3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] (geboren op [geboortedatum] 2003) en [geïntimeerde] (geboren op [geboortedatum] 2000) hebben met elkaar een affectieve relatie gehad;
- Op 13 november 2020 zijn partijen gezamenlijk een huurovereenkomst aangegaan
met betrekking tot de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning).
Beiden zijn op die huurovereenkomst aangemerkt als huurder. Verhuurder is Stichting Area,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] . De huurovereenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd. De
huurprijs (inclusief glasverzekering) bedraagt sinds 1 juli 2022 € 634,50 per maand;
- Op [geboortedatum] 2021 is [het kind] , de dochter van partijen, geboren. Partijen hebben het
gezamenlijk gezag over [het kind] ;
- Eind 2021 hebben partijen de relatie beëindigd. [appellante] heeft op of omstreeks
19 november 2021 met [het kind] de woning verlaten;
- Bij dagvaarding van 2 februari 2022 heeft [appellante] een kort geding procedure aangespannen om voorlopig het recht van gebruik van de huurwoning aan haar toegedeeld te krijgen. [geïntimeerde] heeft daar verweer tegen gevoerd en heeft op zijn beurt gevorderd het voorlopig gebruiksrecht aan hem toe te delen;
- Bij vonnis van 9 maart 2022 met zaaknummer 9645796 CV EXPL 22-301 heeft de kantonrechter te 's-Hertogenbosch bij wijze van voorlopige ordemaatregel [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met afgifte van de sleutels aan [appellante] , op voorwaarde dat binnen vier weken na 9 maart 2022 door partijen een bodemprocedure wordt gestart;
- Met ingang van 23 maart 2022 heeft [appellante] , behoudens een korte periode
waarin partijen weer een relatie met elkaar hadden, het exclusieve gebruik van de woning gehad;
- Bij beschikking van 8 juni 2022 is [appellante] onder bewind gesteld als gevolg
van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het bewind is ingesteld
voor de duur van 5 jaar;
- Sinds medio januari 2023 woont [appellante] met [het kind] in een woning in [plaats] ;
- Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant - voor zover thans van belang - bepaald dat de minderjarige [het kind] haar hoofdverblijf heeft bij de moeder en ook een zorgregeling vastgesteld waarbij [het kind] bij de vader verblijft eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur met ingang van 21 april 2023, eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot maandag 19.00 uur met ingang van 1 september 2023 en iedere week op woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur en verder tijdens de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.In deze procedure vordert [appellante] in conventie, nadat zij haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft verminderd, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [appellante] gerechtigd is, met uitsluiting van [geïntimeerde] , de huurovereenkomst voort te zetten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het belang van [appellante] om in de woning te kunnen blijven weegt zwaarder dan dat van [geïntimeerde] . [appellante] heeft de zorg over het zeer jonge kind van partijen en daarvoor is het noodzakelijk dat zij beschikt over een vast woonadres. Ook de instantie Onder de Bomen, die [appellante] begeleidt, heeft op het belang van een vast woonadres gewezen. Indien [appellante] geen vast woonadres heeft, kan [appellante] geen uitkering aanvragen, kan er geen hulpverlening worden opgestart en zal er door de Raad voor de Kinderbescherming een kinderbeschermingsmaatregel worden aangevraagd bij de kinderrechter. Bij haar ouders kan [appellante] niet terecht. [appellante] is
financieel in staat om de huur te betalen. Zij ontvangt een uitkering, heeft mogelijk een
beperkt recht op huurtoeslag, en haar vader staat garant voor betaling van de huur.
Op 16 maart 2022 heeft [appellante] een sommatie van de deurvaarder ontvangen waaruit bleek dat [geïntimeerde] gedurende een periode van vier maanden geen huur had betaald.
Inmiddels is de huurachterstand voldaan, maar [geïntimeerde] heeft [appellante] in grote
financiële problemen gebracht. Dat maakt dat [geïntimeerde] niet meer in de woning kan
terugkeren. Daarnaast heeft [geïntimeerde] op 23 maart 2022 de woning ontruimd en ontdaan
van alle daarin aanwezige goederen. [appellante] en [het kind] moesten daardoor in een lege
woning bivakkeren. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] zijn (financiële) belang kennelijk hoger
en zwaarder acht dan dat van [appellante] en hun dochter om in een ingerichte woning te
kunnen verblijven. Dit maakt dat het belang van [appellante] zwaarder moet wegen dan
het belang van [geïntimeerde] om in de woning terug te keren.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.[geïntimeerde] vordert in reconventie - kort gezegd - dat de kantonrechter zal
bepalen dat hij, met uitsluiting van [appellante] , de huurovereenkomst voortzet.
Daarnaast vordert hij [appellante] te veroordelen tot ontruiming van de woning en tot
betaling van € 180,08 (betaling huur over de periode 23 maart 2022 tot 1 april 2022).
3.2.5.[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.6.In het vonnis van 6 oktober 2022 heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen en in reconventie bepaald dat [geïntimeerde] , met uitsluiting van [appellante] , gerechtigd is om de huurovereenkomst met betrekking tot de zelfstandige woning aan het adres [adres] te [postcode] te [plaats] voort te zetten en de bewindvoerder (dan wel de opvolgend bewindvoerder), in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellante] veroordeeld de woning aan het adres [adres] te [postcode] te [plaats] uiterlijk op 31 oktober 2022 door [appellante] te laten verlaten en te ontruimen, onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde] , met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.2.7.De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat [appellante] de zorg over [het kind] droeg niet in de belangenafweging kon worden betrokken. Nog onbekend was immers of de zorg over [het kind] gelijkelijk of overwegend bij [appellante] of [geïntimeerde] terecht zou komen en onbekend was dan ook wie in dat licht bezien mogelijk een zwaarder wegend belang had bij toedeling van de woning. De kantonrechter heeft onderzocht welke andere door partijen gestelde omstandigheden de doorslag gaven bij de toedeling van het huurrecht. De kantonrechter heeft laten meewegen dat [geïntimeerde] onderbouwd heeft gesteld dat hij geen alternatieve passende woonruimte heeft kunnen vinden en dat een onderbouwing op dit punt aan de kant van [appellante] ontbrak. Daarbij heeft de kantonrechter tevens gekeken naar welke partij financieel in staat was om de huurovereenkomst zelfstandig voort te zetten. De kantonrechter heeft overwogen dat het niet
aannemelijk was dat [appellante] de huur en bijkomende vaste lasten zelfstandig kon
dragen, terwijl aannemelijk was dat [geïntimeerde] hiertoe wel in staat was.