ECLI:NL:GHSHE:2023:1842

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 juni 2023
Publicatiedatum
6 juni 2023
Zaaknummer
200.319.130_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voortzetting huurovereenkomst na relatiebreuk met betrekking tot gezamenlijke woning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door ZEKER Financiële Zorgverlening B.V., in haar hoedanigheid als bewindvoerder van [appellante], tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft de voortzetting van de huurovereenkomst van de voormalige gezamenlijke woning na de beëindiging van de relatie tussen [appellante] en [geïntimeerde]. De kantonrechter had in eerste aanleg geoordeeld dat [geïntimeerde] gerechtigd was om de huurovereenkomst voort te zetten, wat door [appellante] werd betwist in hoger beroep. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de zorg voor het kind van partijen en de financiële situatie van beide partijen. Het hof concludeert dat het belang van [geïntimeerde] bij voortzetting van de huurovereenkomst zwaarder weegt dan dat van [appellante]. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en compenseert de proceskosten in hoger beroep, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.319.130/01
arrest van 6 juni 2023
in de zaak van
ZEKER Financiële Zorgverlening B.V.,
in haar hoedanigheid van bewindvoerder van
[appellante](hierna: [appellante] ),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als de bewindvoerder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.W.M. van Asseldonk te Veghel,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 november 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 oktober 2022, door de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, gewezen tussen de bewindvoerder als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9813395 \ CV EXPL 22-1814)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling op 2 mei 2023;
  • de bij brief van 26 april 2023 en bij brief van 28 april 2023 door de advocaat van [geïntimeerde] toegezonden producties, die zij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht;
  • de bij brief van 1 mei 2023 en bij brief van 2 mei 2023 door de advocaat van de bewindvoerder toegezonden producties, die zij bij de mondelinge behandeling bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De beoordeling

De feiten
3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
- [appellante] (geboren op [geboortedatum] 2003) en [geïntimeerde] (geboren op [geboortedatum] 2000) hebben met elkaar een affectieve relatie gehad;
- Op 13 november 2020 zijn partijen gezamenlijk een huurovereenkomst aangegaan
met betrekking tot de woning aan de [adres] te [postcode] [plaats] (hierna: de woning).
Beiden zijn op die huurovereenkomst aangemerkt als huurder. Verhuurder is Stichting Area,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] . De huurovereenkomst is gesloten voor onbepaalde tijd. De
huurprijs (inclusief glasverzekering) bedraagt sinds 1 juli 2022 € 634,50 per maand;
- Op [geboortedatum] 2021 is [het kind] , de dochter van partijen, geboren. Partijen hebben het
gezamenlijk gezag over [het kind] ;
- Eind 2021 hebben partijen de relatie beëindigd. [appellante] heeft op of omstreeks
19 november 2021 met [het kind] de woning verlaten;
- Bij dagvaarding van 2 februari 2022 heeft [appellante] een kort geding procedure aangespannen om voorlopig het recht van gebruik van de huurwoning aan haar toegedeeld te krijgen. [geïntimeerde] heeft daar verweer tegen gevoerd en heeft op zijn beurt gevorderd het voorlopig gebruiksrecht aan hem toe te delen;
- Bij vonnis van 9 maart 2022 met zaaknummer 9645796 CV EXPL 22-301 heeft de kantonrechter te 's-Hertogenbosch bij wijze van voorlopige ordemaatregel [geïntimeerde] veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met afgifte van de sleutels aan [appellante] , op voorwaarde dat binnen vier weken na 9 maart 2022 door partijen een bodemprocedure wordt gestart;
- Met ingang van 23 maart 2022 heeft [appellante] , behoudens een korte periode
waarin partijen weer een relatie met elkaar hadden, het exclusieve gebruik van de woning gehad;
- Bij beschikking van 8 juni 2022 is [appellante] onder bewind gesteld als gevolg
van verkwisting of het hebben van problematische schulden. Het bewind is ingesteld
voor de duur van 5 jaar;
- Sinds medio januari 2023 woont [appellante] met [het kind] in een woning in [plaats] ;
- Bij beschikking van 20 april 2023 heeft de rechtbank Oost-Brabant - voor zover thans van belang - bepaald dat de minderjarige [het kind] haar hoofdverblijf heeft bij de moeder en ook een zorgregeling vastgesteld waarbij [het kind] bij de vader verblijft eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 19.00 uur met ingang van 21 april 2023, eenmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot maandag 19.00 uur met ingang van 1 september 2023 en iedere week op woensdag van 17.00 uur tot 19.00 uur en verder tijdens de helft van de vakanties en de feestdagen, in onderling overleg te bepalen.
De procedure bij de kantonrechter
3.2.1.
In deze procedure vordert [appellante] in conventie, nadat zij haar eis tijdens de mondelinge behandeling heeft verminderd, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, bepaalt dat [appellante] gerechtigd is, met uitsluiting van [geïntimeerde] , de huurovereenkomst voort te zetten, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure, alsmede de nakosten.
3.2.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Het belang van [appellante] om in de woning te kunnen blijven weegt zwaarder dan dat van [geïntimeerde] . [appellante] heeft de zorg over het zeer jonge kind van partijen en daarvoor is het noodzakelijk dat zij beschikt over een vast woonadres. Ook de instantie Onder de Bomen, die [appellante] begeleidt, heeft op het belang van een vast woonadres gewezen. Indien [appellante] geen vast woonadres heeft, kan [appellante] geen uitkering aanvragen, kan er geen hulpverlening worden opgestart en zal er door de Raad voor de Kinderbescherming een kinderbeschermingsmaatregel worden aangevraagd bij de kinderrechter. Bij haar ouders kan [appellante] niet terecht. [appellante] is
financieel in staat om de huur te betalen. Zij ontvangt een uitkering, heeft mogelijk een
beperkt recht op huurtoeslag, en haar vader staat garant voor betaling van de huur.
Op 16 maart 2022 heeft [appellante] een sommatie van de deurvaarder ontvangen waaruit bleek dat [geïntimeerde] gedurende een periode van vier maanden geen huur had betaald.
Inmiddels is de huurachterstand voldaan, maar [geïntimeerde] heeft [appellante] in grote
financiële problemen gebracht. Dat maakt dat [geïntimeerde] niet meer in de woning kan
terugkeren. Daarnaast heeft [geïntimeerde] op 23 maart 2022 de woning ontruimd en ontdaan
van alle daarin aanwezige goederen. [appellante] en [het kind] moesten daardoor in een lege
woning bivakkeren. Daaruit blijkt dat [geïntimeerde] zijn (financiële) belang kennelijk hoger
en zwaarder acht dan dat van [appellante] en hun dochter om in een ingerichte woning te
kunnen verblijven. Dit maakt dat het belang van [appellante] zwaarder moet wegen dan
het belang van [geïntimeerde] om in de woning terug te keren.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
[geïntimeerde] vordert in reconventie - kort gezegd - dat de kantonrechter zal
bepalen dat hij, met uitsluiting van [appellante] , de huurovereenkomst voortzet.
Daarnaast vordert hij [appellante] te veroordelen tot ontruiming van de woning en tot
betaling van € 180,08 (betaling huur over de periode 23 maart 2022 tot 1 april 2022).
3.2.5.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.6.
In het vonnis van 6 oktober 2022 heeft de kantonrechter in conventie de vorderingen van [appellante] afgewezen en in reconventie bepaald dat [geïntimeerde] , met uitsluiting van [appellante] , gerechtigd is om de huurovereenkomst met betrekking tot de zelfstandige woning aan het adres [adres] te [postcode] te [plaats] voort te zetten en de bewindvoerder (dan wel de opvolgend bewindvoerder), in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [appellante] veroordeeld de woning aan het adres [adres] te [postcode] te [plaats] uiterlijk op 31 oktober 2022 door [appellante] te laten verlaten en te ontruimen, onder afgifte van de sleutels aan [geïntimeerde] , met afwijzing van het meer of anders gevorderde en met compensatie van de proceskosten in conventie en in reconventie.
3.2.7.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat [appellante] de zorg over [het kind] droeg niet in de belangenafweging kon worden betrokken. Nog onbekend was immers of de zorg over [het kind] gelijkelijk of overwegend bij [appellante] of [geïntimeerde] terecht zou komen en onbekend was dan ook wie in dat licht bezien mogelijk een zwaarder wegend belang had bij toedeling van de woning. De kantonrechter heeft onderzocht welke andere door partijen gestelde omstandigheden de doorslag gaven bij de toedeling van het huurrecht. De kantonrechter heeft laten meewegen dat [geïntimeerde] onderbouwd heeft gesteld dat hij geen alternatieve passende woonruimte heeft kunnen vinden en dat een onderbouwing op dit punt aan de kant van [appellante] ontbrak. Daarbij heeft de kantonrechter tevens gekeken naar welke partij financieel in staat was om de huurovereenkomst zelfstandig voort te zetten. De kantonrechter heeft overwogen dat het niet
aannemelijk was dat [appellante] de huur en bijkomende vaste lasten zelfstandig kon
dragen, terwijl aannemelijk was dat [geïntimeerde] hiertoe wel in staat was.
De procedure bij het hof
3.3.
De bewindvoerder heeft in hoger beroep één grief aangevoerd. De bewindvoerder heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [appellante] met uitsluiting van [geïntimeerde] gerechtigd is om de huurovereenkomst met betrekking tot de zelfstandige woning aan het adres [adres] te [plaats] , voort te zetten.
3.4.
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De standpunten in hoger beroep
3.5.
De bewindvoerder is het niet eens met de belangenafweging die de kantonrechter heeft gemaakt en die tot de beslissing heeft geleid dat [appellante] het gehuurde diende te verlaten. De bewindvoerder voert daartoe samengevat het volgende aan. [appellante] heeft inmiddels een woning in [plaats] , maar zij wil nog altijd de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] in [plaats] voortzetten. [appellante] meent hiertoe financieel in staat te zijn en bovendien dat haar belangen prevaleren ten opzichte van die van [geïntimeerde] .
[appellante] heeft haar netwerk in [plaats] . Zij heeft daar haar hele leven gewoond. [het kind] kan in [plaats] naar de kinderopvang en kan op een gemakkelijke manier contact hebben met familie en kennissen van [appellante] . Daarnaast kampt [appellante] met hoofdpijn en uitvalsverschijnselen. [het kind] moet dan worden opgevangen. Voor [appellante] is opvang makkelijker te regelen in [plaats] dan in [plaats] . Ook moet [appellante] geregeld naar de huisarts en het ziekenhuis in [plaats] . [appellante] beschikt niet over een auto. In [plaats] is er bovendien meer werkgelegenheid dan in [plaats] . [appellante] werkt sinds 22 maart 2023 in de thuiszorg; zij is van werk gewisseld in verband met de lastige reis vanuit [plaats] naar [plaats] . [appellante] zou graag weer bij haar voormalig werkgever terugkeren.
[geïntimeerde] is pas medio april 2023 de woning aan de [adres] gaan bewonen, vooral voor de omgang met [het kind] . Hij verblijft daar niet altijd, wat maakt dat zijn belang minder groot is.
Sinds eind augustus 2022 is het contact tussen [geïntimeerde] en [het kind] opnieuw opgestart. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank op 13 april 2023 afgesproken dat [het kind] eerst twee dagen per twee weken en uiteindelijk drie dagen per twee weken, alsook iedere week op woensdag van 17.00 tot 19.00 uur bij [geïntimeerde] zal verblijven. [het kind] is dus nog steeds overwegend bij [appellante] . [appellante] meent dat deze omstandigheid wel degelijk een (doorslaggevende) rol moet spelen in de belangenafweging tussen partijen.
De kantonrechter heeft verder ten onrechte bepaald dat [geïntimeerde] voldoende onderbouwd heeft gesteld dat hij geen alternatieve passende woonruimte heeft kunnen vinden. [geïntimeerde] heeft vanaf maart 2022 tot en met oktober 2022 (met uitzondering van een periode in mei 2022) bij zijn moeder kunnen verblijven. [geïntimeerde] heeft een hoger inkomen dan [appellante] en hij is alleenstaand, waardoor het voor hem eenvoudiger is om over een andere woning te kunnen beschikken. De woningzoektocht kan vanuit de situatie bij de moeder van [geïntimeerde] plaatsvinden. De moeder wil ook van woning ruilen met [geïntimeerde] .
De bewindvoerder betwist dat [appellante] zich na de relatiebreuk niet heeft ingespannen om een andere woning te verkrijgen. Bij haar ouders kon zij niet terecht en overige inspanningen om een andere woning te vinden hebben daar toen helaas niet toe geleid.
Ten slotte heeft de kantonrechter het ten onrechte aannemelijker geacht dat [geïntimeerde] in staat is de huur en vaste lasten van de woning te betalen. [appellante] is hiertoe eveneens in staat. [appellante] is vanaf het moment dat zij alleen in de woning verbleef iedere maand ruim in staat geweest de kosten voor de huur en vaste lasten te betalen. [appellante] ontvangt een Participatiewet-uitkering. Zij werkte eerst bij Trekpleister in [adres] , waar zij een contract had voor 12 - 30 uur per week. [appellante] werkte structureel meer dan 12 uur per week. Zij werkt nu in de thuiszorg, maar draait minder uren dan bij Trekpleister.
De grootvader van moederszijde betaalt nog tot 13 februari 2024 maandelijks een bedrag van € 153,73 aan de moeder als bijdrage in de kosten van [het kind] . Met ingang van 1 mei 2023 ontvangt [appellante] een kinderbijdrage van € 141,- per maand van [geïntimeerde] .
Verder zal [appellante] aanspraak maken op het kindgebonden budget en op de kinderbijslag. Daarnaast zal zij recht hebben op huurtoeslag. Uit de door de bewindvoerder overgelegde stukken blijkt volgens [appellante] dat zij in staat is de huur en vaste lasten te betalen.
[appellante] staat nog steeds ingeschreven bij een woningbouwvereniging in [plaats] . Zij heeft geen urgentie.
3.6.
[geïntimeerde] weerspreekt de stellingen van de bewindvoerder. Hij voert daartoe samengevat het volgende aan. Er heeft een juiste belangenafweging door de kantonrechter plaatsgevonden. [geïntimeerde] erkent dat het voor [het kind] van belang is dat zij in een veilige omgeving kan opgroeien, hetgeen kan worden gewaarborgd doordat beide ouders in een eigen woning verblijven. [appellante] heeft inmiddels een nieuwe woning gevonden in Mill. Met de toewijzing van deze woning aan [appellante] hebben beide partijen nu een woning waar zij [het kind] kunnen ontvangen en een veilige omgeving kunnen bieden en komt het belang van [appellante] bij toewijzing van het huurrecht van de woning aan de [adres] te [plaats] te vervallen. Te meer, omdat dicht in de buurt van de woning van [appellante] in [plaats] een bushalte staat, er dichtbij de woning van [appellante] kinderopvang gevestigd is alsmede een huisarts. [het kind] is bovendien nog niet geworteld in [plaats] . Verder heeft [appellante] niet aangetoond dat zij weer terug kan komen werken bij Trekpleister.
Partijen hebben inmiddels een definitieve zorgregeling tussen [geïntimeerde] en [het kind] afgesproken. Voor het contact met [het kind] is het noodzakelijk dat [geïntimeerde] over een woning beschikt. [geïntimeerde] is pas na enige tijd in de woning getrokken, omdat er nog veel moest gebeuren in de woning en hij daar eerder in verband met zijn vele werkuren geen tijd voor had. Verder betwist [geïntimeerde] dat hij in de periode van maart 2022 tot en met oktober 2022 bij zijn moeder kon verblijven. [geïntimeerde] stond ingeschreven bij woningcorporatie OnzHuiz, heeft de mogelijkheden onderzocht van een begeleid wonen traject en heeft informatie ingewonnen over verblijf in het Verdihuis. Verder heeft [geïntimeerde] de mogelijkheden voor particuliere huur onderzocht, maar hiervoor was zijn inkomen niet toereikend. Dat [appellante] zich wel zou hebben ingespannen om een andere woning te verkrijgen staat haaks op de verklaring van [appellante] en haar advocaat tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 8 augustus 2022. [appellante] en haar advocaat hebben toen gesteld dat [appellante] geen pogingen voor het vinden van alternatieve woonruimte had gedaan omdat het uitsluitende huurrecht van de woning in de kort geding procedure aan haar was toebedeeld.
Tot slot heeft de kantonrechter het terecht aannemelijker geacht dat [geïntimeerde] in staat is de huur en vaste lasten van de woning te betalen. [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg zijn uitzendovereenkomst en vijf recente salarisstroken in het geding gebracht, waaruit voldoende is gebleken dat hij de maandelijkse huurpenningen kan voldoen. Daarnaast ontvangt [geïntimeerde] zorgtoeslag en huurtoeslag. Sinds de toekenning van het huurrecht vanaf november 2022 is er geen huurachterstand ontstaan.
Ten aanzien van de financiële situatie van [appellante] merkt [geïntimeerde] nog op dat wordt gesteld dat het inkomen van [appellante] maandelijks € 1.866,65 bedraagt. Volgens het woonquota wordt 30% van de inkomsten gezien als acceptabele norm van de huurprijs. Op basis van het huidige inkomen zou [appellante] aldus in staat zijn om maandelijks een huur prijs van maximaal € 560,- te betalen. De huurprijs van de huurwoning aan de [adres] is daarmee te hoog, zodat [appellante] onvoldoende financiële middelen heeft om in haar overige kosten van levensonderhoud te voorzien.
Aangezien [appellante] het hoger beroep heeft voortgezet ondanks dat zij daarbij geen belang meer had, is [geïntimeerde] nodeloos in deze procedure betrokken en heeft hij hoge kosten moeten maken. Daarom dient [appellante] te worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep.
Het oordeel van het hof
3.7.
Tussen partijen staat vast dat zij beiden contractueel medehuurder zijn van de voormalige gezamenlijke woning.
Op grond van artikel 7:267 lid 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen huurders en medehuurders vorderen dat de rechter zal bepalen dat een of meer van deze personen de huur met ingang van een in de uitspraak te bepalen tijdstip niet langer zullen voortzetten. In dit artikel is verder bepaald dat de rechter een dergelijke vordering slechts toewijst, indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is.
Het hof dient daarom een belangenafweging te maken en wel naar de toestand zoals die zich voordoet ten tijde van de beslissing in hoger beroep.
3.7.1.
Het hof is van oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van [geïntimeerde] moet uitvallen. Het hof acht het door [appellante] gestelde belang om ondanks het feit dat zij samen met [het kind] inmiddels een woning in [plaats] heeft betrokken, terug te keren naar de woning aan de [adres] in [plaats] , onvoldoende aannemelijk geworden, ook gelet op de geringe (reis)afstand tussen [plaats] en [plaats] . [appellante] heeft weliswaar gesteld dat zij vanwege gezondheidsklachten vaak naar de huisarts en het ziekenhuis in [plaats] moet en dat het vanwege het vervoer voor haar praktischer is om in [plaats] te wonen, maar zij heeft haar stelling op geen enkele manier met stukken of anderszins onderbouwd. Ook haar stelling dat zij terug wil keren naar [plaats] om weer bij Trekpleister te gaan werken is voor het hof bij gebrek aan onderbouwende stukken niet te controleren. Dat [appellante] een groter netwerk heeft in [plaats] dan in [plaats] wil het hof aannemen, maar deze omstandigheid acht het hof onvoldoende zwaarwegend om de balans naar [appellante] te doen doorslaan. Hier komt bij dat de advocaat van [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling onweersproken heeft verklaard dat dicht in de buurt van de woning van [appellante] in [plaats] een bushalte staat, een voorziening voor kinderopvang en een huisarts zijn gevestigd. Het hof heeft verder meegewogen dat [appellante] nog steeds staat ingeschreven bij een woningbouwvereniging in [plaats] . Het hof neemt aan dat [appellante] daarmee op enig moment voor passende woonruimte in [plaats] in aanmerking komt. Ten slotte acht het hof met de in hoger beroep overgelegde salarisspecificaties voldoende aannemelijk geworden dat [geïntimeerde] in staat is de huur van de woning en de bijkomende vaste lasten te betalen.
3.7.2.
Uit het voorgaande volgt dat de grief van de bewindvoerder niet slaagt. Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
3.8.
Omdat partijen een relatie hebben gehad, zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren. De andersluidende vordering van [geïntimeerde] zal worden afgewezen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
‘s-Hertogenbosch, van 6 oktober 2022;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.M. Bossink, H. van Winkel en C.L.M. Smeets en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 juni 2023.
griffier rolraadsheer