ECLI:NL:GHSHE:2023:1888

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.324.686_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtigingen uithuisplaatsing en afwijzing verzoek ex artikel 810a Rv

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van machtigingen tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, die onder toezicht staan van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten, waarin de machtigingen tot uithuisplaatsing zijn verlengd. De moeder stelt dat zij positieve ontwikkelingen heeft doorgemaakt en dat zij in staat is om de zorg voor haar kinderen weer op zich te nemen. De GI en de Raad voor de Kinderbescherming hebben echter zorgen geuit over de leerbaarheid en capaciteiten van de moeder, en adviseren om de uithuisplaatsing te handhaven. Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige [minderjarige 1] gehoord, en zijn er verschillende belanghebbenden aanwezig geweest. Het hof heeft de gronden voor de verlenging van de uithuisplaatsing bevestigd, met inachtneming van de belangen van de kinderen, en heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd. De moeder is niet-ontvankelijk verklaard voor zover haar verzoek betrekking heeft op [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.686/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/02/398726 JE RK 22-1069 (beschikking 23 januari 2023) en
C/02/405988 JE RK 23-191 (beschikking van 13 februari 2023)
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Wouters,
tegen
Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI.
Deze zaak gaat over de machtigingen uithuisplaatsing ten aanzien van:
  • [minderjarige 1], geboren op 3 maart 2006 te [geboorteplaats] , Somalië, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
  • [minderjarige 2], geboren op 22 juni 2017 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
  • [minderjarige 3], geboren op 4 oktober 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 3] ,
gezamenlijk hierna te noemen: de kinderen.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
  • [de vader], wonende te [woonplaats] , hierna te noemen: de vader;
  • [pleegmoeder minderjarigen 1 en 2], wonende te [woonplaats] , de pleegmoeder van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hierna te noemen: de pleegmoeder;
  • [pleegouders minderjarige 3], wonende op een bij het hof bekend adres, de pleegouders van [minderjarige 3] , hierna te noemen: de pleegouders.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] , hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 januari 2023 en van 13 februari 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende:
 primair te bepalen dat de kinderen (en in het bijzonder [minderjarige 3] ) bij moeder thuis worden geplaatst;
 subsidiair te bepalen dat [minderjarige 3] vanaf de datum van uitspraak terug bij moeder thuis wordt geplaatst;
 meer subsidiair een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 mei 2023, heeft de GI
verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Wouters en door [tolk] , die voor de moeder is opgetreden als tolk in de Somalische taal;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Tevens is [begeleider moeder] , begeleider van de moeder, in de zaal aanwezig geweest.
2.5.
De vader, de pleegmoeder en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.6.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan gebruik gemaakt en is op 9 mei jongstleden buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de processen-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 23 januari 2023 en 13 februari 2023;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 2 mei 2023;
  • de door mr. Wouters tijdens de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie.
2.8.
Na sluiting van de mondelinge behandeling is volgens afspraak op 12 mei 2023 een emailbericht van de GI binnengekomen.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd geweest. Staande het huwelijk van de ouders zijn, voor zover thans van belang, de minderjarigen [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de kinderen uit. De kinderen hebben nog een oudere broer, [meerderjarige broer] , die inmiddels meerderjarig is.
3.2.
De kinderen staan sinds 31 juli 2019 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is bij de bestreden beschikking van 23 januari 2023 verlengd tot 31 juli 2023.
3.3.
Bij beschikking van 8 januari 2020 is ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een machtiging uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregel is sindsdien steeds verlengd.
3.4.
Bij beschikking van 23 maart 2021 is ten behoeve van [minderjarige 3] een machtiging uithuisplaatsing verleend in een voorziening voor pleegzorg. Verder is met ingang van
25 augustus 2022 tot 31 januari 2023 ten behoeve van [minderjarige 3] een aanvullende machtiging uithuisplaatsing verleend in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor één weekend per maand en voor een periode van zeven aaneengesloten dagen.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 23 januari 2023 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, met ingang van 31 januari 2023 tot 31 juli 2023 aan de GI ten behoeve van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de verleende machtigingen uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd.
3.6.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 februari 2023 heeft de rechtbank met ingang van 13 februari 2023 tot 31 juli 2023 voor één weekend per maand en zeven aaneengesloten dagen een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, waarbij zowel de weekenden als de zeven aaneengesloten dagen vier weken voorafgaand aan het verblijf van [minderjarige 3] bij [instantie 1] aan de moeder (schriftelijk en met uitleg van een tolk) kenbaar dienen te worden gemaakt. Verder heeft de rechtbank bepaald dat de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder geldt als aanvulling op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg tot 31 juli 2023, zoals is opgenomen in het dictum van voornoemde beschikking van 23 januari 2023.
3.7.
Bij beschikking van 8 maart 2023 is ten behoeve van [minderjarige 1] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend voor de duur van drie weken, te weten met ingang van 8 maart 2023 en tot 29 maart 2023.
3.8.
Bij beschikking van 22 maart 2023 heeft de rechtbank een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 29 maart 2023 en tot 31 juli 2023.
3.9.
De moeder kan zich met de bestreden beschikkingen, voor zover deze zien op de machtigingen uithuisplaatsing, niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.10.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengd. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt. Zij aanvaardt hulpverlening zodat zij meer zelfredzaam wordt. De rechtbank is voorbij gegaan aan de krachten en opvoedcapaciteiten die de moeder heeft.
Ten aanzien van [minderjarige 2] geldt dat de moeder een goede band met haar heeft en dat [minderjarige 2] de betrokkenheid van de moeder als prettig ervaart. Voor wat betreft [minderjarige 3] zijn er allerlei faciliteiten en vormen van hulpverlening voor de pleegouders geregeld, terwijl deze er eerder voor de moeder niet waren. Met de inzet van de juiste hulp is de moeder in staat om [minderjarige 3] de verzorging en opvoeding te bieden die hij nodig heeft.
Er wordt teveel waarde gehecht aan de onderzoekrapportages van [instantie 2] . Het onderzoek is onvoldoende grondig uitgevoerd en kan niet worden beschouwd als een perspectiefonderzoek. Er heeft slechts één observatiemoment plaatsgevonden. De moeder verzoekt om een meer uitgebreid onderzoek door het NIFP, aangezien de kinderen en de moeder recht hebben op een deugdelijke perspectiefbepaling. De raad heeft immers nog geen onderzoek gedaan en voor een raadsonderzoek geldt eveneens een wachttijd.
Verder is er geen rekening gehouden met de Somalische achtergrond van de moeder en de kinderen. De culturele aspecten zijn tot nu toe ten onrechte onvoldoende meegewogen in het kader van de genomen maatregelen en beslissingen.
3.11.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
De moeder geeft veel om haar kinderen, maar er zijn veel zorgen over haar leerbaarheid en capaciteiten. De moeder lijkt continue overvraagd te zijn. Daarbij lukt het de moeder niet altijd om haar eigen belang ondergeschikt te maken aan het belang van de kinderen.
Er heeft een gedegen onderzoek plaatsgevonden door [instantie 2] , waarbij de verslagen van de omgangsmomenten zijn meegenomen en waarbij voldoende rekening is gehouden met de culturele aspecten die spelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt. Een terugplaatsing van de kinderen kan niet meer aan de orde zijn. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun perspectief. Voor de moeder is deze duidelijkheid eveneens van belang, omdat zij anders blijft strijden en aan de kinderen blijft trekken, hetgeen niet in hun belang is.
3.12.
De raad heeft tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd.
De Somalische cultuur is voor de moeder en de kinderen belangrijk en het is begrijpelijk dat de moeder hier veel waarde aan hecht. De kinderen groeien echter in Nederland op en zij gaan naar een Nederlandse school, zodat de Nederlandse normen en waarden voor de kinderen steeds belangrijker worden. Een NIFP-onderzoek kan niet meer aan de orde zijn. [minderjarige 3] heeft al veel onderzoeken moeten ondergaan en een NIFP-onderzoek is te ingrijpend. De kinderen wonen al lang bij de pleegmoeder ( [minderjarige 2] ) en pleegouders ( [minderjarige 3] ) en een NIFP-onderzoek zal teveel tijd vergen, terwijl het voor de kinderen van belang is dat er een einde komt aan de onduidelijkheid die er nu voor hen is. Het had op de weg van de moeder gelegen om in een eerder stadium haar medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek. Voor een dergelijk onderzoek is het nu te laat.
De overwegingen van het hof
3.13.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, met de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft en dat het Nederlands recht van toepassing is.
3.14.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.15.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.16.
Het hof is gelet op de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht met de rechtbank van oordeel dat aan de gronden voor een verlenging van de uithuisplaatsing is voldaan en overweegt hiertoe het volgende.
3.17.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat zij haar grieven, voor zover deze betrekking hebben op [minderjarige 1] , niet langer handhaaft, behoudens voor zover zij heeft verzocht om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a Rv.
Dit brengt met zich dat de moeder in zoverre in haar verzoek, voor zover dit verzoek ziet op [minderjarige 1] , niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
3.18.
Voor wat betreft [minderjarige 2] en [minderjarige 3] geldt het volgende.
De kinderen zijn destijds uit huis geplaatst, omdat de moeder - kortgezegd - onvoldoende in staat was om de kinderen de zorg te bieden die ze nodig hadden.
Alhoewel de moeder stelt dat zij gegroeid is in haar pedagogische vaardigheden en dat zij in staat is om de verzorging van eerst [minderjarige 3] en daarna [minderjarige 2] weer op zich te nemen, is dit niet gebleken, althans heeft het hof dit niet kunnen verifiëren.
Voor [minderjarige 3] geldt in het bijzonder dat er bij hem sprake is van een kwetsbare gezondheid. [minderjarige 3] heeft een zogenoemde Mic-key button en een TPV-lijn, omdat hij anders niet dan wel onvoldoende in staat is om voedsel tot zich te nemen. Dit maakt dat [minderjarige 3] speciale medische zorg nodig heeft. Gelet op de zorgen en belemmeringen die er ten aanzien van de moeder zijn, bestaat niet de verwachting dat de moeder deze zorg aan [minderjarige 3] kan verlenen.
Zo is in het verleden gebleken dat de moeder er moeite mee heeft om op de juiste wijze met het toedienen van voeding, de Mic-key button en TPV-lijn om te gaan. Wat de situatie verder bemoeilijkt is dat de moeder de Nederlandse taal niet machtig is en dat haar leerbaarheid beperkt is, zodat het moeilijk is om haar de benodigde medische handelingen op een verantwoorde wijze aan te leren. Een andere beperking is gelegen in het feit dat de moeder geen eigen vervoer heeft om het ziekenhuis snel te bereiken, terwijl dit voor [minderjarige 3] wel noodzakelijk is. Daar komt bij dat [minderjarige 3] al ruim twee jaar bij de pleegouders verblijft en hij goed aan de pleegouders is gehecht. De pleegouders zijn goed in staat om [minderjarige 3] de (medische) zorg te bieden die voor hem noodzakelijk is en zij spannen zich in om aansluiting te houden bij de Somalische (en Islamitische) achtergrond van [minderjarige 3] .
Voor [minderjarige 2] geldt dat zij al ruim drie jaar bij de pleegmoeder verblijft. [minderjarige 2] is aan de pleegmoeder gehecht en voelt zich bij de pleegmoeder op haar gemak. Met de moeder is er wekelijks en veelvuldig contact. Bij [minderjarige 2] is er sprake van een verstandelijke beperking. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de school van [minderjarige 2] hier tot voor kort niet mee bekend was en dat zij een leerachterstand heeft op alle gebieden. Om [minderjarige 2] de juiste hulp te kunnen bieden is het van belang dat de moeder toestemming verleent om de uitkomsten van het onderzoek dat [instantie 2] heeft uitgevoerd met school te delen. Door haar toestemming niet te verlenen stelt de moeder het belang van [minderjarige 2] niet voorop.
Aangezien er forse zorgen zijn over de leerbaarheid van de moeder is er in het verleden meermaals bij de moeder op aangedrongen om een persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten. Tot voor kort heeft de moeder haar medewerking hieraan niet willen verlenen. Dit heeft ertoe geleid dat er geen zicht is gekomen op de mogelijkheden en/of beperkingen van de moeder en hierdoor is het niet mogelijk gebleken om voor de moeder de juiste hulpverlening in te zetten om naar een eventuele thuisplaatsing van de kinderen toe te werken.
Dit alles maakt dat de gronden voor een uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn.
3.19.
Het hof is verder van oordeel dat het onderzoek dat verricht is door [instantie 2] een gedegen uitgevoerd onderzoek is, op grond waarvan het voor het hof duidelijk is dat de bestreden beschikkingen, met het oog op de zwaarwegende belangen van de kinderen, bekrachtigd moet worden. Het is weliswaar de GI die heeft verzocht dit onderzoek uit te voeren, maar [instantie 2] is een deskundige, onafhankelijke instantie.
Daarbij komt bovenal dat het hof een nieuw onderzoek in strijd met de belangen van de kinderen acht, in het bijzonder met het belang van [minderjarige 3] , omdat een nieuw onderzoek te belastend voor hen is. Het hof weegt daarin ook mee dat de moeder tot heden niet heeft meegewerkt aan het reeds veel eerder door de GI gewenste persoonlijkheidsonderzoek. Tot slot kan een NIFP-onderzoek gelet op de nog zeer korte termijn van de duur van de machtigingen uithuisplaatsing niet mede tot de beslissing van deze zaak leiden.
Gelet op de belangen van de kinderen onderschrijft het hof overigens wel het standpunt van eigenlijk alle belanghebbenden dat er snel duidelijkheid moet komen over het perspectief van de kinderen.
3.20.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikkingen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dienen te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk voor zover haar verzoek ziet op de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] voornoemd;
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 23 januari 2023 en van 13 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, H. van Winkel en M.A. Stammes en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.