2.3.Het hof komt tot de volgende beoordeling.
2.3.1.Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de rechter-commissaris in een voorlopig getuigenverhoor geen discretionaire bevoegdheid heeft tot begrenzing van het aantal of de personen van de te horen getuigen en de aan de getuigen te stellen vragen. Het horen van een voorgebrachte getuige of het stellen van bepaalde vragen mag slechts worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen dit eist (HR 18 maart 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP0571 en HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3922 (Boekhoorn/Cyrte)). Tot deze belangen behoren onder andere het belang van de waarheidsvinding door het leveren van getuigenbewijs in een eventueel aanhangig te maken of reeds aanhangige procedure en het mede met het oog op de processuele rechten en belangen van de wederpartij beschermde belang van een doelmatige en voortvarende rechtspleging. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2]
2.3.2.Zoals hiervoor onder 2.2. is weergegeven heeft [appellante] in het beroepschrift een grief gericht tegen de beslissing van de rechter-commissaris dat er geen voortzetting van het getuigenverhoor zal plaatsvinden. [appellante] meent dat de rechter-commissaris een nadere zitting had moeten bepalen waartegen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] door [appellante] kunnen worden opgeroepen, omdat het belang van de waarheidsvinding voorop staat.
2.3.3.Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 april 2023 heeft de advocaat van [appellante] haar grief in het beroepschrift nader uitgewerkt. Mr. Lensen heeft ter zitting aangevoerd dat hij inmiddels wel de contactgegevens heeft van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Hij heeft namelijk via google de adresgegevens van hun werk verkregen.
2.3.3.1. Daarnaast heeft mr. Lensen ter zitting aangegeven dat hij deze twee getuigen ook bij deurwaardersexploot kan laten oproepen. De deurwaarder mag in dat geval de Basisregistratie Personen (BRP) raadplegen, zodat de gerechtsdeurwaarder de adresgegevens van de twee getuigen verkrijgt. In het beroepschrift – onder 3 op pagina 2 – stond al opgenomen dat de getuige de heer [getuige 8] eerder per e-mail had aangegeven de adresgegevens ter zitting op 30 november 2022 te zullen verstrekken. Namens [appellante] is bij gelegenheid van de mondelinge behandeling op 12 april 2023 aangegeven dat om die reden de twee getuigen (nog) niet eerder bij deurwaardersexploot zijn opgeroepen.
2.3.4.Aan de hand van het beroepschrift en de toelichting daarop ter zitting van 12 april 2023 leest het hof kenbaar in het beroepschrift dat [appellante] meent dat de rechter-commissaris een nadere zitting had moeten bepalen waartegen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] door [appellante] kunnen worden opgeroepen, omdat [appellante] deze getuigen kan (laten) oproepen en het belang van de waarheidsvinding voorop staat.
2.3.5.Het hof overweegt dat het op zich begrijpelijk is dat de rechter-commissaris heeft geweigerd de zitting opnieuw aan te houden voor het oproepen van de getuigen waarvan geen adres bekend was. Het verzoek van [appellante] om het bij beschikking van 7 september 2021 gelaste voorlopig getuigenverhoor voort te zetten voor het horen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , moet in hoger beroep echter ‘ex nunc’ door het hof worden beoordeeld. Het is het hof bekend – zie hiervoor onder 2.3.3. en 2.3.3.1.– dat mr. Lensen inmiddels over de adresgegevens (kan) beschik(t)(ken) en dat de twee getuigen opgeroepen kunnen worden. Met inachtneming van voornoemd uitgangspunt – onder 2.3.1. – is het hof van oordeel dat het verzoek van [appellante] alsnog moet worden toegewezen. De goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen vereist in de gegeven omstandigheden niet meer dat het horen van de twee getuigen moet worden geweigerd. Althans, dat is het hof niet gebleken.
2.3.6.Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing van de rechter-commissaris zoals opgenomen in het
“proces-verbaal van voortzetting van voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 30 november 2022”ten aanzien van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zal vernietigen en dat het hof zal terugverwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, om het voorlopig getuigenverhoor voort te zetten.
2.3.7.Naar het oordeel van het hof is het niet aanstonds duidelijk of [appellante] in haar beroepschrift een (voldoende) kenbare grief heeft gericht tegen de reden waarom de rechter-commissaris de hernieuwde oproeping van [getuige 3] heeft geweigerd.
2.3.8.[appellante] heeft in het beroepschrift het standpunt ingenomen dat de rechter-commissaris ten onrechte heeft aangegeven dat ook geen aanhouding voor het horen van de opgeroepen getuige [getuige 3] tot een volgende zitting zal plaatsvinden, omdat die getuige heeft aangegeven bereid te zijn een schriftelijke verklaring te willen afleggen. Als toelichting op de grieven heeft [appellante] in het beroepschrift naar voren gebracht dat het belang van de waarheidsvinding voorop staat. Alhoewel [appellante] hiermee slechts een algemene stelling heeft ingenomen dat de beslissing van de rechter-commissaris om [getuige 3] niet te horen onjuist is, en [appellante] verder niet specifiek heeft onderbouwd waarom deze beslissing onjuist is en waarom het willen afleggen van een schriftelijke verklaring geen reden is om [getuige 3] niet te horen, wijst [appellante] ook erop dat het belang van de waarheidsvinding voorop staat. Mede gelet op de verdere toelichting van [appellante] in haar beroepschrift, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2., begrijpt het hof de grief van [appellante] aldus dat de rechter-commissaris in de bereidheid van [getuige 3] een schriftelijke verklaring af te leggen, geen reden had mogen zien om te weigeren [getuige 3] opnieuw op te roepen om ter zitting als getuige te worden gehoord.
2.3.9.Het hof is van oordeel dat de aldus uitgelegde grief slaagt. De overweging van de rechter-commissaris om de getuige [getuige 3] niet te horen, omdat deze getuige aan mr. Lensen heeft aangegeven een schriftelijke verklaring te willen afleggen, levert onvoldoende reden op om deze getuige niet te horen. Hieraan in de weg staat voornoemd uitgangspunt – onder 2.3.1. – dat het horen van een voorgebrachte getuige slechts kan worden geweigerd indien onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij de beslissing betrokken belangen dit eist (Boekhoorn/Cyrte). Dat hiervan sprake is, heeft de rechter-commissaris niet overwogen of vastgesteld. Bovendien maakt een voorlopig getuigenverhoor het mogelijk voor degene die het verhoor afneemt, bijvoorbeeld [appellante] , om kritische vragen te stellen en door te vragen. Ook kan non-verbale communicatie ten tijde van het verhoor van belang zijn. Naar het oordeel van het hof had [getuige 3] als getuige dan ook opnieuw moeten worden opgeroepen indien zijn verschijning in Nederland binnen redelijke termijn mogelijk was.
2.3.10.Daarnaast overweegt het hof dat ook om redenen van proceseconomie de beschikking ten aanzien van [getuige 3] zal worden vernietigd. De reden daarvoor is dat na vernietiging van de beschikking van de rechter-commissaris en verwijzing om de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] te horen, het voorlopig getuigenverhoor zal worden voortgezet. Als [appellante] dan daarnaast nog andere getuigen – zoals [getuige 3] – wil laten horen, moet de rechter-commissaris dat binnen de door de Hoge Raad in het arrest Boekhoorn/Cyrte getrokken grenzen toestaan. Via deze weg kan de getuige [getuige 3] alsnog worden gehoord.
2.3.11.Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beslissing van de rechter-commissaris zoals opgenomen in het
“proces-verbaal van voortzetting van voorlopig getuigenverhoor, gehouden op 30 november 2022”ook ten aanzien van de getuige [getuige 3] zal vernietigen en dat het hof zal terugwijzen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, om het voorlopig getuigenverhoor voort te zetten.