op haar loonlijst had staan en dat wij dat vreemd vonden voor een transportonderneming. Hierop hoorden wij [medeverdachte] tegen ons zeggen:
(…)
- Aansturing van de chauffeurs vindt volledig door ons plaats vanuit [bedrijf 1] ;
(p. 7)
Tijdens het administratieve onderzoek werden ons door [verdachte]
desgevraagd de volgende bescheiden per e-mail verstrekt:
- Weekrapporten week 1 t/m 5, 16, 17 20 t/m 24 en 26 van
2019;
- Bankafschriften van zakelijke bankrekeningen.
Uit het uitgevoerde onderzoek tot op dat moment bleek dat personen met een Turkse nationaliteit met Nederlands gekentekende vrachtauto's van [bedrijf 1] hadden gereden. Beide heren [verdachte] konden ons tijdens de controle nauwelijks documentatie hiervan overleggen.
(p. 8)
Op 21 november 2019 is door politieambtenaren van de landelijke eenheid politie, dienst Infra, team Transport- en Milieucontrole een controle ingesteld bij een trekker van [bedrijf 1] Bij voornoemde controle werd de nader in dit boeterapport te noemen vreemdeling [betrokkene 3] , zijnde een vreemdeling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen, aangetroffen tijdens het
verrichten van arbeid als chauffeur.
(p. 9)
In verband met uitblijven van een reactie van [bedrijf 1] op de
schriftelijke vordering van 7 november 2019 stelde ik samen met ILT-inspecteur [verbalisant 4] op 3 december 2019 wederom een controle in ten kantore van [bedrijf 1] Deze controle werd onaangekondigd uitgevoerd.
Wij troffen op kantoor wederom [medeverdachte] en [verdachte] aan. Tijdens de controle zagen wij op een bureau een handgeschreven rittenstaat liggen met opdruk van [bedrijf 1] [medeverdachte] wees ons op een ordner op een bureau. Vervolgens vonden wij in deze ordner alle rittenstaten van 2019.
(p. 10)
Ik ontving vervolgens desgevraagd kopieën van identiteitsdocumenten van alle in 2019 door [bedrijf 1] ingezette chauffeurs. Hiervoor heb ik een beveiligde usb-stick gebruikt en [verdachte] heeft deze van een pc naar de usb-stick gekopieerd. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat dit niet alle chauffeurs betrof, dat hij de overige ID-bewijzen op diverse plekken in zijn gsm had opgeslagen,
Ik zag later dat ik kopieën van identiteitsbewijzen ontvangen had van 9 chauffeurs, allen met een Turkse nationaliteit.
(p. 11)
Op vrijdag 13 december 2019 hebben wij, arbeidsinspecteurs, alle weekrapporten en rittenstaten nader onderzocht en per vreemdeling dan wel arbeidskracht gebundeld.
Van de werkzame personen bleken 9 vreemdelingen illegaal tewerkgesteld. Deze personen bleken vreemdeling te zijn in de zin van artikel 1, onder c, van de Wet arbeid vreemdelingen, en de uitzonderingsbepalingen van de artikelen 3 en 4 van de Wet arbeid vreemdelingen waren niet van toepassing.
Uit voornoemd onderzoek bleek mij dat de in dit boeterapport nader te noemen vreemdelingen in Nederland arbeid hebben verricht.
Zij hebben allen als vrachtwagenchauffeur in Nederland gereden met een trekker van de [bedrijf 1] voorzien van een Nederlands kenteken.
Uit navraag bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) te 's-Gravenhage en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te Rijswijk is gebleken dat [bedrijf 1] voor de in dit boeterapport genoemde vreemdelingen en de verrichte arbeid/werkzaamheden niet in het bezit was van de daartoe vereiste
tewerkstellingsvergunning of zonder dat de vreemdelingen in het bezit
waren van een gecombineerde vergunning.
(p. 12)
De tewerkstelling betrof de volgende vreemdelingen en arbeidskrachten
die allen arbeid hebben verricht als vrachtwagenchauffeur:

Vreemdeling 1

Achternaam: [betrokkene 1]
Voornamen: [betrokkene 1]
Geboortedatum: [geboortedag 4] 1962
Geboorteplaats: [geboorteplaats 2]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden.
Op 1 november 2019 werd deze vreemdeling door de politie op de openbare weg gecontroleerd, waarbij hij verklaarde: “Ik ben als chauffeur werkzaam bij [bedrijf 1] Ik ben op 23 oktober 2019 naar Nederland gekomen. Ik ben eigenlijk niet in loondienst bij [bedrijf 1] . Ik rijd sinds 23 oktober 2019 voor [bedrijf 1] en werk 5 dagen van 9 uur. Soms als het druk is werk ik ook nog een 6e dag. Ik heb eerder voor [bedrijf 1] gereden. Ik krijg per maand 2300 euro contant betaald van [medeverdachte] . Hij is de baas van [bedrijf 1] . Het bedrijf kan ook op naam van zijn zoon staan. In Turkije ben ik met pensioen, ik ben soldaat geweest. Hierdoor heb ik een speciaal paspoort en kan ik visumvrij reizen.”
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht in de periode van week 6 van 2019 tot en met week 45 van 2019. Tijdens de periode van 28 oktober 2019 tot en met 1 november 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]
(p. 13)
Vreemdeling 2
Achternaam: [betrokkene 2]
Voornamen: [betrokkene 2]
Geboortedatum: [geboortedag 3] 1966
Geboorteplaats: [geboorteplaats 3]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden. Op 4 maart 2019 werd deze vreemdeling door de politie op de openbare weg gecontroleerd.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht in de periode van week 5 van 2019 tot en met week 11 van 2019. Tijdens de periode van 4 maart 2019 tot en met 8 maart 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]
Met betrekking tot deze vreemdeling (..)
- Kopie Visum;

Vreemdeling 3

Achternaam: [betrokkene 3]
Voornamen: [betrokkene 3]
Geboortedatum: [geboortedag 5] 1981
Geboorteplaats: [geboorteplaats 4]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden.
Op 21 november 2019 werd deze vreemdeling door de politie op de openbare weg gecontroleerd, waarbij hij onder andere verklaarde:
- Dat hij voor [bedrijf 1] werkte;
- Hij verdiende 2300 euro, welk bedrag hij elke maand op het kantoor cash uitbetaald kreeg;
- Hij is door [bedrijf 1] benaderd, nadat hij aan Turkse chauffeurs had gevraagd of er werk voor hem was in Nederland.
(p. 14)
Deze vreemdeling werd door de politie Nederland uitgezet aangezien hij door de illegale arbeid in Nederland niet meer mocht reizen op basis van zijn visum. Op 27 december 2019 werd deze vreemdeling wederom aangetroffen door de politie rijdend met een trekker van [bedrijf 1]
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht in de periode van week 26 van 2019 tot en met 27 december 2019. Tijdens de periode van 28 juni 2019 tot en met 27 december 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]

Vreemdeling 4

Achternaam: [betrokkene 4]
Voornamen: [betrokkene 4]
Geboortedatum: [geboortedag 6] 1969
Geboorteplaats: [geboorteplaats 5]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht in week 46 van 2019. Tijdens de periode van 10 tot en met 15 november 2019 heeft deze
vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]

Vreemdeling 5

Achternaam: [betrokkene 5]
Voornamen: [betrokkene 5]
Geboortedatum: [geboortedag 7] 1976
Geboorteplaats: [geboorteplaats 6]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet (p. 15)
arbeid vreemdelingen overtreden.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht van week 38 van 2019 tot en met week 44 van 2019. Tijdens de periode van 25 september 2019 tot en met 1 november 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]

Vreemdeling 6

Achternaam: [betrokkene 6]
Voornamen: [betrokkene 6]
Geboortedatum: [geboortedag 8] 1971
Geboorteplaats: [geboorteplaats 7]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet
arbeid vreemdelingen overtreden.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht van week 21 van 2019 tot en met week 39 van 2019. Tijdens de periode van 23 mei 2019 tot en met 27 september 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]

Vreemdeling 7

Achternaam: [betrokkene 7]
Voornamen: [betrokkene 7]
Geboortedatum: [geboortedag 9] 1959
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden.
(p. 16)
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht van week 39 tot en met 43 van 2019. Tijdens de periode van 23 september 2019 tot en met 18 oktober 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een
Nederlandse trekker van [bedrijf 1]

Vreemdeling 8

Achternaam: [betrokkene 8]
Voornamen: [betrokkene 8]
Geboortedatum: [geboortedag 10] 1972
Geboorteplaats: [geboorteplaats 8]
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet
arbeid vreemdelingen overtreden.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht van week 39 tot en met 45 van 2019. Tijdens de periode van 20 oktober 2019 tot en met 1 november 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een
Nederlandse trekker van [bedrijf 1]
Met betrekking tot deze vreemdeling (..)
- Kopie visum;
Vreemdeling 9
Achternaam: [betrokkene 9]
Voornamen: [betrokkene 9]
Geboortedatum: [geboortedag 11] 1965
Nationaliteit: Turkse
Met betrekking tot deze vreemdeling is artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen overtreden.
Uit onderzoek is gebleken dat deze vreemdeling arbeid heeft verricht van week 17 tot en met 44 van 2019.
(p. 17)
Tijdens de periode van 23 september 2019 tot en met 31 oktober 2019 heeft deze vreemdeling meermaals in Nederland gereden met een Nederlandse trekker van [bedrijf 1]
(p. 23)
Op 28 december 2019 ontving ik, rapporteur, bericht van ambtenaren van de Landelijke Eenheid van politie dat zij wederom een trekker van [bedrijf 1] hadden gecontroleerd. Ik hoorde hun zeggen dat zij tot hun eigen verrassing als chauffeur wederom de eerder in dit boeterapport genoemde vreemdeling (3)
[betrokkene 3] aan hadden troffen. Deze vreemdeling was na controle op (p. 24) 21 november 2019 aangezegd Nederland te verlaten en was deze naar Turkije gevlogen. Ongeveer een week later was deze vreemdeling weer terug naar Nederland gereden zo bleek uit tachograafgegevens.
De vreemdeling verklaarde het volgende:
“Ik ben als chauffeur in dienstbetrekking bij [bedrijf 1] Via een collega chauffeur hoorde ik dat de directeur van [bedrijf 1] , [medeverdachte] , chauffeurs zocht. Ik heb [verdachte] opgebeld en kon meteen komen werken. Ik verdien 2300 euro netto per maand. Ik krijg dit contant betaald van [medeverdachte] , de eigenaar. Dit is het afgesproken bedrag. Ik rijd 7 à 8 uur per dag.
Uit nader onderzoek van het geautomatiseerde systeem van de Inspectie SZW bleek ons, arbeidsinspecteurs dat de feitelijk leidinggevende eerder leiding heeft gegeven in relatie tot overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen. Op 27 juni 2011 heeft de feitelijk leidinggevende als planner van [bedrijf 2] , een transportbedrijf op naam van zijn dochter dat de Wav had overtreden, inzake een Wav-onderzoek met nummer [nummer] , een verklaring afgelegd. Op 8 juni 2011 heeft de toenmalige adviseur van [bedrijf 2] in hetzelfde onderzoek onder andere verklaard:
- "De dagelijkse leiding van [bedrijf 2] is in handen van de heer [medeverdachte] . Hij is ook de enige werknemer in dienst van [bedrijf 2] ."
Op 25 mei 2011 heeft een door [bedrijf 2] tewerkgestelde chauffeur onder andere verklaard:
- “Ik krijg mijn werkopdrachten, de vrachten die ik moet vervoeren, via sms van
mijn chef. Mijn chefs zijn [betrokkene 4] en [verdachte] .”
- “Ik krijg mijn loon uitbetaald van [betrokkene 4] of [verdachte] , mijn bazen, dat gebeurt contant per maand.”
(p. 25)
Op 21 februari 2013 heeft de feitelijk leidinggevende als gemachtigde van [bedrijf 2] verklaard (hof: bewijsmiddel 5).
5.
Een geschrift, te weten de verklaring van [medeverdachte] d.d. 21 februari 2013, DOC-006-40, voor zover inhoudende:
(p. 1)
V: Tijdens dit verhoor zal ik vragen stellen met betrekking tot de onderneming [bedrijf 2] Wat is de huidige economische activiteit van de onderneming?
A: Een transportbedrijf.
V: Wat is uw functie in de onderneming?
A: Ik ben planner en heb ook de dagelijkse leiding.
(p. 3)
V: Ik concludeer dat [bedrijf 3] is opgezet om vanwege een constructie Bulgaarse chauffeurs arbeid te laten verrichten en te omzeilen dat de onderneming geen vervoersvergunning had. Klopt dat?
A: Dat klopt, ik heb deze constructie opgezet om met Bulgaarse chauffeurs te werken en het probleem met de vervoersvergunning te omzeilen. Ook met Alfa heeft geen verrekening plaatsgevonden van de facturen en de huur.
(p. 4)
V: Waarom heeft u geen gebruik gemaakt van Nederlandse chauffeurs?
A: Omdat ik niet over een Nederlandse vergunning beschikte. In deze constructie kon ik ook geen Nederlandse chauffeur in dienst nemen omdat die te duur zijn.
6.
Een geschrift, te weten een e-mailwisseling tussen de inspectie SZW en het UWV, DOC-005-01-01, voor zover inhoudende:
Van: [...] [e-mailadres]
Verzonden: woensdag 1 april 2020 15:45
Onderwerp: Informatie over afgegeven TWV's en GVVA’s [
het hof begrijpt: tewerkstellingsvergunningen en gecombineerde vergunningen verblijf en arbeid]
Geachte heer/mevrouw,
Kunt u aangeven of voor het volgende bedrijf TWV’s en/of GVVA’s zijn aangevraagd en/of afgegeven?
[bedrijf 1] 13. V.
[adres 2]
Met vriendelijke groet.
[verbalisant 5] , rechercheur
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Direct Opsporing/Recherche SZW
Van: ketenloket TWV
Aan: [verbalisant 5]
Onderwerp: RE: Informatie over afgegeven TWVs en GVVA's
Datum: woensdag 1 april 2020 16:46:58
Goedemiddag,
Dit bedrijf komt niet voor in ons bestand
Met vriendelijke groet,
[naam]
UWV Arbeidsjuridische Dienstverlening
Afdeling TWV
7.
Het proces-verbaal van relaas d.d. 17 augustus 2020, pagina’s 1 tot en met 12 van ZD02, voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 5] :
(p. 6 relaas)
[bedrijf 1] is een transportbedrijf, gevestigd in Nederland. Voor de uitvoer van het werk heeft [bedrijf 1] in de onderzoeksperiode gebruik gemaakt van tenminste zevenentwintig chauffeurs. Deze chauffeurs zijn van Turkse en van onbekende nationaliteit. Vastgesteld is dat [bedrijf 1] niet beschikt over de benodigde vergunningen om buitenlandse chauffeurs arbeid te laten verrichten
in Nederland. Om de inhuur van de buitenlandse chauffeurs toch legitiem te laten lijken, maakt [bedrijf 1] gebruik van een schijnconstructie, middels een Bulgaars bedrijf genaamd [bedrijf 3] . Onderzoek wijst uit dat dit bedrijf is opgericht door [medeverdachte] zelf, nu op papier in handen is van zijn broer en sinds 2013 geen bedrijfsactiviteiten (meer) uitvoert. Daarbij zijn er geen betalingen aan [bedrijf 3] waargenomen op de zakelijke rekeningen van [bedrijf 1] .
Op 10 maart 2020 is door de Recherche SZW, van de Inspectie SZW een boeterapport ontvangen van de directie Arbeidsmarktfraude van de Inspectie SZW. In dit boeterapport staat vermeld dat van [bedrijf 1] in de periode van 2 januari 2019 tot en met 13 december 2019 negen overtredingen zijn begaan in het kader van artikel 2 lid Wet Arbeid Vreemdelingen (hierna: WAV).
(p. 7 relaas)
Naar aanleiding van de processen-verbaal van de controles van de politie naar trekkers van [bedrijf 1] , hebben er door de AMF een tweetal werkplekcontroles plaatsgevonden op het kantoor van [bedrijf 1] , waar [medeverdachte] en zijn zoon [verdachte] (hierna: [verdachte] ) aanwezig waren. Hierbij is geconstateerd dat in de genoemde onderzoekperiode:
- negen personen met de Turkse nationaliteit in vrachtwagens hebben gereden, voorzien van een Nederlands kenteken voor [bedrijf 1] ;
- de negen Turkse chauffeurs cash betaald kregen voor hun diensten;
- [bedrijf 1] niet beschikte over de benodigde tewerkstellingsvergunningen voor de betrokken chauffeurs;
- [bedrijf 1] formeel gezien geen werknemers in dienst had;
- de aansturing van de chauffeurs volledig plaatsvindt vanuit [bedrijf 1] , door zowel [medeverdachte] als [verdachte] .
Als verklaring voor bovenstaande bevindingen gaf [verdachte] dat een Bulgaarse firma genaamd [bedrijf 3] . (hierna: [bedrijf 3] ) uit Sofia alle chauffeurs aan hen leverde. Navraag bij het National Revenue Agency (NRA) wees uit dat dit een schijnconstructie betrof.
(p. 8 relaas)
5.1.1. Overzicht aangetroffen vreemdelingen
Naam
Documentcode
Datum verhoor
Vaststelling wederrechtelijk verblijf
Periode overtreding
[betrokkene 1]
[bestandsnaam 1]
01-11-2019
13 december
2019 te Breda
Week 61/m 45
van 2019
[betrokkene 2]
[bestandsnaam 2]
04-03-2019
13 december
2019 te Breda
Week 51/m 11
2019
[betrokkene 3]
[bestandsnaam 3]
21-11-2019
13 december
2019 te Moerdijk
Week 26 1/m 27
december 2019
[betrokkene 4]
[bestandsnaam 4]
I
13 december te
Poeldijk/ Westland
Week 46 2019
[betrokkene 5]
[bestandsnaam 5]
I
13 december te
Poeldijk/ Westland
Week 38 1/m 44
2019
[betrokkene 6]
[bestandsnaam 6]
I
13 december te Poeldijk/
Westland
Week 21 1/m 39
2019
[betrokkene 7]
[bestandsnaam 7]
I
13 december te Poeldijk/
Westland
Week 39 1/m 43
2019
[betrokkene 8]
[bestandsnaam 8]
I
13 december te Eindhoven
Week 39 1/m 45
2019
[betrokkene 9]
[bestandsnaam 9]
I
13 december te
Week 17 1/m 44
Eindhoven
12019
Vaststelling wederrechtelijk verblijf
Door opsporingsambtenaren van de Landelijke Eenheid Politie werd vastgesteld dat
bovengenoemde personen wederrechtelijk in Nederland verbleven.
De vreemdelingen verbleven wederrechtelijk in Nederland, doordat zij:
- geen EU-onderdaan zijn, geen verblijfsvergunning hebben voor Nederland of andere landen in het Schengengebied en niet in het bezit zijn van een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV).
(p. 9 relaas)
6.1.1 Blueview
Op 1 april 2020 is een blueview bevraging gedaan bij de infodesk naar [medeverdachte] , over de periode van 1 januari 2018 t/m heden. Hieruit bleek onder andere dat diverse mutaties betrekking hadden op de overtreding van de WAV, waarbij [medeverdachte] als wettelijk vertegenwoordiger van [bedrijf 1] als verdachte gekenmerkt werd. De chauffeurs die reden in opdracht van [bedrijf 1] beschikten niet over de benodigde bestuurdersattesten.
(p. 10 relaas)
Op 16 april 2020 zijn de maandelijkse loonaangiften van [bedrijf 1] opgevraagd bij de Infodesk, over de jaren 2018 t/m heden. Hieruit blijkt dat de negen vreemdelingen niet op de loonaangiften staan over het jaar 2019.
8.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 5 april 2023, voor zover inhoudende:
U, voorzitter, vraagt mij of het klopt dat de in de tenlastelegging genoemde 9 personen als chauffeur hebben gewerkt voor [bedrijf 1]
Ja.
U vraagt mij of het klopt dat deze personen niet op de loonlijst stonden en contant werden uitbetaald.
Ja.
Wij waren bang om klanten en daarmee ons werk kwijt te raken. Er was een chauffeurs tekort in Nederland. Wij voelden ons onder druk gezet om chauffeurs te vinden en zochten daarom naar chauffeurs in Turkije, of de papieren nu in orde waren of niet.
Wij wisten dat de papieren van de in de tenlastelegging genoemde personen niet in orde waren. Zij hadden geen eigen bankrekening en werden contant betaald. Wij wisten ook dat Turken in Nederland niet mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning. Mijn vader wist dat ook.
Mijn vader was de eigenaar van [bedrijf 1] Ik werkte bij [bedrijf 1] als planner. Ik hield mij dus bezig met de adressen waar de vrachtwagens moesten worden geladen en met het klantcontact. Ik deelde vervolgens de chauffeurs in en verzorgde de routes voor hen. Ik stuurde de chauffeurs dus het adres waar ze naartoe moesten rijden en vertelde ze welke route zij moesten rijden.
Bewijsoverwegingen
Het hof overweegt, deels overeenkomstig de rechtbank, als volgt:
Algemeen kader
De tenlastelegging is gestoeld op artikel 197a, tweede en vierde lid, van het Wetboek van
Strafrecht (Sr).
Voor een veroordeling ter zake van het misdrijf van artikel 197a, tweede lid, Sr is vereist dat
wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte uit winstbejag een ander behulpzaam is
geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, of hem daartoe gelegenheid,
middelen of inlichtingen heeft verschaft, terwijl hij wist of ernstige redenen had te
vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Als de verdachte hiervan een beroep of
gewoonte heeft gemaakt, werkt dat strafverhogend, evenals wanneer de verdachte het
voorgaande tezamen en in vereniging met één of meer anderen heeft begaan (artikel 197a,
vierde lid, Sr).
Naar vaste rechtspraak dient het bestanddeel ‘behulpzaam bij’ in artikel 197a Sr in
overeenkomstige zin te worden uitgelegd als in artikel 48 Sr, waarin medeplichtigheid in het
algemeen strafbaar is gesteld. Het gaat er onder meer om of de betrokkene het verblijf van
de vreemdeling in Nederland in enigerlei opzicht bevordert of gemakkelijk maakt. In lijn
met het doel en de strekking van artikel 197a Sr, te weten het tegengaan van
mensensmokkel, en conform het algemeen spraakgebruik dient onder ‘het verblijven in
Nederland’ als bedoeld in dat artikel te worden verstaan: elk zich ophouden in Nederland
(HR 21 oktober 2003, LJN AL3537 en HR 2 september 2006, LJN AY8857). Het begrip
‘wederrechtelijk’ in de delictsomschrijving van artikel 197a Sr dient, gelet op de
wetsgeschiedenis, te worden uitgelegd als ‘zonder enig subjectief recht of enige
bevoegdheid’. In welke gevallen een vreemdeling het recht heeft om in Nederland te
verblijven, is bepaald in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Wederrechtelijk verblijf en wetenschap.
In artikel 8 Vw staat limitatief vermeld wanneer een vreemdeling verblijfsrecht heeft in Nederland.
Artikel 12, eerste lid, onder c, van de Vw bepaalt - voor zover hier van belang - dat aan de
vreemdeling die bij binnenkomst heeft voldaan aan de verplichtingen waaraan een persoon
bij grensoverschrijding is onderworpen, is toegestaan in Nederland te verblijven, zolang hij
geen arbeid voor een werkgever verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (Wav).
Op grond van artikel 2 van de Wav is een werkgever verboden een vreemdeling in
Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een
vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die
werkgever.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat voor de in de tenlastelegging genoemde vreemdelingen
geen tewerkstellingsvergunning of gecombineerde vergunning is afgegeven. Zij verrichtten
in de tenlastegelegde periode dus arbeid voor een werkgever in strijd met de Wav.
De negen personen hadden de Turkse nationaliteit en waren derhalve geen EU-onderdaan, beschikten geen van allen over een verblijfsvergunning noch waren zij in het bezit van een machtiging voorlopig verblijf.
Uit het dossier blijkt dat drie in de tenlastelegging genoemde personen ( [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 8] ) in het bezit waren/zijn geweest van een (Schengen)visum dat hen op dat moment legaal toegang tot Nederland verschafte. Verder heeft [betrokkene 1] verklaard dat hij soldaat is geweest en daarom beschikt over een speciaal paspoort en visumvrij mag reizen. Daarvan bevinden zich echter geen stukken in het dossier.
Maar wat er ook hiervan zij, zoals hierboven al is vermeld is het verblijven in Nederland (bijvoorbeeld op basis van een visum) aan strikte voorwaarden verbonden, welke voorwaarden onder andere zijn neergelegd in artikel 12, eerste lid, Vw. Bij overtreding van één van die voorwaarden, eindigt de zogenoemde vrije termijn als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder i Vw van rechtswege. Eén van deze voorwaarden is dat het niet toegestaan is arbeid te verrichten (in strijd met de Wet Arbeid Vreemdelingen). Door hier in Nederland zonder tewerkstellingsvergunning en dus in strijd met de wet arbeid te verrichten, was het verblijf van deze personen niet bij of krachtens artikel 12 Vw toegestaan en verbleven zij (in elk geval vanaf dat moment) niet (meer) rechtmatig in Nederland.
Van de overige vijf personen ( [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] , [betrokkene 7] en [betrokkene 9] ) is in het geheel niet gebleken dat zij over een visum beschikten noch zijn er aanwijzingen dat er een aanvraag daartoe was gedaan. Nu deze personen niet over de juiste documenten beschikten verbleven zij (reeds vanaf hun binnenkomst) wederrechtelijk in Nederland (ex artikel 8 Vw).
Het hof acht voorts bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] wisten of ernstige reden hadden te vermoeden dat het verblijf van deze personen in Nederland wederrechtelijk was. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep immers verklaard dat personen van Turkse afkomst niet in Nederland mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning en dat hij en zijn vader wisten dat de papieren van de personen niet in orde waren.
Behulpzaam
Ten aanzien van het bestanddeel ‘behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf’ geldt dat ook behulpzaamheid die gericht is op voortzetting van het verblijf in Nederland valt onder artikel 197a lid Sr (HR 31 mei 2016, NJ 2016/270).
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij aan zijn broer in Turkije vroeg om chauffeurs, die dan voor hem werden geregeld en naar Nederland kwamen om voor zijn bedrijf te werken. Ook een van de in de tenlastelegging genoemde personen [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij door [bedrijf 1] is benaderd (nadat hij in Turkije aan iemand had gevraagd of er werk voor hem was in Nederland). Deze personen dienden zich dus niet zelf (per toeval) aan bij [bedrijf 1] maar werden vanuit Turkije (via via) door (het bedrijf van) [medeverdachte] benaderd om naar Nederland te komen en hier te komen werken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte ook verklaard waarom deze personen te werk werden gesteld: om geen klanten/werk te verliezen. Het hof begrijpt: om het bedrijf draaiende te houden.
Door de in de tenlastelegging genoemde personen, die hier geen verblijfsrecht hadden, naar Nederland te halen en vervolgens in Nederland tegen betaling werkzaamheden te laten verrichten, heeft [medeverdachte] deze personen middelen (geld) verschaft om in Nederland te kunnen verblijven. Daarmee is het (verdere) verblijf van de vreemdelingen in Nederland bevorderd of in elk geval gemakkelijker gemaakt. De verdachte heeft daaraan bijgedragen door de planning van de werkzaamheden van deze personen te regelen en hen werkopdrachten te geven, zodat zij konden (blijven) werken. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte opzettelijk behulpzaam zijn geweest aan het illegale verblijf van deze personen in Nederland.
Winstbejag
Dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld, leidt het hof af uit de omstandigheid dat de vreemdelingen niet op de loonlijst plaatste en contant werden uitbetaald. Hierdoor heeft [bedrijf 1] de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten uitgespaard. Hieruit blijkt dat het handelen van de verdachte en [medeverdachte] gericht was op verrijking.
Medeplegen
De rechtbank heeft hieromtrent onder meer het volgende overwogen (p. 3-4 vonnis):
“Verdachte heeft [bedrijf 1] op 19 juli 2017 opgericht en is tot 13 november 2018
bestuurder geweest. Sindsdien is de vader van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] ,
bestuurder van [bedrijf 1] . Verdachte is sinds de bestuurderswissel als werknemer
betrokken bij de onderneming. Tijdens de controle van 6 november 2019 door de Inspectie
SZW treedt verdachte op als rechterhand van [medeverdachte] door als tolk te fungeren en samen
met [medeverdachte] de inspecteurs te woord te staan. Verdachte en [medeverdachte] verklaren beiden
onder meer dat zij samen de planning doen. Ook tijdens de controle van 3 december 2019
door de Inspectie SZW staan verdachte en [medeverdachte] samen de inspecteurs te woord. Bij
deze controle blijkt dat verdachte beschikte over de identiteitsbewijzen van de chauffeurs
die in 2019 door [bedrijf 1] zijn ingezet. Op grond van het voorgaande stelt de
rechtbank vast dat de bedrijfsvoering van [bedrijf 1] door verdachte en [medeverdachte] tezamen werd gedaan.
(…)
Zoals hiervoor overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat de bedrijfsvoering van [bedrijf 1]
Transport BV. door verdachte en zijn vader samen werd gedaan. Om die reden is de
rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste
samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten. Daarmee acht de rechtbank
bewezen dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met anderen heeft
begaan.”
Het hof sluit zich aan bij deze overwegingen en maakt deze tot de zijne. Daar voegt het hof nog aan toe dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook [verdachte] moet hebben geweten dan wel ernstige reden had te vermoeden dat het verblijf van de in de tenlastegelegde genoemde personen wederrechtelijk was. Door toch de planning van de werkzaamheden te regelen en de illegale chauffeurs dus werkopdrachten te geven, heeft [verdachte] er mede voor gezorgd dat de chauffeurs hier konden (blijven) werken. Ook beheerden de verdachte en [verdachte] samen de bankrekening van het bedrijf.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat de materiële en/of intellectuele bijdrage van [verdachte] bij het tenlastegelegde van voldoende gewicht is geweest, zodat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [verdachte] is komen vast te staan.
Gewoonte
Gelet op de lange periode die de verdachte en [medeverdachte] illegale personen voor [bedrijf 1] hebben laten werken, het aantal personen en het feit dat zij ná de eerste controle op 4 maart 2019 op dezelfde voet verder zijn gegaan, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat zij van het bewezenverklaarde een gewoonte hebben gemaakt.
Conclusie
Resumerend acht het hof op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals bewezen is verklaard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsman heeft betoogd dat voor het tenlastegelegde handelen een bijzondere strafbepaling geldt, te weten artikel 197b Sr, en dat daardoor artikel 197a Sr niet dient te worden toegepast en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge art 55, tweede lid, Sr geldt dat indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, alleen deze bijzondere strafbepaling in aanmerking komt.
Uit vaste jurisprudentie kan worden afgeleid dat geen sprake is van een systematische lex specialis indien de ‘speciale’ bepaling niet alle bestanddelen bevat van de meer algemene bepaling, terwijl de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten bevat voor de opvatting dat de ‘speciale bepaling’ niettemin moet worden beschouwd als een bijzondere strafbepaling in de zin van art. 55, tweede lid, Sr.
Het hof stelt vast dat artikel 197b Sr niet alle bestanddelen van artikel 197a Sr bevat en is van oordeel dat artikel 197b Sr niet als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr dient te worden beschouwd.
Dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1994-1995, 24 269, nr. 3, blz. 3) blijkt de wijziging van artikel 197a Sr tot gevolg heeft gehad dat artikel 197b Sr voortaan als een geprivilegieerd delict moet worden beschouwd ten opzichte van artikel 197a Sr leidt niet tot een ander oordeel. Een geprivilegieerd delict is niet hetzelfde als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55, tweede lid, Sr.
Het verweer faalt.
Het bewezenverklaarde levert op:
een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, terwijl het feit wordt begaan door een persoon die daarvan een gewoonte maakt en terwijl het feit in vereniging wordt begaan door meerdere personen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan het uit winstbejag behulpzaam zijn van negen vreemdelingen bij hun verblijf in Nederland, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. De verdachte heeft daarvan een gewoonte gemaakt. De illegale vreemdelingen bevonden zich in een afhankelijke positie van verdachte. Zij hadden geen arbeidscontract, kregen zwart betaald en konden aldus geen aanspraak maken op de (sociale) voorzieningen in dit land. Dat heeft onwenselijke gevolgen voor de rechtspositie en veiligheid van deze vreemdelingen. Persoonlijk leed en uitbuiting liggen in een dergelijk kwetsbare situatie immers op de loer.
Bovendien heeft het tewerkstellen van illegale vreemdelingen schadelijke (financieel-) economische gevolgen. Door de vreemdelingen zwart uit te betalen zijn immers de verplichte loonheffingen en werkgeverslasten uitgespaard. Dit leidt tot oneerlijke concurrentie en tot verstoring van de reguliere arbeidsmarkt.
De verdachte heeft door zijn handelen het overheidsbeleid inzake bestrijding van illegaal verblijf in Nederland ondermijnd. Hij heeft geen rekening gehouden met de bovengenoemde schadelijke gevolgen van zijn handelen en was slechts gericht op eigen financieel eigen gewin. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het tenlastegelegde enkel twee keer is veroordeeld ter zake van verkeersovertredingen, maar niet eerder ter zake van soortgelijke strafbare feiten.
Voorts heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken en met de nadelige (financiële) gevolgen die de zaak voor de verdachte heeft gehad.
Het hof is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving in beginsel niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige straf dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Daarbij heeft het hof tevens de LOVS-oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid ten aanzien van overtreding van artikel 197a van het Wetboek van Strafrecht, in aanmerking genomen. Echter, in de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof aanleiding om van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf af te zien en in plaats daarvan te volstaan met oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een taakstraf.
Wel zal het hof een langere voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de rechtbank, nu het hof van oordeel is dat de ernst van het feit onvoldoende in de straf van de rechtbank tot uitdrukking komt.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met een proeftijd van 3 jaren en daarnaast een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, passend en geboden. Het hof is van oordeel dat deze straf voldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland (locatie Utrecht) van 12 juni 2019 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting omtrent de persoon van de verdachte is gebleken, acht het hof de tenuitvoerlegging niet opportuun en zal de vordering worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 197a van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar;

bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
wijst af de vordering van de officier van justitie van het Functioneel Parket ‘s-Hertogenbosch van 1 april 2021, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 12 juni 2019, parketnummer 96-043512-19, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Aldus gewezen door:
mr. S. Riemens, voorzitter,
mr. S.C. van Duijn en mr. A.C. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 19 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Onawa I, Onawa II en Onawa III, proces-verbaalnummer 6640-2020-0041, gesloten d.d. 17 augustus 2020. Het dossier bevat een verzameling van op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften.