ECLI:NL:GHSHE:2023:1885

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.323.401_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een echtscheiding met huiselijk geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren op [geboortedatum] 2020 in België. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Limburg van 29 november 2022, waarin de minderjarige voor de duur van twaalf maanden onder toezicht werd gesteld van de gecertificeerde instelling (GI). De moeder voerde aan dat de situatie verbeterd was en dat er geen ontwikkelingsbedreiging meer was voor de minderjarige. De raad voor de Kinderbescherming, verweerder in hoger beroep, stelde echter dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige nog steeds aanwezig waren, vooral gezien de huiselijke spanningen en het geweld tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 4 mei 2023 werd duidelijk dat de ouders, ondanks hun scheiding, nog steeds conflicten hadden en dat de vader niet erkende dat er sprake was van huiselijk geweld. Het hof oordeelde dat de positieve ontwikkelingen in de situatie van de ouders te pril waren om te concluderen dat de minderjarige niet langer in zijn ontwikkeling werd bedreigd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en benadrukte de noodzaak van de inzet van de GI om de stabiliteit van de situatie te waarborgen en om hulpverlening te faciliteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 8 juni 2023
Zaaknummer : 200.323.401/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/311507 / JE RK 22-2005
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Deze zaak gaat over
[minderjarige],geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] (België).
Het hof merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] af te wijzen. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 30 maart 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en te concluderen tot afwijzing van het beroepschrift van de moeder.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Engwegen;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de vader.
2.3.1.
De GI is met bericht van verhindering niet op de mondelinge behandeling verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling is er, in aanwezigheid van partijen, telefonisch contact geweest met een vertegenwoordiger van de GI.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief van de zijde van de GI d.d. 25 april 2023, met bijlage.
2.4.1.
Na de mondelinge behandeling is ingekomen het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 29 november 2022. Nu de mondelinge behandeling is gesloten en het hof partijen geen toestemming heeft gegeven nog stukken na te zenden, slaat het hof geen acht op dit stuk.

3.De feiten

3.1.
De ouders zijn op 31 augustus 2019 met elkaar gehuwd. Uit dit huwelijk is [minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige].
3.2.
De moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Jamaicaanse nationaliteit. [minderjarige] heeft (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden onder toezicht gesteld van de GI, te weten tot 29 november 2023.
4.2.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen.

5.De beoordeling

5.1.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. In de laatste jaren van het huwelijk van de ouders is er sprake geweest van conflicten, waarbij ook een aantal keer de politie is ingeschakeld. Naar aanleiding van meldingen bij Veilig Thuis heeft de raad medio 2022 onderzoek gedaan. In diens rapport concludeerde de raad dat met name de problematiek tussen de ouders zorgde voor een zorgelijke situatie. Voor een ondertoezichtstelling was toen geen aanleiding, omdat hulp in het vrijwillig kader volgens de raad toereikend was.
Na dit rapport van de raad is er nog een aantal escalaties geweest als gevolg waarvan er wederom meldingen zijn gedaan bij Veilig Thuis. De raad heeft toen onderzoek gedaan en geconcludeerd dat een ondertoezichtstelling nu wel aan de orde is. De raad heeft echter in het geheel niet gemotiveerd waarom er nu wel sprake is van een ontwikkelingsbedreiging en waaruit die ontwikkelingsbedreiging blijkt. Het enige dat de raad hierover aangeeft is dat [minderjarige] de indruk wekt het normaal te vinden om in het bijzijn van ruziënde ouders te zijn. [minderjarige] zal zeker iets mee hebben gekregen van kleine ruzies, maar [minderjarige] heeft het altijd goed gehad. De problemen speelden tussen de ouders en [minderjarige] staat daar los van. Het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen is dan ook onvoldoende onderbouwd en de kinderrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging.
De ouders zijn intussen niet meer samen en de echtscheidingsprocedure loopt. De moeder heeft sinds maart 2023 het alleenrecht van de echtelijke woning en heeft het echtscheidingsverzoek inmiddels ingediend. Toen de moeder terugkeerde naar de woning was er even sprake van onrust. Inmiddels heeft de vader een andere woning en is het rustig. Partijen hebben nagenoeg geen contact meer met elkaar. [minderjarige] verblijft volledig bij de moeder. Sinds het incident bij de GI op 25 april jl. hebben [minderjarige] en de vader elkaar niet meer gezien.
De conclusie van de raad dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet toereikend is, is niet juist. De ouders hebben een intakegesprek gehad, maar de hulpverlening was nog niet van de grond gekomen. Partijen stonden en staan open voor hulpverlening. Naar de mening van de moeder is het tot slot niet per se noodzakelijk dat de GI de regie gaat voeren. De regie kan ook door de gemeente worden gevoerd en met behulp van Veilig Thuis en de gemeente kan een veiligheidsplan worden opgesteld.
5.2.
De raad voert – samengevat – het volgende aan. De gronden voor een ondertoezichtstelling zijn nog onverminderd aanwezig ondanks dat er sprake is van prille positieve ontwikkelingen. Ondanks dat de ouders nu uit elkaar zijn, doet de moeder wisselende uitspraken over hoe zij de toekomst ziet al dan niet samen met de vader.
Zo heeft de moeder kenbaar gemaakt dat zij op de langere termijn weer met de vader zou willen samenwonen als zijn leven stabieler is.
Het verschil in het advies in de raadsonderzoeken kan als volgt worden verklaard. Toen de raad in juli 2022 onderzoek deed, was er al sinds februari 2022 geen sprake meer van nieuwe meldingen. Na het afronden van het onderzoek, vanaf eind augustus 2022, zijn er echter in hoog tempo weer politiemeldingen ontvangen en hebben de ouders onvoldoende stappen gezet in het realiseren van hulpverlening in het vrijwillig kader. De zorgen over het veilig opgroeien van [minderjarige] zijn toegenomen nu hij blootgesteld blijft worden aan huiselijk geweld. Tussen de ouders is er met regelmaat sprake van spanningen. De ouders blijven het geweld bagatelliseren en onvoldoende erkennen welke gevolgen dit huiselijk geweld heeft voor [minderjarige] en zijn ontwikkeling. Het is zorgelijk dat [minderjarige] tijdens de incidenten de indruk wekt het geweld normaal te vinden en in het bijzijn van ruziënde ouders te zijn. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging nu blijkt dat het de ouders maar niet lukt om het huiselijk geweld te laten stoppen en [minderjarige] hiervoor te beschermen, waardoor hij het risico loopt dat hij niet leert hoe hij adequaat om moet gaan met conflicten. De ouders zijn onvoldoende bereid om mee te werken en zijn niet in staat om zelf op de lange termijn de bedreiging weg te nemen. Er is sprake van een patroon waarbij het huiselijk geweld blijft plaatsvinden, ouders het huiselijk geweld bagatelliseren, de moeder geen grenzen kan stellen, de ouders het destructieve patroon in hun relatie niet inzien waardoor ze dit niet kunnen doorbreken en beide ouders kampen met individuele (onderliggende) problematiek. De ouders geven aan hulpverlening te accepteren, maar het lukt al langere tijd niet om dit daadwerkelijk van de grond te laten komen.
5.3.
De GI informeert het hof in de brief van 25 april 2023 als volgt. Volgens de GI ontkent de vader nog steeds dat er sprake is van huiselijk geweld en hij stelt dat de over hem gedane meldingen niet kloppen. De vader ziet onvoldoende in dat de ruzies die plaatsvinden grensoverschrijdend en schadelijk zijn voor [minderjarige]. Sinds de start van de ondertoezichtstelling zijn er vier politiemeldingen gedaan die betrekking hebben op huiselijk geweld waarbij [minderjarige] betrokken is. Daarnaast is er sprake geweest van een escalatie tijdens een begeleid contactmoment tussen de vader en [minderjarige] dat op 25 april 2023 op het kantoor van de GI heeft plaatsgevonden. Tijdens deze escalatie liet de vader zich niet bijsturen in zijn agressieve gedrag. De vader startte een discussie met de betrokken jeugdbeschermer. De vader liet zich niet kalmeren en werd almaar bozer, persoonlijker en agressiever. De moeder en twee collega’s waren evenmin in staat om de vader te kalmeren. Uiteindelijk is 112 gebeld omdat de vader probeerde de jeugdbeschermer aan te vallen. Tijdens dit incident was [minderjarige] in dezelfde kamer aanwezig. [minderjarige] wekte de indruk dat hij agressie normaal vindt. [minderjarige] blijft doorspelen en zoekt geen extra bescherming bij zijn moeder, terwijl dat wel een normale reactie van een tweejarige zou zijn geweest. Er is dan ook nog steeds sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, nu blijkt dat het geweld in aanwezigheid van [minderjarige] nog altijd niet is gestopt, waardoor [minderjarige] verkeerde voorbeelden van conflicthantering worden aangeleerd en hij vooral aangetast wordt in zijn structurele en basale gevoel van veiligheid.
De moeder heeft sinds 6 maart jl. het alleenrecht van de echtelijke woning. Op 14 en 17 maart jl. heeft de vader zich desondanks bij de woning laten zien en was wederom agressief. In de woning zijn veiligheid verhogende maatregelen getroffen waaronder een aware-kastje, een loge in huis en cameratoezicht rondom het gehele huis. Hoewel er sinds kort sprake is van meer stabiliteit dan toen de ouders nog samenwoonden, is dit duidelijk nog een prille ontwikkeling. In contact met de casemanager huiselijk geweld doet de moeder wisselende uitspraken over een eventuele toekomst met de vader.
5.4.
Het hof overweegt het volgende.
5.4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.4.2.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking uitvoerig en navolgbaar gemotiveerd waarom [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI. In het nog jonge leven van [minderjarige] is zijn opvoedomgeving gekenmerkt door regelmatige spanningen tussen zijn ouders die meermaals hebben geleid tot escalaties waarbij sprake was van verbaal en fysiek geweld. Het hof volgt het oordeel van de rechtbank dat [minderjarige] hierdoor ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Sinds kort lijkt er sprake te zijn van prille positieve ontwikkelingen. De ouders wonen niet meer samen, de moeder heeft een echtscheidingsverzoek ingediend en zij heeft het alleenrecht op echtelijke woning. Hoewel deze ontwikkelingen enige rust lijken te hebben gebracht in het gezinssysteem, zijn deze ontwikkelingen nog te pril om te kunnen concluderen dat [minderjarige] niet langer in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De komende periode is de inzet van de GI noodzakelijk om zicht te houden op de stabiliteit van de situatie en welke impact de (voormalige) opvoedomgeving mogelijk op [minderjarige] heeft (gehad) en zo nodig hiervoor hulpverlening in te schakelen. Gebleken is dat het de ouders niet is gelukt om zelf hulpverlening van de grond te laten komen. Ook ziet het hof een rol voor de GI weggelegd met betrekking tot het maken van afspraken over de contactmomenten tussen [minderjarige] en de vader nu tijdens de mondelinge behandeling bij het hof is gebleken dat er sinds het incident bij de GI op 25 april 2023 geen contactmoment meer is geweest tussen [minderjarige] en de vader.
5.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 november 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en K.A. Boshouwers en is op 8 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.