ECLI:NL:GHSHE:2023:1878

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
200.318.937_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve opheffen bewind in hoger beroep met betrekking tot beschermingsbewind

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ambtshalve opheffing van een beschermingsbewind. De rechthebbende, die eerder onder bewind was gesteld vanwege zijn lichamelijke en geestelijke toestand, was het niet eens met de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, die het bewind had opgeheven. De rechthebbende had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kantonrechter te vernietigen en het beschermingsbewind te continueren. Tijdens de mondelinge behandeling op 11 april 2023 werd duidelijk dat de rechthebbende nog steeds niet in staat is om zijn financiële belangen zelfstandig te behartigen, ondanks dat er geen problematische schulden meer zijn. Het hof heeft vastgesteld dat de geestelijke toestand van de rechthebbende onveranderd is en dat de eerder gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornissen nog steeds van invloed zijn op zijn vermogen om met financiële zaken om te gaan. Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte het bewind heeft opgeheven en vernietigt de beschikking, waardoor het bewind herleeft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 8 juni 2023
Zaaknummer: 200.318.937/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10030188 BM VERZ 22-3184
in de zaak in hoger beroep van:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de rechthebbende,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- [de bewindvoerder] B.V. (hierna te noemen: de bewindvoerder), vertegenwoordigd door
mevrouw [vertegenwoordiger] ;
- [betrokkene 1] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: [betrokkene 1] )
- [betrokkene 2] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: [betrokkene 2] );
- [betrokkene 3] , wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: [betrokkene 3] ).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 november 2022, heeft de rechthebbende verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het bij beschikking van 21 september 2011 ingestelde beschermingsbewind te continueren met [de bewindvoerder] als beschermingsbewindvoerder.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 11 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de rechthebbende, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bewindvoerder.
2.3.1.
De dochters van rechthebbende zijn hoewel behoorlijk opgeroepen, niet naar de mondelinge behandeling gekomen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juli 2022;
  • het V6-formulier met de herstelbeschikking namens de rechthebbende d.d. 6 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Bij beschikking van 21 september 2011 zijn met ingang van 1 oktober 2011 onder bewind gesteld de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende. De bewindvoerder was laatstelijk [de bewindvoerder] B.V.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter van de rechtbank Limburg, voor zover thans van belang, het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende ambtshalve opgeheven.
3.3.
De rechthebbende kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.4.1.
De rechthebbende voert, samengevat, het volgende aan. De kantonrechter is ten onrechte ervan uit gegaan dat het bewind alleen maar nodig zou zijn vanwege problematische schulden en dat er geen noodzaak meer bestaat voor het in stand houden van het bewind, omdat de problematische schulden niet meer bestaan. Het bewind is destijds mede ingesteld op de grondslag van de lichamelijke en geestelijke toestand van de rechthebbende en dus niet enkel op grond van het aanwezig zijn van problematische schulden. Het op enig moment al dan niet hebben van schulden kan dan ook geen aanleiding zijn voor het ambtshalve opheffen van het bewind. In 2012 is de diagnose gesteld van meerdere persoonlijkheidsstoornissen (waaronder paranoïde, depressieve en afhankelijke persoonlijkheidsstoornis). De rechthebbende kan niet goed tegen veranderingen en de druk van iets moeten. Dat hij na een behandeling bij [instantie] een bepaalde balans heeft gevonden, wil niet zeggen dat daarmee zijn stoornissen zijn verholpen. Voor die balans is het juist van belang dat er geen veranderingen optreden in bestaande hulpverlening, ook en misschien wel juist wat zijn financiën betreft. De rechthebbende is gebaat bij voldoende bescherming zodat er rust in zijn hoofd is en er geen nieuwe financiële problemen meer ontstaan. De druk van de verantwoordelijkheid om zijn financiële zaken weer zelf ter hand te moeten nemen, is gewoonweg te groot. De grondslag voor het beschermingsbewind is nog steeds aanwezig.
3.4.2.
De bewindvoerder geeft ter mondelinge behandeling aan dat het bewind hangende het hoger beroep op informele wijze is voortgezet als budgetbeheer. Er is geen ruimte voor hulpverlening en toewerken aan zelfredzaamheid op het gebied van financiën, de rechthebbende opent geen brieven, legt ze weg of gooit ze weg.
De motivering van de beslissing
3.5.1.
Er zijn twee gronden voor een onderbewindstelling ter bescherming van meerderjarigen. Deze gronden zijn te vinden in artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). In dit artikel is bepaald dat de kantonrechter een bewind kan instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel;
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
3.5.2.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.5.3.
Aan de orde is de vraag of de kantonrechter terecht ambtshalve het bewind per
1 september 2022 heeft opgeheven.
3.5.4.
Het hof constateert dat, anders dan de rechtbank in de bestreden beschikking heeft overwogen, uit de beschikking van 21 september 2011 blijkt dat het bewind destijds is ingesteld op de grond dat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle de eigen vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.
Niet in geschil is dat de rechthebbende thans geen problematische schulden meer heeft waardoor deze situatie niet (langer) de grondslag voor het bewind kan vormen. Wil voortzetting op grond van ‘lichamelijke of geestelijke toestand’ gerechtvaardigd zijn dan dient van die toestand genoegzaam te blijken. Naar het oordeel van het hof wordt daar aan voldaan. Het hof overweegt daartoe het volgende.
3.5.5.
Uit het dossier en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling blijkt dat de rechthebbende niet zelfstandig in staat is om zijn financiële belangen te behartigen. Dat was op het moment van het instellen van het bewind al zo maar dat is ook nu nog steeds het geval. De geestelijke toestand van rechthebbende is onveranderd gebleven. De verwachting is dat de destijds reeds gediagnosticeerde persoonlijkheidsstoornissen bij rechthebbende ook niet meer zullen verdwijnen, zo volgt uit de medische stukken van rechthebbende. Terecht is voorts aangevoerd dat wanneer (alleen) sprake is van budgetbeheer, rechthebbende zelf aanspreekpunt is voor diverse instanties en schuldeisers. Hij ontvangt dan zelf de post en moet deze vervolgens duiden en bespreken met de budgetbeheerder. Rechthebbende heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep ook aangegeven dat hij zijn post niet opent en hier stress van krijgt. Zo is het doorsturen van de post aan zijn voormalig bewindvoerder onmogelijk gebleken. Om die reden is een minder ingrijpende maatregel zoals vrijwillig budgetbeheer geen goede optie voor de rechthebbende. Het bewind geeft hem op dat gebied rust. De bewindvoerder vindt, net als de rechthebbende, voortduring van het bewind noodzakelijk. De bewindvoerder is daarom na de opheffing van het bewind met haar werkzaamheden voor de rechthebbende feitelijk doorgegaan.
3.5.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat voortzetting van het bewind noodzakelijk was en is en dat de beschikking waarin de kantonrechter ambtshalve het bewind opheft, dient te worden vernietigd. Genoegzaam is gebleken dat de rechthebbende zijn vermogensrechtelijke belangen onvoldoende zelf kan behartigen op grond van zijn lichamelijke of geestelijke toestand.
De conclusie
3.6.
Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen, waarmee de opheffing van het bewind geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden en waardoor het bewind over de goederen die (zullen) toebehoren aan de rechthebbende, herleeft.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 18 augustus 2022.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. van Leeuwen, C.D.M. Lamers, J.C.E. Ackermans-Wijn en is op 8 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.M.C. Dumoulin in tegenwoordigheid van de griffier.