Van de tegenvordering terzake servicekosten stelt [hotel 2] niet, hoe groot die bij benadering zou zijn. Niet aannemelijk is, dat die de overeengekomen voorschotten zou treffen, aangezien aannemelijk is dat er in ieder geval servicekosten zijn.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
- veroordeelt [hotel 2] voornoemd tot betaling aan [verhuurder] voornoemd van de somma € 1.196.425,70 vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover voor zover en voor zolang dat bedrag onbetaald blijft.
13.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 10] namens de directie van [hotel 1] d.d. 5 juni 2013 gericht aan De Raad van Commissarissen, alsmede bestuur en directie van [verhuurder] en [verhuurder] , opgenomen als bijlage A9 in de door de verdediging ingebrachte stukken, voor zover inhoudende:
Mede namens de directie van [hotel 1] ontvangt u dit schrijven.
De huidige status is dat [verhuurder] stelt wel na te willen denken over een marktconforme huur, maar nadat de huurachterstand is betaald. De Rabobank wil eventueel wel de aflossing opschorten, maar nadat er een nieuwe overeenkomst is met [verhuurder] . [verhuurder] is voornemens om op de een of andere wijze de huurovereenkomst te beëindigen, goedschiks of kwaadschiks en daarbij de niet betaling van de huurachterstand alsmede de vooruitgeschoven huur maar als last accepteert. (…)
Teneinde de verliezen voor alle partijen te beperken stellen wij een ‘staakt het vuren’-periode voor. Een periode waarin een derde partij voldoende tijd krijgt om de begrotingen en toezeggingen jegens [verhuurder] namens de B.V. te beoordelen. Overige geschilpunten kunnen worden besproken en opgelost.
14.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 11] d.d. 4 augustus 2013 gericht aan [hotel 1] Eindhoven, opgenomen als bijlage A9 in de door de verdediging ingebrachte stukken, voor zover inhoudende:
Op verzoek van de heer [verdachte] zijn we de discussie aangegaan met [verhuurder] en haar makelaar [makelaar] ( [makelaar] ), om de optie van (ver)koop van het hotel te bespreken. De heer [betrokkene 3] van [verhuurder] heeft in de verschillende gespreken die wij hierover hebben gehad aangegeven dat hij niets met de heer [verdachte] c.q. zijn exploitatiemaatschappij te maken wilde hebben. Per brief van 17 juni hebben wij [verhuurder] aangegeven een serieuze kandidaat koper te hebben. Per mail reageerde de heer [betrokkene 3] hierop dat hij de opdracht hiervoor aan de heer [betrokkene 2] van [makelaar] had gegeven en dat hij onze brief aan hem had doorgestuurd. Met de heer [betrokkene 2] heb ik verschillende telefoongesprekken gevoerd over de mogelijke waarde c.q. verkoopsom van het onroerend goed van het hotel.
In dezelfde periode heb ik met de heer [betrokkene 1] – eigenaar van de hotels van de [hotel 3] – overlegd en zijn interesse gepeild om hierin als investeerder op te treden. Na enige analyse gaf hij aan inderdaad interesse te hebben en heb ik hem op 10 juni 2013 voorgesteld aan de heer [verdachte] . Bewust is ervoor gekozen om naast een realistische koopsom ook een voorstel te doen voor betaling van de huurachterstand. Op die basis zouden namelijk alle (wensen en) eisen van [verhuurder] worden ingewilligd: een realistische koopsom ad 14 miljoen euro, betaling van achterstallige huur ad circa 2,3 miljoen euro, geen enkele relatie meer met de heer [verdachte] c.q. zijn exploitatiemaatschappij en de mogelijkheid om over en weer alle rechtszaken te beëindigen. Namens de heer [betrokkene 1] heb ik zijn bieding uitgebracht aan [verhuurder] / [makelaar] op 1 juli 2013.
Tot mijn verbazing kreeg ik op 4 juli een telefoontje van de heer [betrokkene 2] van [makelaar] waarin hij aangaf dat zijn opdracht tot verkoop ineens was ingetrokken en dat hij niet meer verder mocht gaan met de verkoop. In een gesprek op 5 juli met de Rabobank, de heren [verhuurder] en [betrokkene 2] , werd dat nog eens bevestigd en werd spontaan aangegeven dat conversie naar studentenhuisvesting of appartementen beter in de lijn van de strategie van [verhuurder] lag.
15.
Het schriftelijk bescheid, te weten de BDO-rapportage ‘Uitkomsten onderzoek faillissement [hotel 1] ’ d.d. 27 oktober 2017, opgenomen in het aanvullend proces-verbaal Lijster / 56372, voor zover inhoudende:
434.
Volgens de brief van 11 juni 2013 zag Rabobank begin mei 2013 zich geconfronteerd met een verhuurder die “alles op alles zet om van haar huurder af te komen”, terwijl [hotel 1] ervoor kiest om “een juridische ramkoers te blijven varen”. De Rabobank is van mening dat “de huidige opstelling van [hotel 1] rechtvaardigt een opeising van de financiering per direct”.
435.
De heer [verdachte] heeft aangegeven dat hij voortdurend tegen de bank heeft gezegd dat de eis (normalisering van de verhoudingen) niet terecht was en dat [verhuurder] dat nooit zou doen, omdat [verhuurder] kostte wat kost [hotel 1] failliet wenste te laten gaan.
529.
Op 12 augustus 2013 bevestigt Rabobank dat zij in beginsel bereid is de aflossingsverplichting tijdelijk op te schorten indien dat nodig blijkt te zijn om de continuïteit van de onderneming te kunnen garanderen. Een regeling met [verhuurder] , c.q. een einde aan de continuïteitsbedreigende acties van [verhuurder] , is echter wel een van de voorwaarden.
679.
[bedrijf 3] bevestigd op 12 augustus 2013 per brief dat zij een partij hebben gevonden die in principe bereid is om een risicodragende financiering van € 1 miljoen te verstrekken. Hiertoe zal aan een aantal voorwaarden moeten worden voldaan. De belangrijkste voorwaarde is dat er geen sprake mag zijn van de faillissement of acute faillissementsdreiging. In verband met de faillissementsaanvraag heeft [bedrijf 3] de aanvraag voor de risicodragende financiering “on hold” gezet.
16.
Het schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht van de verdachte d.d. 1 juli 2013 gericht aan [getuige 1] [DOC-084, dossierpagina 1368], voor zover inhoudende:
Subject: geen betalingen meer wegdoen vanuit ING: saldo naar Rotterdam boeken!!!!!!!!!!!!!!!!!!
17.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] [G-002-01, dossierpagina’s 502-513]:
Vanaf maart 2013 ben ik voor [hotel 1] Eindhoven en [hotel 2] gaan werken. Ik verzorgde alle financiële werkzaamheden. De heer [verdachte] maakte zelfstandig alle beslissingen, ook de beslissingen over eenmalige investeringen. Hij had de zeggenschap en het inzicht in alle betalingen. Het [hotel 1] had rekeningen bij de Rabobank en de ING. De betalingen bij de Rabobank kon ik zelf verzorgen vanaf het moment dat ik in dienst kwam. De heer [verdachte] keek wel mee. Ik rapporteerde aan hem en overlegde wie er betaald moest worden. [verdachte] gaf uiteindelijk aan wie er betaald moest worden. Helemaal op het eind, ik denk eind juni begin juli, heeft de Rabobank het kredietlimiet opgezegd, toen zijn de inkomsten binnen gekomen bij ING. Via overschrijfformulieren zijn deze bedragen toen over gemaakt naar de bankrekeningen van [hotel 2] . Deze overschrijvingen en betalingen vanuit [hotel 2] zijn gedaan door de heer [verdachte] .
Om het hotel draaiende te kunnen houden hebben we de overboekingen via [hotel 2] laten lopen. Dit is gedaan omdat [hotel 1] zelf de crediteuren niet meer kon betalen nadat de RABO bank het krediet had ingetrokken. We hebben daarna de creditcardbetalingen laten storten op de ING rekening. Via een overschrijving hebben we het geld overgeboekt naar [hotel 2] . De crediteuren welke we het hardst nodig hadden voor de dagelijkse gang van zaken werden het eerste betaald. Deze leveranciers kregen voorrang. De heer [verdachte] besliste welke crediteuren betaald werden. De betalingen van [hotel 1] naar [hotel 2] gingen via een formulier per fax waar [verdachte] zijn handtekening op zette.
18.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van curator [curator 1] [AG-001-02, dossierpagina 393]:
Samengevat was het standpunt van de heer [verdachte] dat hij de bankrekening van [hotel 2] gebruikte vanwege het feit dat de Rabobankrekening van [hotel 1] was geblokkeerd en de ING rekening van [hotel 1] nog niet gereed was voor betalingen. Er was geen enkele noodzaak om bedragen over te boeken naar de rekening van [hotel 2]
19.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 maart 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 3] [G-008-01, dossierpagina’s 552-554]:
Ik werk nu 33 jaar bij de ING Bank
Vraag verbalisanten:
Op welke manier had [hotel 1] direct haar crediteuren kunnen betalen, zonder tussenkomst van [hotel 2] ?
Antwoord gehoorde:
"Door een toegangscode voor het betalingssysteem aan te vragen en rechtstreeks betalingen te doen. Ik had geen enkele reden om te weigeren of er niet aan mee te werken. [verdachte] kennende was hij wellicht niet handig met computersystemen en vond hij deze werkwijze makkelijker. Met het betalingsformulier kon [hotel 1] ook betalingen verrichten aan iedereen.
20.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2018, voor zover inhoudende:
Tussen [hotel 1] en [verhuurder] , de verhuurder van het pand waarin [hotel 1] was gevestigd, bestond een zakelijke onenigheid over de betaling van de huurpenningen. Dat heeft tot verschillende faillissementsaanvragen van [verhuurder] geleid die er uiteindelijk toe hebben geleid dat [hotel 1] bij vonnis van de rechtbank in Rotterdam op 16 augustus 2013 failliet is verklaard. In mei 2013 heeft de Rabobank de financiering van [hotel 1] opgezegd. Daardoor kon [hotel 1] geen betalingen meer verrichten vanaf de zakelijke bankrekening bij de Rabobank. De continuïteit van [hotel 1] zou daardoor ernstig geschaad worden. Het faillissement van [hotel 1] dreigde toen. [hotel 1] had ook nog een rekening bij de ING Bank. Die rekening is [hotel 1] vervolgens gaan gebruiken. In de periode van 9 juli 2013 tot en met l 6 augustus 2013 heeft [hotel 1] acht betalingen aan [hotel 2] gedaan. Voor die betalingen heb ik opdracht gegeven. [verhuurder] werd niet betaald omdat we ondertussen wel wisten dat [verhuurder] per se het faillissement van [hotel 1] Eindhoven wenste.
21.
Het overzichtsproces-verbaal, zaaksdossier Faillissement [hotel 1] (Eindhoven), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [OPV-1, dossierpagina’s 27-29]:
Op of omstreeks 15 november 2011 sloten [hotel 1] en [bedrijf 4] een overeenkomst voor de koop van een Rolls Royce Camargue uit 1976. De factuur voor deze auto was gericht aan [hotel 1] . [hotel 1] kocht de Rolls Royce voor € 40.000,00 bij [bedrijf 4] in Hillegom. Daarvoor sloot [verdachte] namens [hotel 1] een koopcontract met [bedrijf 4] [DOC-041, DOC-042 en DOC-154]. Vervolgens stuurde [bedrijf 4] een factuur aan [hotel 1] . Kort daarna betaalde [bedrijf 1] een aanbetaling van € 4.000,00 [DOC-043 en DOC-200]. Een kleine maand later betaalde [bedrijf 1] het resterende bedrag van € 36.000,00 [DOC-044]. [verdachte] haalde de Rolls Royce op en liet deze door [bedrijf 4] op zijn eigen naam zetten. Dat is mogelijk, omdat de tenaamstelling niets zegt over het eigendom van een auto. De Rolls Royce kwam niet op de balans van [bedrijf 1] terecht, maar op de balans van [hotel 1] .
Aangezien de Rolls Royce op de openbare weg gebruikt zou gaan worden, was [hotel 1] verplicht om een autoverzekering af te sluiten. [verdachte] sloot deze verzekering namens [hotel 1] af bij [bedrijf 5] [DOC-009] in Heerenveen. Uit het aanvraagformulier van deze verzekering bleek dat als verzekeringnemer was ingevuld [hotel 1] - [verdachte] , dat bij de te naam gestelde van het kenteken was ingevuld [hotel 1] en dat het formulier was ingevuld en ondertekend door [verdachte] [DOC-037]. [hotel 1] betaalde de verzekeringspremies. Daarnaast verstrekte [bedrijf 5] een e-mail van [verdachte] van 27 februari 2012, verzonden met het e-mailadres [e-mailadres] waarin [verdachte] verklaart dat de auto wordt gebruikt voor verhuur aan bruidsarrangementen van zijn twee hotels: [hotel 1] en [hotel 1] . De verzekering moet ook op het opgegeven bedrijf [DOC-038].
[hotel 1] failleerde op 16 augustus 2013. De curator zag dat [hotel 1] eigenaar was van de Rolls Royce, maar trof deze niet aan in de boedel. [verdachte] weigerde om de auto af te dragen aan de boedel, omdat hij zich op het standpunt stelde dat de auto zijn privé-eigendom was. In juli 2014 verkocht [verdachte] de Rolls Royce aan [bedrijf 4] [DOC-045 en DOC-046].
22.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van curator [curator 1] [AG-001-02, dossierpagina’s 393-394]:
De Rolls Royce hebben we niet aangetroffen in de boedel. In de jaarrekening 2011, die is goedgekeurd door [verdachte] , staat op pagina 15 een vervoermiddel dat in dat jaar wordt geactiveerd voor een waarde van € 40.000,00. Ik heb de materiele vaste activastaat bekeken, daaruit blijkt dat [hotel 1] in 2011 de Rolls Royce heeft aangeschaft voor € 40.000,00. De Rolls Royce is eigendom van [hotel 1] . De Rolls Royce komt voor in de door [verdachte] goedgekeurde jaarrekening 2011 en in de materiele vaste activa staat de Rolls Royce eveneens vermeld. Bovendien staat de verzekering op naam van [hotel 1] .
23.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] [G-002-01, dossierpagina’s 502-513]:
De Rolls Royce stond op de balans van het hotel in Eindhoven. Dat was eind 2011. De achterliggende gedachte was dat deze Rolls Royce bedoeld was voor verhuur vanuit het hotel voor bruiloften en feesten.
24.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 december 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] [G-002-02, dossierpagina’s 514-529]:
[verdachte] was op de hoogte van de jaarrekening 2011 van [hotel 1] en wat daarin stond. Hij heeft de jaarrekening 2011 en de gepubliceerde jaarcijfers 2011 van [hotel 1] goedgekeurd. Als schuldeiser mag je uitgaan van het eigen vermogen zoals dat in de gepubliceerde jaarcijfers vermeld staat. Uit de gepubliceerde jaarcijfers 2011 van [hotel 1] kan een schuldeiser niet opmaken dat de Rolls Royce daarin verwerkt is. Als de Rolls Royce op de balans staat, dan is de auto eigendom van de vennootschap. Volgens mij is de auto in eerste instantie betaald door een andere B.V. Hoe je het ook wendt of keert, de auto is voor rekening en risico van [hotel 1] gekomen.
U toont mij een e-mail van mijn assistent van destijds, inclusief de boekingsgang van de Rolls Royce tussen [bedrijf 1] en [hotel 1] [DOC-097 en DOC-098]. [hotel 1] heeft de auto zo te zien betaald door een verrekening met de management fee die betaald zou moeten worden aan [bedrijf 1] . Als ik dit lees is besloten om de fee terug te betalen aan Eindhoven, daarmee is de Rolls Royce verrekend. In eerste instantie is fee betaald vanuit Eindhoven aan [bedrijf 1] . Die fee is toen blijkbaar teruggedraaid in 2011, dat [bedrijf 1] dat heeft laten zitten om de cijfers van [hotel 1] er beter uit te laten zien. Daarna is er geen geld overgegaan naar Eindhoven, maar is de Rolls Royce van [bedrijf 1] naar Eindhoven gegaan. Uiteindelijk zijn de vier betalingen van € 10.000 een voorschot geweest voor het betalen van de Rolls Royce. Dit is denk ik gebeurd bij het bespreken van de jaarrekening 2011 met de heer [verdachte] (inbreng ondernemer).
25.
Het overzichtsproces-verbaal, zaaksdossier Faillissement [hotel 1] (Eindhoven), inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [OPV-1, dossierpagina’s 26-29]:
2.4: het niet dan wel onjuist informeren van de curator [gebaseerd op AMB-043]
Curator [curator 1] verzocht [verdachte] om informatie te verstrekken over de Rolls Royce. [verdachte] verklaarde dat de Rolls Royce privé-eigendom was en weigerde om informatie te verstrekken over de locatie van de Rolls Royce.
Op grond van de artikelen 105 en 106 van de Faillissementswet is een bestuurder van een failliet verklaarde vennootschap verplicht om inlichtingen te verstrekken aan onder andere de curator en de rechter-commissaris. Als bestuurder van het failliet verklaarde [hotel 1] was [verdachte] dan ook verplicht om inlichtingen te verstrekken aan curator [curator 1] . Ten aanzien van de Rolls Royce heeft [verdachte] verzuimd om inlichtingen te verstrekken, ondanks dat daar specifiek om is gevraagd [AG-001-02, pagina 5 en DOC-007, DOC-008, DOC-010, DOC-014 en DOC-018]. Aangezien curator [curator 1] de Rolls Royce niet aantrof in de boedel, vroeg hij [verdachte] diverse keren om inlichtingen over de Rolls Royce, zoals de locatie van de Rolls Royce.
26.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief namens curator [curator 1] d.d. 27 mei 2014 gericht aan de verdachte [DOC-010, dossierpagina’s 765-766], voor zover inhoudende:
Aan gefailleerde behoort in eigendom toe een Rolls Royce met kenteken [kenteken 3] . De Rolls Royce had – volgens de administratie van gefailleerde – op 31 december 2011 een boekwaarde van € 40.000. Er is een pandrecht gevestigd op de Rolls Royce ten behoeve van Rabobank Schiedam-Vlaardingen ('Rabobank'). De Rolls Royce was op faillissementsdatum niet aanwezig bij gefailleerde en ik heb de auto ook anderszins niet aan mogen treffen. Zowel de Rabobank als ik hebben u inmiddels veelvuldig verzocht en gesommeerd om ons te berichten waar de Rolls Royce inclusief toebehoren zich bevindt. Steeds geeft u echter geen gehoor althans stelt u zich op het standpunt dat de Rolls Royce uw persoonlijke eigendom is.
Zoals inmiddels bij u bekend, ben en blijf ik van mening dat de Rolls in eigendom toebehoort aan gefailleerde. Vanaf 2011 is de auto opgenomen in de jaarstukken en inventarislijst van gefailleerde. Uit de administratie maak ik tevens op dat ook alle onderhoudskosten en verzekeringen steeds zijn voldaan door gefailleerde. Ook is de verzekeringsovereenkomst op naam van gefailleerde afgesloten.
Indien en voor zover nodig merk ik tevens nogmaals op dat het feit dat het kentekenbewijs van de Rolls Royce op uw naam geregistreerd is, niet betekent dat de Rolls Royce uw eigendom is. Een dergelijke tenaamstelling dient louter administratieve doeleinden in verband met verplichtingen zoals APK. Dat het kentekenbewijs niet kan worden aangemerkt als eigendomsbewijs staat bovendien tevens expliciet weergegeven op het kentekenbewijs zelf.
Voor de laatste maal verzoek ik u – en waar nodig sommeer ik u – om mij alsnog binnen zeven dagen na heden te berichten waar de Rolls Royce inclusief toebehoren zich bevindt zodat ik deze kan (laten) ophalen en verkopen. Volledigheidshalve wijs ik u hierbij nogmaals op de inlichtingenplicht die ex artikel 105 jo. 106 Fw op u als statutair bestuurder rust.
27.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 14 april 2015, voor zover inhoudende de verklaring van curator [curator 1] [AG-001-02, dossierpagina’s 393-394]:
Ik heb [verdachte] meerdere keren gevraagd waar de Rolls Royce van [hotel 1] zich bevindt. Ik heb hem gesommeerd om deze inlichtingen te verstrekken, maar hij blijft dat weigeren. [verdachte] heeft het standpunt ingenomen dat de Rolls Royce hem in privé toebehoort. Dat is niet juist aangezien (…) de Rolls Royce op de balans staat van [hotel 1] .
Ten aanzien van de onder feit 2 en feit 4 tenlastegelegde feiten ( [hotel 2] ):
Verbalisant [verbalisant 1] heeft de hierna vermelde onderzoeksbevindingen in samenvattende vorm weergegeven in een relaas van bevindingen met bijbehorende verwijzingen naar de onderliggende brondocumenten. Het hof heeft de samenvattende onderzoeksbevindingen van de verbalisant gecontroleerd aan de hand van onderliggende bewijsmiddelen en heeft hierin geen noemenswaardige verschillen geconstateerd. Het hof verenigt zich met de inhoud van het relaas van bevindingen. Het hof neemt uit praktische overwegingen en om de leesbaarheid van de bewijsmiddelen te bevorderen, de samenvattende weergave van de bewijsmiddelen als uitgangspunt en volstaat telkens de vermelding en vindplaats van de onderliggende brondocumenten.
28.
Het overzichtsproces-verbaal, zaaksdossier Faillissement [hotel 2] , inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [OPV-2, dossierpagina’s 30-40]:
2.2: het onttrekken van geld aan de boedel van [hotel 2] [gebaseerd op AMB-045]
Voorafgaand aan het faillissement boekte [verdachte] vanaf de bankrekening van [hotel 2] bedragen over naar [bedrijf 1] .
Ik heb onderzoek verricht naar de vraag welke personen betalingen konden verrichten namens [hotel 2] . In de dagvaarding van curator [curator 2] las ik dat [hotel 2] voor haar exploitatie gebruik maakte van één bankrekening en dat [verdachte] als enige was gemachtigd om betalingen ten laste van deze rekening te verrichten [DOC-027, dossierpagina 943, punt 34). Deze stelling van [curator 2] werd bevestigd door controller [getuige 1] en door [verdachte] .
De verhuurder werd voor het laatst betaald op 30 september 2013. Op 6 januari 2014 stelde de rechtbank Rotterdam een huurschuld van [hotel 2] vast van minimaal € 700.000,00. De verhuurder vroeg dezelfde dag nog het faillissement van [hotel 2] aan. Vanaf het moment dat de verhuurder niet meer werd betaald, boekte [verdachte] wel nog bedragen over naar [bedrijf 1] .
[AMB-044, dossierpagina 283] Volgens gegevens van de Kamer van Koophandel was [verdachte] in de onderzoeksperiode enig bestuurder van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . Laatstgenoemde vennootschap was in de onderzoeksperiode enig bestuurder van [hotel 2] . Via [bedrijf 2] was [verdachte] enig bestuurder van [hotel 2] .
29.
Het proces-verbaal van bevindingen onttrekking geld [hotel 2] d.d. 11 maart 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [AMB-045, dossierpagina’s 303-307]:
In het proces-verbaal van bevindingen van de analyse van de bankrekeningen verbaliseerde ik dat ik in de periode van 13 juli 2013 tot en met 14 januari 2014 betalingen zag van [hotel 2] naar [bedrijf 1] . Op 17 januari 2014 werd [hotel 2] failliet verklaard. De betalingen heb ik opgenomen in de hierna opgenomen tabel.
Boeking
Datum
Bedrag (af)
Omschrijving bankafschrift
Verwerking rekening-courant 2013
(…)
(…)
(…)
(…)
(…)
B5
9-12-2013
€ 30.000
MANAGEMENT
FEE
NON REF
€ 13.625
B6
2-1-2014
€ 18.150
MANFEE JAN 2014
(…)
(…)
(…)
(…)
B8
14-1-2014
€ 12.000
Spoedoverboeking NONREF
[verdachte] verklaarde:
“Ik weet niet meer waarom deze betaling van 2 januari 2014, dus vooraf is overgemaakt. Dat is de management fee van dat moment, van januari 2014”.
30.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 10] d.d. 14 november 2012 gericht aan [hotel 2] [DOC-173, dossierpagina’s 1658-1660], voor zover inhoudende:
Vragen en/of opmerkingen bij de conceptjaarrekening 2011 [hotel 2]
1. Op dit moment claimt de Belastingdienst van de vennootschap inzake ten onrechte ontvangen huurtoeslag een bedrag van € 619.000. De vennootschap is nu in overleg met de Belastingdienst om dit bedrag te verminderen naar € 357.074.
10. Te bespreken: situatie met verhuurder. Op balansdatum staan de volgende schulden aan de verhuurder open:
- Lening ad € 227.000
- Reservering variabele huurkosten ad € 214.314
- Openstaande huurschuld ad € 708.018
- Openstaande rentenota’s ad € 78.897
Totaal bedraagt de schuld € 1.228.229.
31.
Het schriftelijk bescheid, te weten ‘Jaarrekening en accountantrapport [hotel 2] te Vlaardingen over 2011’ d.d. 24 januari 2013, opgemaakt door [bedrijf 10] [DOC-026, dossierpagina 913], voor zover inhoudende:
Continuïteit van de activiteiten
Het jaar 2011 eindigde met een winst, 2012 zal echter door het beëindigen van een belangrijk contract een verlies geven. Kostenbesparingen worden uitgewerkt, nieuwe doelgroepen worden benaderd. Met de verhuurder worden positieve gesprekken gevoerd omtrent een verlaging van de huursom en kwijtschelding van huurschulden.
Daarnaast dient een deel van de te ontvangen huurtoeslag terug betaald te worden. Overleg hieromtrent wordt gevoerd met de Belastingdienst. Voor het voortbestaan van de onderneming is het noodzakelijk om met voormelde partijen tot overeenstemming te komen.
Gezien de financiële positie van de vennootschaap is haar voortbestaan onzeker.
32.
Het proces-verbaal van bevindingen uitwerking tapgesprekken ILT/IOD d.d. 22 januari 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] [AMB-039, dossierpagina 191], voor zover inhoudende:
Letterlijke uitwerking TAP-005
Datum: 23-09-2013
In dit gesprek belde [betrokkene 4] (fon) naar [verdachte] . Zij spraken vermoedelijk over het wegbrengen van vermogensbestanddelen naar Engeland.
Ik heb het gesprek letterlijk uitgewerkt tussen 00:14:55 en 00:15:28:
J is [betrokkene 4] , R is [verdachte]
J: En ga je dan ook voor miljoenen het schip in [verdachte] , of is dat allemaal toch een probleem
van de bank?
R: Dat is een probleem van de bank. Maar die haalt de borg bij mij, zes ton. Ik moet straks
gewoon vluchten denk ik. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik weet het echt niet [betrokkene 4] . Ik ben
alles aan het weg doen, mijn paarden naar Engeland, mijn vrachtwagen naar Engeland.
J. Meen je dat?
R: Ja.
J. Ja dat snap ik, je moet gewoon niks overhouden hier.
R: Ja (…)
33.
Het schriftelijk bescheid, te weten een e-mail van de verdachte d.d. 8 februari 2013 gericht aan de Belastingdienst [DOC-099, dossierpagina’s 1461-1462], voor zover inhoudende:
Ik ben ongelooflijk geschrokken van uw brief van 23 januari 2013, waarin u eenzijdig vaststelt dat [hotel 2] u € 446.500,00 verschuldigd is en dat ik die voor 6 maart moet betalen.
Zo niet ik betaal volgen er aanslagen wettelijke rente en incassokosten en invorderingsmaatregelen. Mijn raadsman heeft mij al herhaald van uw machtsmiddelen op de hoogte gebracht en met welk geweld u die zonder enige titel kunt toepassen met alle onomkeerbare gevolgen van dien.
In mijn geval is dat faillissement en werkloosheid van al mijn collega’s en het op straat moeten zetten van ruim honderd Rotterdammers, die nu in het [hotel 2] woonachtig zijn.
Want u weet – hetgeen ik al meerdere malen aan u en uw ambtenaren heb kenbaar gemaakt – dat ik de gelden niet kan voldoen.
34.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van [bedrijf 9] d.d. 17 juli 2013 gericht aan [hotel 2] [DOC-105, dossierpagina 1478], voor zover inhoudende:
Hierbij wordt u verzocht en zo nodig gesommeerd het volledige bedrag van € 1.420.803,57 binnen 14 dagen na heden te betalen op bovengenoemde bankrekening. Indien u hiermee nalatig zult zijn, zullen nadere rechtsmaatregelen volgen, waaronder mogelijk ontbinding van de Concessieovereenkomst of het aanvragen van uw faillissement. Wij zullen de vordering uit handen geven wanneer deze laatste minnelijke poging om betaling te verkrijgen niet blijkt te lukken.
Wij hopen dat u nu voldoende van de ernst van de zaak doordrongen bent.
35.
Het schriftelijk bescheid, te weten een e-mailbericht van de verdachte d.d. 24 juli 2013 gericht aan [betrokkene 5] [DOC-103, dossierpagina 1468], voor zover inhoudende:
Ik probeer faillissement van twee hotels te voorkomen (…).
36.
Het schriftelijk bescheid, te weten het vonnis in kort geding van de rechtbank Rotterdam, team handel, d.d. 6 januari 2014 [DOC-065, dossierpagina’s 1309-1317] voor zover inhoudende:
vennootschap onder firma [bedrijf 9] , gevestigd te Rotterdam en de stichting [Stichting 1] , gevestigd te Rotterdam, eiseressen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [hotel 2] , gevestigd te Vlaardingen, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 7] , gevestigd te Vlaardingen, gedaagden.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 20 november 2013;
- de mondelinge behandeling d.d. 16 december 2013.
De beslissing
De voorzieningenrechter veroordeelt [hotel 2] om aan de [bedrijf 9] te betalen een bedrag van € 700.000,00.
37.
Het schriftelijk bescheid, te weten de door curator [curator 2] in het faillissement van [hotel 2] opgestelde dagvaarding van [bedrijf 2] , [bedrijf 1] en de verdachte [DOC-027, dossierpagina’s 949-951], voor zover inhoudende:
De management fee voor januari 2014 was ten tijde van de betaling nog niet opeisbaar. [hotel 2] was de management fee – gelet op de betalingen in de voorgaande jaren – pas verschuldigd aan het einde van de maand. Er bestond daarom geen enkele reden om de management fee op 2 januari 2014 te voldoen.
De ontvanger van de betaling op 14 januari 2014 wist dat het faillissement van [hotel 2] op dat moment reeds was aangevraagd. [verdachte] is namelijk [middellijk] bestuurder van zowel [bedrijf 1] als [hotel 2] .
38.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 mei 2015, voor zover inhoudende de verklaring van curator [curator 2] [G-002-01, dossierpagina 499]:
Wanneer de betalingen aan [bedrijf 1] niet hadden plaatsgevonden, was het bedrag in de boedel aangetroffen en had dit verdeeld kunnen worden onder de schuldeisers.
39.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] [G-002-01, dossierpagina’s 506-511]:
De betalingen van [hotel 2] aan [bedrijf 1] vonden plaats vanuit de Deutsche Bank. De heer [verdachte] beschikte als enige over de internetbankiercodes en hij verrichte de feitelijke opdracht. De heer [verdachte] had zeggenschap en inzicht over alle betalingen. De huur werd niet betaald omdat de heer [verdachte] vond dat hij geld tegoed had van de verhuurder. Omdat er een conflict was met de verhuurder werd deze niet betaald.
40.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 december 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 1] [G-002-02, dossierpagina 522]:
(…) De tweede overboeking is een betaling van management fee. Het bedrag is de fee met btw over januari 2014. De betaling en de berekening van de management fee heeft de heer [verdachte] gedaan. Het was niet gebruikelijk dat de management fee van tevoren werd betaald. Er werd betaald als er geld was.
41.
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 13 december 2015, [V-001-05, dossierpagina 616] voor zover inhoudende:
De tweede betaling
(Het hof begrijpt: van 2 januari 2014 voor het bedrag van € 18.150,00)is de management fee over januari 2014. Ik weet niet meer waarom deze betaling op 2 januari 2014, dus vooraf is overgemaakt.
42.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2023, voor zover inhoudende:
De verdachte verklaart het volgende:
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik heb verklaard dat ik op 14 januari 2014 in Engeland was, maar dat ik ook aanwezig zou zijn geweest bij de behandeling van de faillissementsaanvraag van [hotel 2] op 14 januari 2014.
Ik was aanwezig tijdens de faillissementszitting op 14 januari 2014 waar de faillissementsaanvraag van [hotel 2] behandeld werd.
43.
Het overzichtsproces-verbaal, zaaksdossier Faillissement [hotel 2] , inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [OPV-2, dossierpagina’s 30-40]:
[hotel 2] kocht in 2008 een Renault Master, een kleine vrachtwagen ingericht voor het vervoeren van paarden. De aankoopprijs werd gefinancierd door een leasemaatschappij. In 2013 werd de laatste betaling verricht aan de leasemaatschappij
(het hof begrijpt: door [hotel 2] ), waardoor [hotel 2] eigenaar werd van de Renault Master. Op 10 januari 2014, vier dagen na de aanvraag van het faillissement van [hotel 2] , zette [verdachte] de Renault Master op zijn naam. Het eigendom had over kunnen gaan door een betaling van [verdachte] aan [hotel 2] . Die betaling heeft echter nooit plaatsgevonden. Een verrekening in rekening-courant bleef eveneens uit. Op 5 augustus 2014 verkocht [verdachte] de Renault Master aan [bedrijf 12] voor
€ 19.000,00. Curator [curator 2] had [verdachte] al meerdere keren verzocht om afgifte van de Renault Master. [verdachte] weigerde dit. In een e-mail van 4 augustus 2014 e-mailde [verdachte] zelfs aan zijn broer dat [verdachte] de Renault Master wilde verkopen alvorens in overleg te treden met de curator over een schikking. Later verklaarde de rechtbank Rotterdam voor recht dat de Renault Master eigendom was van [hotel 2] .
Op 23 december 2013 kocht [verdachte] namens [hotel 2] een Daimler Super V8. Een dag later betaalde [hotel 2] de overeengekomen aankoopprijs van € 14.000. De autodealer zette de Daimler op naam van [hotel 2] . Toen [verdachte] de Daimler op kwam halen, liet hij deze op zijn naam zetten. Het eigendom had over kunnen gaan door een betaling van [verdachte] aan [hotel 2] . Die betaling heeft echter nooit plaatsgevonden. Een verrekening in rekening-courant bleef eveneens uit. In augustus 2014 gaf [verdachte] opdracht aan een autodealer om de Daimler te verkopen. [verdachte] had de curator niet geïnformeerd over de Daimler.
[AMB-047, dossierpagina 361] De Daimler stond op 24 december 2013 op naam van [hotel 2] en van 24 december 2013 tot en met 20 augustus 2014 op naam van [verdachte] . Op het moment van raadplegen stond de auto op naam van Rotterdamse [bedrijf 13] Ik heb in de bankmutaties geen betaling aangetroffen van [verdachte] naar [hotel 2] . Ook zag ik geen boeking in de rekening-courant tussen [hotel 2] en [verdachte] of een van de vennootschappen waarvan [verdachte] (indirect) bestuurder was. De curator trof de Daimler niet aan in de boedel.
44.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van curator [curator 2] gericht aan de verdachte d.d. 11 februari 2014 [DOC-024, dossierpagina’s 883-886], voor zover inhoudende:
In vervolg op onze bespreking d.d. 29 januari 2014 bericht ik u als volgt.
Uit de jaarstukken van [hotel 2] blijkt dat de een Renault Master met kenteken [kenteken 2] werd geleased. De financiering is in 2013 door [hotel 2] afgelost. Hiermee is het eigendom overgegaan naar [hotel 2] .
In ons gesprek hebt u zich op het standpunt gesteld dat de auto uw privé-eigendom is. Ik verzoek u dit nader te onderbouwen, of alsnog over te gaan tot afgifte van de auto. Voor zover nodig sommeer ik u hiertoe nogmaals.
45.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 december 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 5] [G-007-01, dossierpagina 551]:
Ik ben werkzaam als salesmedewerker bij de Rotterdamse [bedrijf 13] . Ik heb een Daimler met het kenteken [kenteken 1] verkocht aan [hotel 2] [verdachte] heeft de auto uitgezocht en de onderhandelingen met mij gevoerd. Het contract was opgemaakt op [hotel 2] . De consignatie-overeenkomst betreffende deze auto [DOC-191] zal op [hotel 2] staan omdat deze gegevens in het systeem staan en [verdachte] niet heeft aangegeven dat dit gewijzigd moet worden.
46.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2018, voor zover inhoudende:
[hotel 2] was eigenaar van het vrachtwagentje, een Renault Master. Dit voertuig stond ook op naam van [hotel 2] . Bij vonnis van de rechtbank Rotterdam van 24 september 2014 is voor recht verklaard dat de Renault Master eigendom is van [hotel 2] en in de faillissementsboedel valt. Het is steeds mijn intentie geweest om het vrachtwagentje privé te kopen. Op enige moment heb ik wel de tenaamstelling van de Renault Master gewijzigd. maar ik heb nooit een betaling aan [hotel 2] gedaan om het vrachtwagentje over te kopen. Uiteindelijk heb ik de Renault Master verkocht en heb ik het geld zelf gehouden. Dat geef ik toe.
De Daimler Super V8 heb ik op naam van [hotel 2] gekocht en dit voertuig is aanvankelijk op naam van [hotel 2] gesteld.
47.
Het overzichtsproces-verbaal, zaaksdossier Faillissement [hotel 2] , inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] [OPV-2, dossierpagina’s 30-40]:
2.5: het onttrekken van kunst aan de boedel van [hotel 2] [gebaseerd op AMB-029]
Veel hotelkamers van [hotel 2] waren voorzien van schilderijen. [hotel 2] was eigenaar van deze schilderijen. Kort voor het faillissement huurde [verdachte] een externe opslagbox bij [bedrijf 14] in Rotterdam. Samen met medewerkers van [hotel 2] haalde [verdachte] minimaal 187 schilderijen van de muren van het hotel en sloeg deze op in de gehuurde opslagbox. Bij een bezoek aan [hotel 2] viel de curator op dat er geen schilderijen meer aan de muren hingen. De curator hoorde vervolgens van een medewerker dat de schilderijen naar een externe opslaglocatie waren gebracht. Omdat [verdachte] weigerde om de schilderijen vrijwillig of te geven, vroeg de curator toestemming aan de voorzieningenrechter om de schilderijen in beslag te nemen. Na de toestemming van de voorzieningenrechter nam een gerechtsdeurwaarder 187 schilderijen in beslag in de door [verdachte] gehuurde opslagbox. De door [verdachte] onttrokken schilderijen werden vervolgens teruggebracht naar het hotel.
48.
Het proces-verbaal van onderzoek naar schilderijen [hotel 2] d.d. 7 december 2015, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] [AMB-029, dossierpagina’s 168-173]:
Op 6 januari 2014 is een verzoekschrift met de aanvraag van het faillissement van [hotel 2] binnengekomen bij de rechtbank te Rotterdam. [hotel 2] is vervolgens gefailleerd op 17 januari 2014. Verdachte [verdachte] was feitelijk bestuurder van [hotel 2] . Met ingang van 9 januari 2014 heeft verdachte [verdachte] een unit van 12 m2 gehuurd bij [bedrijf 14] . Op 15 januari 2014 wordt vanaf het emailadres van verdachte [verdachte] een bericht gestuurd naar het e-mailadres van een medewerker van [hotel 2] , waarin vermeld is dat de medewerker een vrachtwagentje moet huren en schilderijen naar een veilige opslag moet vervoeren [DOC-144]. Op 29 januari 2014 heeft een gerechtsdeurwaarder in opdracht van de curator van [hotel 2] conservatoir beslag gelegd op deze 187 kunstwerken in een door verdachte [verdachte] gehuurde unit bij [bedrijf 14] . De huur van de unit is beëindigd op 12 februari 2014. De kunstwerken zijn verkocht voor een bedrag van€ 29.375,00
49.
Het schriftelijk bescheid, te weten een brief van curator [curator 2] gericht aan de verdachte d.d. 11 februari 2014 [DOC-024, dossierpagina’s 883-886], voor zover inhoudende:
In vervolg op onze bespreking d.d. 29 januari 2014 bericht ik u als volgt.
Omdat u weigerde mee te werken om de schilderijen af te geven ben ik – zoals ik u aankondigde – overgegaan tot het leggen van conservatoir beslag.
50.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 mei 2015, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige 4] [G-001-01, dossierpagina’s 497-501]:
Ik ben advocaat en curator bij [bedrijf 8] In het dossier van [hotel 2] ben ik betrokken bij alle praktische en juridische zaken in het dossier. Ik ondersteun de curator bij alle werkzaamheden in het faillissement.
De bestuurder van [hotel 2] was [bedrijf 2] De bestuurder van deze B.V. was de heer [verdachte] . Alles ging via [verdachte] . De aanloop naar het faillissement is best een lang verhaal. Het [hotel 2] is veroordeeld om aan de verhuurder een bepaald bedrag te betalen voorafgaand aan het vast te stellen bedrag, dit is echter niet gebeurd. De verhuurder heeft vervolgens op 6 januari 2014 het faillissement aangevraagd. De heer [verdachte] was in ieder geval op 14 januari 2014 op de hoogte van de faillissementsaanvraag want op dat moment was hij op zitting in de rechtbank.
Met betrekking tot de kunst kan ik verklaren dat het een huurkoop constructie was. De huurtermijnen zijn betaald door [hotel 2] . Dit blijkt uit de jaarrekening. Ook de contracten staan op naam van [hotel 2] , dit contract is bijgesloten bij de aan u overhandigde dagvaarding. Op datum faillissement was de laatste huurtermijn reeds betaald waardoor [hotel 2] eigenaar was van de kunstobjecten.
Bij aankomst in het hotel merkten wij op dat er schilderijen misten. Een werknemer heeft vervolgens aan ons verklaard dat hij op verzoek van de heer [verdachte] de schilderijen uit het Hotel heeft verwijderd en opgeslagen in een loods in Rotterdam. We hebben de heer [verdachte] hiermee geconfronteerd en hem in de gelegenheid gesteld om de schilderijen vrijwillig terug te geven, dit weigerde hij. Na tussenkomst van politie en deurwaarder, heeft de heer [verdachte] de schilderijen teruggegeven aan de boedel, hij bleef echter wel beweren dat deze schilderijen aan hem privé toebehoorden. Het ging uiteindelijk om 187 schilderijen. Voor wat betreft de kunst heeft hij in het begin stadium van het faillissement geweigerd om juiste inlichtingen te verstrekken ten aanzien van het eigendom en de locatie.
51.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 10 juli 2018, voor zover inhoudende:
In de kamers van [hotel 2] hingen diverse schilderijen. Na afloop van de leaseovereenkomst zijn die schilderijen eigendom van [hotel 2] geworden. Toen de aanvraag van het faillissement kwam heb ik de schilderijen geprobeerd veilig te stellen om te voorkomen dat die schilderijen in het bezit van de concessiegever van [hotel 2] terecht zouden komen. Vervolgens heb ik de schilderijen van de muur laten halen en opgeslagen in een opslagfaciliteit van [bedrijf 14] in Rotterdam. Ik weet niet hoe de curator erachter is gekomen dat de schilderijen bij [bedrijf 14] waren ondergebracht.
U leest mij de tekst voor uit een e-mail van 15 januari 2014, verzonden door mij aan [betrokkene 5] [DOC-144] inhoudende: "Beste [betrokkene 5] . Ik begrijp het volkomen! Ik knok nog door: moet straks nog een bericht aan de rechtbank sturen. Neem alvast alle schilderijen mee voor jezelf mocht het fout gaan: zijn nog twee karren vol: wat ze waard zijn weet ik niet! Huur morgen een vrachtwagentje en vervoer ze naar een veilige opslag: ook dat schilderij in mijn kantoor. Als het ergste gebeurt, dan gaan we verder zoeken". Ik heb deze email geschreven.