ECLI:NL:GHSHE:2023:1904

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
200.325.728_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ondertoezichtstelling minderjarige na verbeterde situatie ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2017. De ouders van de minderjarige, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben verzocht de ondertoezichtstelling te vernietigen. De rechtbank had op 20 januari 2023 de minderjarige onder toezicht gesteld tot 20 januari 2024, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van het kind. De ouders stelden dat de situatie inmiddels verbeterd was en dat er geen sprake meer was van een bedreiging van de ontwikkeling van hun dochter. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2023 hebben de ouders, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders openstaan voor hulpverlening en dat de situatie in het gezin is verbeterd. Er zijn geen signalen meer van ernstige achterstanden of zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van de minderjarige. Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling niet langer noodzakelijk is en vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling wordt afgewezen met ingang van 26 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 26 mei 2023
Zaaknummer: 200.325.728/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/404498 / JE RK 22-2214
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder] ,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de ouders,
advocaat: mr. F.A. Dronkers,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige].
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 april 2023, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en primair het verzoek van de raad in eerste aanleg alsnog af te wijzen, subsidiair het verzoek toe te wijzen voor een kortere periode, waarbij als einddatum de datum waarop het hof uitspraak doet kan worden aangehouden.
2.2.
De raad heeft op 11 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 6 januari 2023;
  • het V6-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders van 19 mei 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] onder toezicht gesteld van 20 januari 2023 tot 20 januari 2024.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat er niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling. De ouders erkennen dat er in de aanloop naar de mondelinge behandeling in eerste aanleg sprake is geweest van een onrustige periode. Dit had te maken met de situatie rondom de veertienjarige halfbroer van [minderjarige] uit een eerdere relatie van de moeder, [halfbroer]. De communicatie tussen de ouders en de vader van [halfbroer] verloopt moeizaam en er liep een procedure rondom onder andere de hoofdverblijfplaats van [halfbroer]. Dit bracht de nodige stress en spanning met zich mee. Er is nu sprake van een andere situatie dan bij aanvang van de ondertoezichtstelling. Op 21 maart 2023 heeft de rechtbank bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [halfbroer] bij de vader zal zijn. Hoewel de moeder hier moeite mee heeft, heeft deze beslissing er wel voor gezorgd dat de rust in het gezin van de ouders is wedergekeerd. Van onrust en huiselijk geweld in de thuissituatie is geen sprake. Ook is er geen sprake van een achterstand in de ontwikkeling van [minderjarige]. [minderjarige] is een lief en sociaal meisje met veel vriendinnen en uit de rapporten blijkt dat [minderjarige] het goed doet op school.
Daarbij is het zo dat de ouders wel degelijk open staan voor hulpverlening. De moeder heeft altijd hulpverlening geaccepteerd en is nooit uit eigen beweging gestopt met hulpverlening. De ondertoezichtstelling tot nu is helpend geweest, maar inmiddels is de situatie verbeterd. De ouders zijn volledig in staat de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
3.5.
De raad voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling, - samengevat - aan dat de raad van mening is dat [minderjarige] destijds terecht onder toezicht is gesteld. De raad kan zich voorstellen dat de door ouders geschetste nieuwe positieve situatie de benodigde rust heeft gebracht in de opvoedingssituatie van [minderjarige] en daarmee mogelijk de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] is weggenomen. Indien er inderdaad geen sprake meer is van een ernstige bedreigde ontwikkeling van [minderjarige], dan zou hiermee de grond voor de ondertoezichtstelling wegvallen. De zorgen rondom school zijn weggenomen. Er zijn geen signalen meer van ernstige achterstanden of zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige]. Om de stelling van de ouders dat de rust de afgelopen periode is wedergekeerd te beoordelen, heeft de raad recente informatie opgevraagd bij de GI. Door de wachtlijst bij de GI is het nog niet mogelijk geweest voor de GI om een uitgebreid beeld te krijgen van de huidige situatie binnen het gezin. Hierdoor kan de raad niet goed beoordelen of er nog sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] en de noodzaak voor een voortzetting van de kinderbeschermingsmaatregel feitelijk niet onderbouwen. De positieve ontwikkeling die de ouders beschrijven kunnen de zorgen die de raad eerder heeft vastgesteld niet geheel wegnemen. De raad vindt het daarom belangrijk dat er in ieder geval een borging van de positieve ontwikkeling komt in de vorm van monitoring door Veilig Thuis, het wijkteam of de GI. De raad kan zich voorstellen dat de bestreden beschikking wordt vernietigd, eventueel met toewijzing van het verzoek voor een kortere termijn om tot een warme overdracht te komen.
3.6.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het klopt dat er de eerste maanden na de bestreden beschikking geen feitelijke uitvoering aan de ondertoezichtstelling is gegeven. [halfbroer] is ook onder toezicht gesteld en heeft dezelfde jeugdbeschermer als [minderjarige]. Door de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voort te zetten kan de jeugdbeschermer het hele systeem in beeld krijgen. Het is onvoldoende duidelijk of het feit dat er geen spanning meer is rondom het hoofdverblijf van [halfbroer] er ook toe heeft geleid dat de zorgen omtrent [minderjarige] zijn weggenomen. Binnen een ondertoezichtstelling kan de jeugdbeschermer de positieve ontwikkelingen van de ouders monitoren.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.7.2.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank in de bestreden beschikking terecht en op juiste gronden overwogen dat er is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255 BW en dat het onder toezicht stellen van [minderjarige] op dat moment gerechtvaardigd was.
3.7.3.
Inmiddels zijn er geen althans onvoldoende concrete aanwijzingen meer dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Het gaat het goed met [minderjarige] op school en er is geen sprake van een leerachterstand.. Er zijn nog zorgen over de gezinssituatie waarin [minderjarige] opgroeit, maar het hof heeft er voldoende vertrouwen in dat de ouders in het vrijwillig kader hulp accepteren indien dat nodig is. Verder kan de jeugdbeschermer binnen de ondertoezichtstelling van [halfbroer] zicht houden op de ontwikkeling van [minderjarige]. Gelet op deze ontwikkelingen is het hof met de raad van oordeel dat het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling ten aanzien van [minderjarige] niet langer noodzakelijk is.
De conclusie
3.8.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd en het inleidende verzoek van de raad alsnog dient te worden afgewezen met ingang van 26 mei 2023.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt met ingang van 26 mei 2023 de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 januari 2023;
en opnieuw recht doende:
wijst met ingang van 26 mei 2023 alsnog af het inleidend verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige];
bekrachtigt de genoemde beschikking voor het overige;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, C.N.M. Antens en M.I. Peereboom-van Drunick en op 26 mei 2023 uitgesproken in het openbaar en op schrift gesteld op 9 juni 2023 in tegenwoordigheid van mr. R. Jelicic, griffier.