Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.V.O.F. [V.O.F. / appellant 1] ,
[appellant 2],
[appellant 3],
[appellant 4],
[appellant 5],
[appellant 6],
1.[verweerder 1] ,
2.[verweerder 2] ,
[verweerder 3],
[verweerder 4],
1.Het verloop van de procedure
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 28 oktober 2022,
- de bij brief van 19 april 2023 door mr. Papeveld namens appellanten ingediende producties nr. 11 tot en met 18;
- de brief van mr. Papeveld met productie nr. 19, ingekomen ter griffie van dit hof op 2 mei 2023 en
- de op de mondelinge behandeling in hoger beroep door mr. Papeveld namens appellanten overgelegde en voorgelezen spreekaantekeningen.
- [appellant 2] , [appellant 3] , [appellant 4] en [appellant 5] , bijgestaan door mr. Papeveld;
- [verweerder 1] , bijgestaan door mr. Arends en
- de erven als belanghebbenden.
2.De beoordeling
- De vof werd aanvankelijk geëxploiteerd door vier broers (hierna: de broers): [appellant 2] , [appellant 3] , de heer [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) en erflater ( [erflater] ).
- De vennootschapsovereenkomst van 19 december 2012 kent – voor zover van belang – de volgende bepalingen:
(…)
Door de vennoten is per aanvangsdatum ingebracht:
tegen de boekwaarde hun onverdeelde aandeel in de economische eigendom van de onroerende zaken, omvattende een bedrijfswoning met ondergrond en tuin, bedrijfsopstallen met ondergrond en erf (…) en een tweetal percelen bosgrond(…)
tegen de waarde in het economisch verkeer hun onverdeelde aandeel in de economische eigendom van de onroerende zaken omvattende diverse percelen cultuurgrond (…)
tegen de boekwaarde hun onverdeelde aandeel in de economische eigendom van de roerende zaken (zoals de veestapel, machines, werktuigen, (veld-)inventaris, voorraden, het kasgeld en vorderingsrechten zoals banktegoeden) alles zoals vermeld op de openingsbalans.
(…)
(…)
De firma eindigt ten aanzien van de vennoot in wiens persoon de oorzaak van de beëindiging is gelegen:
(…)
(…)
(…)
(…)
door overlijden van een vennoot;
(…)
Indien de firma op grond van het bepaalde in de drie vorige leden van dit artikel ten aanzien van een vennoot eindigt, zal de firma door de overblijvende vennoten worden voortgezet, tenzij deze vennoten anders overeenkomen. (…)
(…)
(…)
Indien een vennoot gebruik maakt van zijn recht tot voortzetting, dan heeft deze vennoot recht op overname van de goederen welke de vennoten gezamenlijk toebehoren of aan de firma zijn verpacht. De voortzettende vennoot dient zich daartoe overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid te verklaren.
(…)
Indien de niet voortzettende vennoot, dan wel diens rechtverkrijgenden, indien daartoe door de voortzettende vennoot gemaand, weigert mee te werken aan de levering der zaken, of anderszins de eigendomsoverdracht belet, verbeurt deze een direct opeisbare boete ten behoeve van de voortzetter, groot € 100.000 of een lagere boete indien een rechter zulks vaststelt, alsmede een boete van € 1.000 per dag of een gedeelte van een dag dat de overtreding duurt, onverminderd het recht daarboven vergoeding van de daadwerkelijk geleden schade te vorderen.
Wanneer de firma ten aanzien van een vennoot eindigt, wordt naast de balans, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 volgens de tot dat tijdstip bij de firma gebruikelijke richtlijnen wordt opgemaakt, een tweede balans opgemaakt waarop de activa en passiva worden opgevoerd naar hun in lid 2 van dit artikel bedoelde waarde.
De voor de tweede balans te verrichten waarderingen zullen door de vennoten of hun vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden in onderling overleg geschieden. Als grondslagen voor de waardering gelden:
de waarde in verpachte staat voor de cultuurgrond, tuin, erf en ondergrond
(…)
De waarderingsgrondslagen als bedoeld in lid 2 dienen eveneens te worden gehanteerd ter vaststelling van de overnamesom van de zaken welke in gebruik en genot zijn ingebracht,indiendeze zaken worden overgenomen door de voortzettende vennoot.
De voortzettende vennoot is verplicht aan de gewezen vennoot of diens vertegenwoordiger(s) of rechtverkrijgenden uit te keren diens kapitaal, volgens de balans opgemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, vermeerderd of verminderd met zijn aandeel in de positieve of negatieve stille reserves berekend overeenkomstig het bepaalde in de voorgaande leden van dit artikel, alsmede de overnamesom als bedoeld in lid 4.
- Op 18 februari 2019 heeft [erflater] na een woordenwisseling de boerderij verlaten. Sinds die tijd heeft hij elders verbleven. Dit heeft tot verschillende procedures geleid.
- Namens [erflater] heeft mr. [verweerder 1] een kort geding opgestart. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis in kort geding van 16 juli 2019 (zaaknummer C/01/346723 / KG ZA 19-282) in conventie de vof, [betrokkene] , [appellant 2] en [appellant 3] veroordeeld om [erflater] met ingang van juli 2019 en zolang hij algeheel ongeschikt is om te werken voor de vennootschap en de vennootschap te zijnen aanzien nog niet is afgewikkeld, maandelijks een bedrag te betalen van € 1.500,00 ten titel van voorschot op zijn winstaandeel. De voorzieningenrechter heeft daarnaast hen veroordeeld om aan [erflater] een bedrag, ten laste van zijn kapitaalrekening in de vennootschap, te betalen van € 25.000,00.
- Bij dagvaarding van 17 september 2019 hebben [betrokkene] , [appellant 2] en [appellant 3] een bodemprocedure aanhangig gemaakt om de vennootschapsovereenkomst ten aanzien van [erflater] te beëindigen (welke procedure is geregistreerd onder zaaknummer: C/01/350733 / HA ZA 19-631 (hierna: de bodemprocedure)). [erflater] is hangende deze bodemprocedure op [datum 1] 2020 overleden.
- Erflater heeft bij testament van 4 juni 2020 laatstelijk over zijn uiterste wil beschikt. Erflater heeft zijn nichtje en neven (de erven) tot erfgenamen benoemd en [verweerder 1] tot executeur. In het testament staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
(…)
(…)
Taak executeur
(…)
(…)
(…)
Boedelbeschrijving
Vertegenwoordiging/optreden als wederpartij van zichzelf
Inlichtingen
(…)
(…)
(…)
Einde taak
- Op 15 oktober 2020 heeft [verweerder 1] een ruimschoots verklaring afgelegd. De zin
- De erven hebben op 16 oktober 2020, zoals vooraf aangekondigd, de nalatenschap van erflater onder het voorrecht van boedelbeschrijving, ofwel beneficiair aanvaard.
- Op 29 oktober 2020 is een verklaring van erfrecht opgesteld.
- In de bodemprocedure heeft de rechtbank op 11 november 2020 een vonnis gewezen waarbij (kort samengevat) aan een deskundige is voorgelegd wat de omvang van de gemeenschappelijke boedel van de vof is en vervolgens de vraag wat het vermogen van erflater daarin is. In het vonnis staat, voor zover relevant, het volgende:
5.De beslissing
De rechtbank
Wat is de omvang van de gemeenschappelijke boedel van [V.O.F. / appellant 1] en de waarde daarvan met inachtneming van hetgeen bepaald is in rechtsoverweging 4.13?
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechtbank volgens u kennis dient te nemen bij de verdere beoordeling?
Wat is de vaststelling van het vermogen van [erflater] in de [V.O.F. / appellant 1] en de overnamesom van [V.O.F. / appellant 1] zoals bepaald in rechtsoverweging 4.15?
(…)
- Op 2 februari 2021 hebben appellanten een vordering bij [verweerder 1] en de belanghebbenden ingediend ter hoogte van € 454.446,00.
- Op 24 januari 2022 heeft notaris P. Kramer de gemachtigde van verzoekers bericht dat de ruimschoots-verklaring niet was voorzien van het door de executeur [verweerder 1] opgestelde vermogensoverzicht.
- Bij vonnis in kort geding van 14 april 2022 (zaaknummer: C/01/379649 / KG ZA 22-98) heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, de vraag of de executeur reeds thans verplicht kan worden zijn medewerking te verlenen aan levering van 29,4 hectare grond aan de huidige vennoten [appellant 3] , [appellant 2] , [appellant 4] , [appellant 5] en [appellant 6] , uit hoofde van de vof overeenkomst, vooruitlopend op de betaling van een nog in de lopende bodemprocedure in verband met die overdracht vast te stellen overnamesom, ontkennend beantwoord (zie ook hierna onder 2.4.8.).
- Daarnaast liep er een onteigeningskwestie – in verband met de voltooiing van een rotonde – als gevolg waarvan de Provincie Noord-Brabant een procedure tegen (de erfgenamen van) de broers is gestart. Bij tussenvonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 14 september 2022 (zaaknummer C-01-384394 - HA ZA 22-430) is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat de vervroegde onteigening kan worden uitgesproken. Verder is een voorschot op de schadeloosstelling vastgesteld (totaal € 86.640,00 (3x € 7.220,00 voor 1/12 onverdeeld aandeel voor de erven)). Aan de reeds benoemde deskundigen is de opdracht gegeven de schadeloosstelling te begroten. Na de ontvangst van het deskundigenrapport zal de schadeloosstelling door de rechtbank in een eindvonnis worden vastgesteld.
- Bij verzoekschrift hebben appellanten de rechtbank onder meer verzocht [verweerder 1] te ontslaan als executeur in de nalatenschap van erflater en een vereffenaar te benoemen.
- Bij beschikking van 9 december 2022 heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, geoordeeld dat verzoekers niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun verzoek strekkende tot ontslag van de executeur (artikel 4:149 lid 2 BW), omdat een verzoek tot ontslag van een executeur alleen kan worden ingediend door een mede-executeur, een erfgenaam of het openbaar ministerie en verzoekers niet tot de kring van personen behoren aan wie in artikel 4:149 lid 2 BW het recht is verleend het ontslag van de executeur te verzoeken. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om ambtshalve tot het ontslag van de executeur over te gaan, nu van daartoe leidende gewichtige redenen niet is gebleken. Het enkele feit dat verzoekers van mening zijn dat de executeur een tegengesteld standpunt inneemt ten opzichte van verzoekers waar het gaat om de gevolgen van de uitkoop van erflater uit de vof, is volgens de rechtbank onvoldoende om tot ontslag te besluiten. Daarbij heeft de rechtbank het volgende in acht genomen.
allereersteen onderzoek bevolen door een deskundige ter beantwoording van vragen over de omvang van de gemeenschappelijke boedel van de vof en de waarde daarvan. De rechtbank heeft
daaropvolgendeen onderzoek bevolen door een deskundige ter beantwoording van de vragen over de vaststelling van het vermogen van [erflater] in de vof en de overnamesom van de vof. Volgens de rechtbank moet hierbij in aanmerking worden genomen dat aan [erflater] eind juli 2019 een voorschot is betaald op het aan hem toebehorende deel van het vennootschapsvermogen en moet rekening worden gehouden met de vanaf juli 2019 tot en met augustus 2020 maandelijks betaalde € 1.500,00 als voorschot op de winst van het boekjaar 2019 en 2020.
nadatde omvang en de waarde van de gemeenschappelijke boedel van de vof is vastgesteld en in het kader van de vaststelling van de overnamesom van de vof. De stelling dat appellanten thans een vordering ter zake van voorschotten op de nalatenschap van [erflater] hebben, is dus onjuist en prematuur. Bovendien zijn deze voorschotten
ookal verwerkt in de voorlopige jaarrekening 2019 en als zodanig dus al ‘verdisconteerd’, ook al is de jaarrekening niet als zodanig door de executeur aanvaard.
gelijktijdigmet de betaling van de overnamesom die de erven in dat
“verpachte staat”minstens € 168.852,- zou opleveren (€ 1.688.521,00 x ¼ (aandeel [erflater] ) x 40% (fiscale norm in geval van verpachte staat)). In de thans aanhangige bodemprocedure zal uiteindelijk vastgesteld moeten worden of de beweerde vorderingen van appellanten terecht zijn en aldus in mindering komen op het bedrag dat erflater toekomt als gevolg van zijn uittreden uit de vof. Voor zover al vast komt te staan dat appellanten nog overige vorderingen op erflater hebben – zoals opgenomen in de beschrijving bij de brief van 2 februari 2021 –, dan is aan het hof niet gebleken dat de vorderingen hoger zijn dan het aandeel dat [erflater] vooralsnog in ieder geval toekomt.
kanworden – daartoe bestaat namelijk geen verplichting –.
aantonendat de goederen van de nalatenschap ruimschoots toereikend waren om alle schulden van de nalatenschap te voldoen –, in de verhouding tussen de executeur en de erfgenamen. Appellanten die geen schuldeisers zijn, hebben hierbij geen belang. Overigens staat ingevolge artikel 676a Rv geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet tegen beschikkingen ingevolge artikel 4:202 lid 1 onder a BW.
“bij de aan de rechtbank gepresenteerde stand van zaken van de boedel van de nalatenschap en het aandeel van erflater in de vof dat daarin is betrokken, overigens ook geen aanleiding bestaat om op dit moment te veronderstellen dat de ruimschoots-verklaring ten onrechte zou zijn afgegeven”. Hierin staat niet dat de rechtbank kennis heeft genomen van andere stukken dan de (omvangrijke) informatie in het procesdossier. De aan de rechtbank gepresenteerde stand van zaken van de boedel van de nalatenschap kan en zal ook uit het procesdossier zelf en de daarover gevoerde discussie tussen partijen zijn gebleken.
Daarbij zal het hof, ambtshalve, de proceskostenveroordeling in hoger beroep uitvoerbaar bij voorraad verklaren.