ECLI:NL:GHSHE:2023:1851

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
20-000019-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen en bewijsvoering omtrent wetenschap van criminele herkomst van geldbedragen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1967 en woonachtig te Maastricht, was eerder vrijgesproken van enkele feiten, maar werd wel veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren voor het opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld, waarbij het hoger beroep zich beperkte tot de veroordeling van het eerste feit. Het hof heeft het beroep in hoger beroep behandeld op basis van de stukken van de zaak en de vordering van de advocaat-generaal, die vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een taakstraf heeft gevorderd.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 11 januari 2016 tot en met 8 november 2016 te Maastricht, samen met een ander, geldbedragen heeft omgezet, terwijl zij wist dat deze afkomstig waren uit enig misdrijf. De verdediging heeft vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de contante betalingen die met crimineel verkregen gelden waren gedaan voor verbouwingen aan haar woning. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en haar medeverdachte ongeloofwaardig geacht, gezien de omstandigheden en de bewijsstukken die in het dossier aanwezig waren.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft het een geldbedrag van € 21.025,00 verbeurd verklaard. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat heeft geleid tot een strafvermindering. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft de verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer van bepaalde in beslag genomen goederen bevolen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000019-20
Uitspraak : 5 juni 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2019, in de strafzaak met parketnummer 01-993914-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (voormalige [geboorteplaats] , thans [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1967,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten en ter zake van het opzettelijk uit de opbrengst van enig door misdrijf verkregen goed voordeel trekken (feit 1 subsidiair) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is in de appelakte uitdrukkelijk beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 ten laste is gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 primair ten laste gelegde feit bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en te beslissen omtrent het beslag zoals de rechtbank dat heeft gedaan.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – ten laste gelegd dat:
1. primair
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 8 november 2016 te Maastricht en/of Eindhoven en/of Nijmegen en/of Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten en/of Kerkrade en/of (elders) in Nederland en/of Peer, althans België, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, (telkens) van (een) voorwerp(en), te weten (een) geldbedrag(en) – een totaal van (in elk geval) 40.153,- euro omvattende –
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op voornoemd geldbedrag was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie voornoemd geldbedrag voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet en/of
- gebruik heeft gemaakt
terwijl zij, verdachte, en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat voornoemd geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 08 november 2016 te Maastricht, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen goed(eren) voordeel heeft getrokken, zijnde (telkens) de waarde en/of het woongenot van verdachtes woning/bedrijfspand ( [adres 2] ) vermeerderd/verbeterd middels (een) verbouwing(en) en/of (her)inrichting, geheel of gedeeltelijk bekostigd – een totaal van (in elk geval) 40.153,- euro omvattende – met geheel of gedeeltelijk door/uit misdrijf verkregen geld;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 08 november 2016 te Maastricht, althans in Nederland, (telkens) uit de opbrengst van (een) door misdrijf verkregen goed(eren) voordeel heeft getrokken, zijnde (telkens) de waarde en/of het woongenot van verdachtes woning/bedrijfspand ( [adres 2] ) vermeerderd/verbeterd middels (een) verbouwing(en) en/of (her)inrichting, terwijl deze (telkens) geheel of gedeeltelijk was/waren bekostigd met geld – een totaal van (in elk geval) 40.153,- euro omvattende – waarvan verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geheel of gedeeltelijk door/uit misdrijf verkregen was.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Deelvrijspraak
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat het bewijs tekort schiet dat de verdachte op de hoogte was van de betalingen aan [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] , zodat het hof ten aanzien van de contante betalingen van deze posten niet tot een bewezenverklaring komt en in zoverre de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 11 januari 2016 tot en met 8 november 2016 te Maastricht, tezamen en in vereniging met een ander, telkens voorwerpen, te weten geldbedragen – een totaal van 21.025,- euro omvattende – heeft omgezet
terwijl zij, verdachte, en haar mededader wisten, dat voornoemd geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aan zijn bepleite vrijspraak de volgende verweren ten grondslag gelegd.
Op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] , de partner van verdachte, is volgens de verdediging meer dan aannemelijk dat er bij de contante betalingen voor de verbouwing/inrichting van het pand aan [adres 2] geen sprake is geweest van het gebruik van door misdrijf verkregen gelden. De raadsman verwijst hierbij naar stukken in het dossier, waaruit zou blijken dat [medeverdachte] kon beschikken over de opbrengst van de verkoop van goud en over een lening van zijn ouders. Verdachte heeft daarmee volgens de verdediging een afdoende verklaring gegeven voor de herkomst van de contante betalingen voor de verbouwing/inrichting van haar pand.
Voorts stelt de verdediging dat verdachte geen wetenschap had van voormelde contante betalingen door [medeverdachte] , omdat [medeverdachte] alles regelde met betrekking tot de verbouwing, inclusief de betalingen via de zakelijke rekening van verdachte. Dit wordt volgens de verdediging ondersteund door de verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris in dit hof en het ontbreken van belastende verklaringen in het dossier. Verdachte had een goedlopend bedrijf, werkte 100 uur per week en had zelf geen verstand van verbouwingen en aanverwante (financiële) zaken. Zij wist alleen van de girale betalingen. Verdachte beschikt over de Oekraïense (aldus de raadsman) nationaliteit, waarbij het – volgens de raadsman - gebruikelijk is dat mannen het voortouw nemen en vrouwen meer volgend zijn. Voorts was er voor verdachte ook geen reden om vragen te stellen over de financiering van de verbouwing/inrichting van het pand, omdat de betalingen daarvoor op transparante wijze en met kennis van verdachte door [medeverdachte] via de zakelijke bankrekening van verdachte werden verricht.
In hoger beroep heeft verdachte uitdrukkelijk betwist dat door haar zelf facturen zijn voldaan ten behoeve van de verbouwing/inrichting van het pand aan [adres 2] . Op grond van de verklaringen, die medeverdachte [medeverdachte] daarover heeft afgelegd bij de rechter-commissaris, zou blijken dat hij alle financiën voor de verbouwing/inrichting van het pand verzorgde. Verdachte betwist tevens kennis te hebben genomen van de facturen, die zich bevonden in de ordners in haar woning.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof acht bewezen dat verdachte wetenschap had van contante betalingen met van misdrijf afkomstige gelden aan [bedrijf 4] , [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Deze betalingen hebben blijkens de facturen van deze bedrijven en overige aanwijzingen in het dossier plaatsgevonden in respectievelijk de maanden januari, maart en april 2016, ruim voor de verkoop van goud door medeverdachte [medeverdachte] en de door hem gestelde lening van zijn ouders in juni en/of juli 2016. Gelet op de illegale wijze waarop [medeverdachte] destijds zijn inkomen verwierf en het ontbreken van aantoonbare legale inkomsten in die tijd door hem, worden voormelde contante betalingen door het hof gezien als het witwassen van met de drugshandel/misdrijf verdiend geld.
Het hof merkt voorts op dat de bronnen waarop de verdediging stoelt dat verdachte geen wetenschap had van voormelde contante betalingen enkel haar eigen verklaringen en die van haar medeverdachte, tevens partner, [medeverdachte] betreffen. Daar staan naar het oordeel van het hof een aantal belastende bewijsmiddelen tegenover. Om die reden acht het hof de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] over de wijze waarop de financiën voor de verbouwing/inrichting van het pand aan [adres 2] waren geregeld, ongeloofwaardig.
Verdachte is in de ten laste gelegde periode naar eigen zeggen een zakenvrouw met een goedlopend eigen bedrijf. Dit impliceert dat zij als zelfstandig ondernemer kennis heeft van het beheer van haar financiën. Zij is de eigenaar van voormeld pand, de facturen voor de verbouwing/inrichting staan op haar naam of op naam van haar bedrijf. Verdachte is om die reden degene, die de werkzaamheden en aankopen voor haar pand moest goedkeuren en betalen. De facturen van voormelde bedrijven zijn voorts ook aangetroffen in de boekhouding van haar bedrijf in haar woning. Op de factuur van Goossens staat vermeld dat er op 16 januari 2016 een contante aanbetaling is gedaan; verdachte was daarbij aanwezig. Op de facturen van [bedrijf 5] en [bedrijf 6] staan eveneens aanbetalingen vermeld met de aantekening ‘betaald’, die niet zijn te herleiden tot een deelbetaling via de zakelijke bankrekening van verdachte. Uit informatie van deze bedrijven is gebleken dat deze aanbetalingen contant door medeverdachte [medeverdachte] zijn voldaan. Verdachte heeft zelf bij de politie verklaard dat de betalingen van de facturen voor de verbouwing/inrichting via haar liepen. Ten slotte overweegt het hof dat medeverdachte [medeverdachte] niet stond ingeschreven op het adres [adres 2] en verdachte heeft verklaard niet te weten waarmee haar partner [medeverdachte] destijds zijn geld verdiende.
Op grond van het voorgaande neemt het hof aan dat verdachte wetenschap had van de contante betalingen afkomstig uit enig misdrijf aan Goossens wonen en slapen, [bedrijf 5] en [bedrijf 6] . Zij wist van de contante betaling voor het slaapkamermeubilair bij Goossens en kon op basis van de hoogte van de andere facturen zien dat er aanbetaald was, terwijl deze aanbetalingen niet via haar bankrekening liepen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat niet valt in te zien dat [medeverdachte] – zonder medeweten van verdachte – dergelijke hoeveelheden geld zou hebben uitgegeven voor de woning van verdachte/haar bedrijf; een woning die niet van hem was en een bedrijf waar hij geen recht in had.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Medeplegen van witwassen.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Dit betreft een maatschappelijk onaanvaardbaar misdrijf, aangezien op deze wijze uit misdrijf verkregen geld in de economie terechtkomt met alle ongewenste gevolgen van dien. Een van die gevolgen is dat de bij sommigen levende opvatting dat “criminaliteit loont” in stand wordt gehouden. Het hof is daarom van oordeel dat dit een ernstig feit betreft.
Het hof heeft evenwel oog voor de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] bij het plegen van dit feit een zwaardere rol had dan verdachte. Ook heeft het hof oog voor de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zich over het algemeen een hardwerkende zakenvrouw betoont en haar leven op orde lijkt te hebben.
Het hof is gelet op het vorenstaande van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf van 80 uren in beginsel passend is.
Het hof stelt echter vast dat er zowel in eerste aanleg als in hoger beroep sprake is geweest van een schending van het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank heeft de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg reeds verdisconteerd in de opgelegde straf. Het hof schaart zich achter de overwegingen van de rechtbank daaromtrent.
Echter, ook in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden. Na het instellen van hoger beroep op 31 december 2019 zijn er bijna drieënhalf jaar verstreken tot de uitspraak in hoger beroep. Het hof is van oordeel dat de overschrijding van de redelijke termijn in dit geval tot strafvermindering moet leiden, in die zin dat het aantal uren taakstraf met 20 uren moet worden verlaagd.
Dat betekent dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Verbeurdverklaring en beslag
Gelet op het bepaalde in artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht worden niet in beslag genomen voorwerpen bij verbeurdverklaring op een bepaald geldelijk bedrag geschat. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het geldbedrag van € 21.025,00 vatbaar is voor verbeurdverklaring, nu het een voorwerp is met betrekking tot hetwelk het onder 1 bewezenverklaarde is begaan. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De in beslag genomen en nog niet teruggegeven bakens zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werden aangetroffen en deze aan de dader of de verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 33, 33a, 36d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Verklaart verbeurd

het niet in beslag genomen geldbedrag van € 21.025,00.
Beveeltde
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de goederen die staan vermeld onder de nummers 9, 26 en 27 op de lijst van in beslag genomen goederen.
Gelastde
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de in beslag genomen goederen die staan vermeld onder de nummers 1 t/m 8 en 10 t/m 25 op de lijst van in beslag genomen goederen.
Aldus gewezen door:
mr. O.A.J.M. Lavrijssen, voorzitter,
mr. J.F. Dekking en mr. A. Muller, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 5 juni 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.