ECLI:NL:GHSHE:2023:1825

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
20-000335-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor varen onder invloed van alcohol op de Westerschelde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor het varen onder invloed van alcohol op de Westerschelde. De verdachte, geboren in 1987, werd op 9 november 2018 aangehouden nadat hij met zijn motortankschip, genaamd [naam motorschip], was gevaren met een alcoholgehalte van 855 microgram per liter uitgeademde lucht, wat aanzienlijk boven de toegestane 220 microgram ligt. De economische politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf en een ontzegging van de vaarbevoegdheid. De verdachte stelde in hoger beroep dat de aanhouding onrechtmatig was en dat er geen sprake was van varen onder invloed, aangezien hij pas na het afmeren alcohol had genuttigd. Het hof oordeelde echter dat de aanhouding rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de overtreding van de Scheepvaartverkeerswet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een geldboete op van € 1.500,00 en een ontzegging van de vaarbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor het niet naleven van de bereikbaarheidsplicht op de marifoon, wat resulteerde in een extra geldboete van € 500,00.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000335-20
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 5 februari 2020, in de strafzaak met parketnummer 02-144202-19 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de economische politierechter de verdachte ter zake van feit 1, te weten overtreding van artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaart-verkeerswet (>220 µg/l), veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid tot het voeren van schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs vereist is, opgelegd voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd dat het vaarbewijs reeds ingehouden is geweest.
Ten aanzien van:
  • feit 2, te weten overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 en
  • feit 3, te weten overtreding van artikel 54, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990,
heeft de economische politierechter de verdachte telkens veroordeeld tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis, met de bepaling dat deze geldboetes mogen worden betaald in 10 maandelijkse termijnen van elk € 100,00 per maand.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen, zal bewezen verklaren hetgeen onder de feiten 1 tot en met 3 ten laste is gelegd en de verdachte ter zake van:
  • feit 1 zal veroordelen tot een geldboete van € 1.500,00 subsidiair 30 dagen hechtenis alsmede de verdachte de vaarbevoegdheid zal ontzeggen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
  • de feiten 2 en 3 telkens zal veroordelen tot een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis.
De raadsman heeft op de gronden zoals neergelegd in de door hem overgelegde pleitnota’s ter terechtzitting van 3 juni 2021 en 17 april 2023 primair bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging, subsidiair dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten 1 en 3 en zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging met betrekking tot feit 2. Meer subsidiair heeft de raadsman een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de economische politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 9 november 2018 in de gemeente(n) Terneuzen en/of Reimerswaal en/of Vlissingen, althans in het arrondissement(sparket) Zeeland-West-Brabant, in elk geval in Nederland, op een scheepvaartweg, te weten de Westerschelde, een varend schip (een motorschip genaamd [naam motorschip] ), heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, in elk geval hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn;
2.
hij op of omstreeks 9 november 2018, in de gemeente(n) Terneuzen en/of Reimerswaal en/of Vlissingen, althans in het arrondissement(sparket) Zeeland-West-Brabant, in elk geval in Nederland, als schipper van het motortankschip, genaamd [naam motorschip] , daarmede heeft gevaren in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen enige voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden, immers heeft hij alstoen aldaar na het gebruik van (een) stof(fen) die het vaargedrag kon(den) verminderen,
  • niet te allen tijde door kijken en/of luisteren en/of door gebruik te maken van alle beschikbare middelen aangepast aan de heersende omstandigheden en toestanden, goede uitkijk gehouden zodat de omstandigheden en het gevaar voor aanvaring/stranding volledig konden worden beoordeeld, en/of
  • slingerend gevaren, (zowel binnen als buiten de vaargeul), en/of
  • meerdere malen, althans éénmaal, niet uitgeluisterd op het daar ter plaatse aangewezen (verplichte) marifoonkana(a)l(en) 12, 65, 3 en 14 en/of
  • meerdere malen, althans éénmaal niet gereageerd op aanroepen van de verkeerspost(en), te weten de Centrale Zandvliet en/of de verkeerspost Terneuzen en/of overige scheepvaart en/of
  • toen dat vaartuig en de werktuiglijk voortbewogen duwcombinatie, bestaande uit de duwboot [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] op tegengestelde of bijna tegengestelde koersen tegen elkaar instuurden zodanig dat dit gevaar voor aanvaring met zich bracht, met een onveranderde snelheid en/of koers op ‘ramkoers’ gevaren in de richting van de aldaar varende duwcombinatie [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] en/of vervolgens kort langs en/of naast die duwcombinatie [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] op zeer korte afstand, althans rakelings langs en/of voorbij gevaren, in elk geval op zeer korte afstand is gepasseerd en/of bijna in aanvaring (Near Miss) is gekomen, en/of
  • niet via de marifoon -duidelijk- kenbaar gemaakt wat zijn bedoeling (vaart en koers) was (passeerafspraak);
3.
hij op of omstreeks 9 november 2018 in de gemeente(n) Terneuzen en/of Reimerswaal en/of Vlissingen, althans in het arrondissement(sparket) Zeeland-West-Brabant, in elk geval in Nederland, als schipper van een motortankschip, genaamd [naam motorschip] , daarmede heeft gevaren en/of voor anker heeft gelegen dan wel zich heeft bevonden in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde,
terwijl hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting de aanwijzingen en bevelen van tijdelijke aard welke in bijzondere gevallen door de Rijkshavenmeester met betrekking tot de doorvaart zijn gegeven in het belang van de veiligheid van de vaartuigen en van de scheepvaart alsook voor de instandhouding van de werken, hierin bestaande dat hij,
verdachte, toen aldaar daar niet heeft voldaan aan de bereikbaarheidsplicht voor scheepvaart met VHF-installatie aan boord op de verkeerskanalen, immers heeft de Rijkshavenmeester in de Bekendmaking aan de scheepvaart Bass 2/2018 vastgesteld dat in het beheersgebied van de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit (bestaande uit de aanlooproutes op zee, de Westerschelde, de Beneden-Zeeschelde en het kanaal van Gent naar Terneuzen) scheepvaartuigen met een VHF-installatie (marifoon) aan boord op de verkeerskanalen een bereikbaarheidsplicht hebben en heeft hij, verdachte,
terwijl aan boord van zijn schip een VHF-installatie aanwezig was niet (juist/goed) uitgeluisterd op het/de daar ter plaatse aangewezen (verplichte) marifoonkana(a)l(en) 03 (Terneuzen), 65 (Hansweert) en/of 14 (Vlissingen) en/of één of meermalen is opgeroepen op voornoemd kana(a)l(en) en/of niet (direct) heeft gereageerd.
Verbeterd lezen
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging onder feit 3 een kennelijke verschrijving bevat nu daar wordt vermeld “Bekendmaking aan de Scheepvaart Bass
72/2018” terwijl deze geen deel uitmaakt van het dossier, doch wel de “Bekendmaking aan de Scheepvaart Bass 2/2018”. Gelet hierop zal het hof de tenlastelegging verbeterd lezen in die zin dat daar waar wordt vermeld “Bass 72/2018” moet worden gelezen “
Bass 2/2018”.De verdediging wordt daarmee niet geschaad in de verdediging.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor evenmin geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
De verdediging heeft op de gronden - zoals neergelegd in de door de raadsman op 3 juni 2021 ter terechtzitting in hoger beroep overgelegde pleitnota - betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging. De raadsman heeft daartoe onder meer aangevoerd dat het procesdossier niet volledig is en dat de samensteller van het dossier gebruik heeft gemaakt van gegevens van het Privacyreglement verkeersregistratiesysteem Rijkswaterstaat maar dat niet is gebleken dat aan de voorwaarden van het Privacyreglement verkeersregistratiesystemen Rijkswaterstaat is voldaan. Voorts heeft de raadsman betoogd dat er geen sprake was van ontdekking ven een strafbaar feit op heterdaad als bedoeld in artikel 128 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), nu het schip op het moment van aanhouding van de verdachte al enige tijd afgemeerd lag en de verdachte eerst na het afmeren alcohol is gaan nuttigen. Gelet hierop moet de aanhouding van de verdachte door de heer [verbalisant 1] als onrechtmatig worden aangemerkt nu hij onder die omstandigheid niet bevoegd was om daartoe over te gaan. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op als bedoeld in artikel 359a Sv hetgeen, aldus de raadsman, dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
Het hof overweegt als volgt.
a.
Politiedossier niet volledig
Het hof stelt vast dat na de terechtzitting van 3 juni 2021 een dvd aan het dossier is toegevoegd met de door de raadsman in zijn pleitnota gememoreerde ontbrekende informatie. Het verweer behoeft in zoverre derhalve geen verdere bespreking.
b. Schending Privacyreglement verkeersregistratiesystemen Rijkswaterstaat
Het hof is van oordeel dat zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet valt in te zien dat, indien niet aan de voorwaarden van het Privacyreglement verkeersregistratiesystemen Rijkswaterstaat zou zijn voldaan, dit zou moeten leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het verweer wordt in zoverre verworpen.
c. Onrechtmatige aanhouding
Het hof stelt op basis van het dossier de volgende gang van zaken vast.
Op 9 november 2018 werd regioverkeersleider [getuige 2] , werkzaam op de verkeerspost Terneuzen, omstreeks 13.15 uur, door de verkeerspost Hansweert geattendeerd op vaargedrag van het schip [naam motorschip] in het blok Hansweert. Daarop constateerde [getuige 2] dat er iets aan de hand was met de navigatie van het schip en werd via de marifoon meerdere malen, zonder succes, contact gezocht met de [naam motorschip] . Na overleg met de hoofdverkeersleiding werd besloten een patrouillevoertuig naar de [naam motorschip] te sturen.
Getuige [getuige 1] , werkzaam als verkeersbegeleider bij North Seaports heeft waargenomen dat het motortankschip [naam motorschip] op 9 november 2018, om 14.59 uur, afmeerde aan de wachtpalen in de Quarleshaven, gelegen in de gemeente Vlissingen. [1]
Verbalisant [verbalisant 1] , mobiel verkeersleider, in dienst van Rijkswaterstaat, als buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam in het domein Milieu en Welzijn, en als zodanig belast met toezicht en handhaving op de naleving van de Scheepvaartverkeerswet,
heeft die dag omstreeks 15.30 uur een melding ontvangen van de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit (G.N.A), de heer [betrokkene 1] , inhoudende dat in de Sloehaven c.q. in de Van Cittershaven, gelegen binnen de gemeente Vlissingen, een motortankschip, genaamd [naam motorschip] , voer, waarvan door de G.N.A. op basis van gegevens van de verkeerscentrale Hansweert werd vermoed dat de schipper van dit motortankschip onder invloed van alcohol voer of zwaar vermoeid was. Het schip had volgens deze informatie bijna een aanvaring veroorzaakt met een opvarend schip (de [naam duwboot] ) en zou meerdere malen niet gereageerd hebben op oproepen van de verkeerscentrale Hansweert c.q. van de [naam duwboot] .
[verbalisant 1] is omstreeks 15.45 uur aan boord gegaan van het motortankschip [naam motorschip] .
In de stuurhut van de [naam motorschip] trof [verbalisant 1] , omstreeks 15.50 uur, de verdachte aan die kenbaar maakte de schipper van het vaartuig te zijn. [verbalisant 1] heeft gerelateerd dat de uitgeademde lucht van de verdachte rook naar het inwendig gebruik van alcohol. Tevens zag [verbalisant 1] dat zich naast de stuurstoel, een lege beker bevond, die sterk naar alcohol rook. [verbalisant 1] bracht de verdachte ervan op de hoogte dat politieagenten van de Landelijke Eenheid onderweg waren om een blaastest bij de verdachte af te nemen. In afwachting van de komst van deze medewerkers heeft [verbalisant 1] de verdachte om 15.55 uur aangehouden op verdenking van het varen onder invloed van alcohol, zoals strafbaar gesteld in artikel 27, tweede lid, van de Scheepvaartverkeerswet. [2]
De verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , hoofdagenten van politie Landelijke Eenheid, bevonden zich die dag omstreeks 15.30 uur te Terneuzen aan boord van het politievaartuig P58. Zij kregen een melding betreffende vermoedelijk varen onder invloed aan boord van de [naam motorschip] . Zij hoorden dat de [naam motorschip] naar de Quarleshaven te Vlissingen zou gaan om aldaar ligplaats te nemen. Hierop zijn de verbalisanten, per voertuig van Terneuzen naar de wachtsteigers in de Quarleshaven gereden. Omstreeks 16:00 uur kwamen de verbalisanten aan boord van de [naam motorschip] . Verbalisant [verbalisant 2] rook de lucht van genuttigde alcohol toen hij de verdachte aansprak. Om 16:10 uur heeft verbalisant [verbalisant 2] de verdachte gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet. De verdachte verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. De schipper werd vervolgens als verdacht van overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet omstreeks 16:15 uur overgenomen van [verbalisant 1] en door verbalisant [verbalisant 2] en zijn collega’s ter geleiding voor een (hulp)officier van justitie overgebracht naar het politiebureau te Middelburg. [3]
Artikel 128, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering luidt:
“Ontdekking op heterdaad heeft plaats, wanneer het strafbare feit ontdekt wordt, terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is.”
In de uren voorafgaand aan de aanhouding was de verdenking bij de autoriteiten gerezen dat de verdachte als schipper van het motortankschip [naam motorschip] , varende op de Westerschelde, die te gelden heeft als een drukke scheepvaartweg, tijdens het voeren/sturen van het schip onder invloed was van alcohol of zwaar vermoeid was. Dit heeft er onder andere toe geleid dat buitengewoon opsporingsambtenaar [verbalisant 1] - naar aanleiding van een melding van de G.N.A. - aan boord van het schip is gegaan en aldaar onder meer waarnam dat de adem van de verdachte, de schipper, naar alcohol rook.
Naar het oordeel van het hof volgt uit de door het hof vastgestelde gang van zaken en het korte tijdsbestek dat is gelegen tussen het plegen van het vermeende feit (vóór 14.59 uur) en de aanhouding van de verdachte (15.55 uur), dat sprake was van ontdekking op heterdaad van het plegen van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Scheepvaarverkeerswet. Nu de aanhouding op goede gronden plaatsvond is geen sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Nu ook overigens niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een andersluidend oordeel is het openbaar ministerie ontvankelijk in de strafvervolging. Het hof verwerpt het ontvankelijkheidsverweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 9 november 2018 in Nederland op een scheepvaartweg, te weten de Westerschelde, een varend schip (een motorschip genaamd [naam motorschip] ), heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn;
2.
hij op 9 november 2018, in de gemeenten Terneuzen en/of Reimerswaal en/of Vlissingen, als schipper van het motortankschip, genaamd [naam motorschip] , daarmede heeft gevaren in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde, en toen enige voorzorgsmaatregelen heeft veronachtzaamd die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevond, waren geboden, immers heeft hij alstoen aldaar na het gebruik van een stof die het vaargedrag kon verminderen,
  • niet te allen tijde door kijken en/of luisteren en/of door gebruik te maken van alle beschikbare middelen aangepast aan de heersende omstandigheden en toestanden, goede uitkijk gehouden zodat de omstandigheden en het gevaar voor aanvaring/ volledig konden worden beoordeeld, en
  • meerdere malen, althans éénmaal, niet uitgeluisterd op de daar ter plaatse aangewezen (verplichte) marifoonkanalen 12, 65
  • meerdere malen niet gereageerd op aanroepen van de verkeersposten, te weten de Centrale Zandvliet en de verkeerspost Terneuzen en de overige scheepvaart en
  • toen dat vaartuig en de werktuiglijk voortbewogen duwcombinatie, bestaande uit de duwboot [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] op tegengestelde of bijna tegengestelde koersen tegen elkaar instuurden zodanig dat dit gevaar voor aanvaring met zich bracht, met een onveranderde snelheid op ‘ramkoers’ gevaren in de richting van de aldaar varende [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] en vervolgens kort langs die duwcombinatie [naam duwboot] met daarvoor de drijvende bok [naam bok] is gepasseerd en
  • niet via de marifoon - duidelijk - kenbaar gemaakt wat zijn bedoeling (vaart en koers) was (passeerafspraak);
3.
hij op 9 november 2018 in Nederland, als schipper van een motortankschip, genaamd [naam motorschip] , daarmede heeft gevaren in het openbare voor de scheepvaart openstaande en in het Rijk gelegen water, de Westerschelde,
terwijl hij niet heeft voldaan aan zijn verplichting de aanwijzingen en bevelen van tijdelijke aard welke in bijzondere gevallen door de Rijkshavenmeester met betrekking tot de doorvaart zijn gegeven in het belang van de veiligheid van de vaartuigen en van de scheepvaart alsook voor de instandhouding van de werken, hierin bestaande dat hij,
verdachte, toen aldaar daar niet heeft voldaan aan de bereikbaarheidsplicht voor scheepvaart met VHF-installatie aan boord op de verkeerskanalen, immers heeft de Rijkshavenmeester in de Bekendmaking aan de scheepvaart Bass 2/2018 vastgesteld dat in het beheersgebied van de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit (bestaande uit de aanlooproutes op zee, de Westerschelde, de Beneden-Zeeschelde en het kanaal van Gent naar Terneuzen)
scheepvaartuigen met een VHF-installatie (marifoon) aan boord op de verkeerskanalen een bereikbaarheidsplicht hebben en heeft hij, verdachte,
terwijl aan boord van zijn schip een VHF-installatie aanwezig was niet goed uitgeluisterd op de daar ter plaatse aangewezen (verplichte) marifoonkanalen 03 (Terneuzen) en 65 (Hansweert)) en meermalen is opgeroepen op voornoemde kanalen en niet (direct) heeft gereageerd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [4]
Feit 1

1. Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 november 2018, proces-verbaalnummer 1811091555R07497 (digitaal dossier p. 10-12), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Op 9 november 2018, omstreeks 15:10 uur, bevond ik, verbalisant [verbalisant 1] , mobiel verkeersleider, in dienst van Rijkswaterstaat Directie Verkeer en Watermanagement, afdeling Zuid-West, met standplaats Vlissingen, als buitengewoon opsporingsambtenaar, werkzaam in het domein Milieu en Welzijn, akte van beëdiging , nummer [nummer] , als zodanig belast met toezicht en handhaving op de naleving van bepalingen de Scheepvaart-verkeerswet, mij in uniform gekleed aan boord van het dienstvaartuig “Maeslant”.
Tijdens de surveillancevaart ontving ik, [verbalisant 1] , op bovengenoemde datum en tijdstip, een bericht van de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit (G.N.A) de heer [betrokkene 1] , dat in de Sloehaven, in de Van Cittershaven gelegen binnen de gemeente Vlissingen, een motortankschip voer, waarvan de G.N.A. door de aan hem ter hand gestelde gegevens van de verkeersleider van de verkeerscentrale Hansweert, vermoedde, dat de schipper van dit motortankschip, genaamd [naam motorschip] , onder invloed van alcohol voer of zwaar vermoeid was. Omstreeks 15:45 uur, ter plaatse aangekomen zag ik dat de [naam motorschip] gemeerd lag aan de wachtpalen in de Quarleshaven. In de stuurhut trof ik stuurman [betrokkene 2] . Op mijn vraag waar de schipper was, verklaarde [betrokkene 2] dat die lag te slapen. [verbalisant 7] had inmiddels [betrokkene 2] al verzocht om de kapitein te wekken. Voorts zag ik dat er in de stuurhut, rechts naast de stuurstoel een zwarte beker stond. Deze beker was ledig maar rook sterk naar alcohol.
Omstreeks 15:50 uur, trof ik aan boord van het motortankschip [naam motorschip] een persoon aan die mij opgaf de schipper te zijn. Ik rook dat de uitgeademde lucht van de schipper riekte naar het inwendig gebruik van alcohol. Voorts vroeg ik de schipper naar zijn vaarbewijs. Daarop las ik dat het betrof: [verdachte] .
Op 9 november 2018 te 15:55 uur hield ik de verdachte [verdachte] aan op verdenking van varen onder de invloed van alcohol, als bedoeld in artikel 27, lid 2, van de Scheepvaart-verkeerswet.
(..) Het stuurhuis maakte geen deel uit van de woning.

2. Het proces-verbaal varen onder invloed artikel 27, lid 2, van de Scheepvaart-verkeerswet d.d. 19 november 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-1 (digitaal dossier p. 15-17), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :

Op 9 november 2018 omstreeks 16:00 uur waren wij, verbalisanten, aan boord van de [naam motorschip] , gelegen in de Quarleshaven te Vlissingen. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , sprak de schipper aan. Ik rook de lucht van genuttigde alcohol toen ik met de schipper sprak. De schipper bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] . Op 9 november 2018, om 16.00 uur gaf ik, verbalisant [verbalisant 2] , de verdachte een bevel tot medewerking. De verdachte wilde niet meewerken aan een blaastest. Ik, verbalisant [verbalisant 2] , heb op 9 november 2018 te 16.10 uur van de verdachte gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht als bedoeld in artikel 28, lid 1, van de Scheepvaartverkeerswet. De verdachte verleende geen medewerking aan het voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht. Wij hoorden de verdachte zeggen dat hij niet van plan was mee te werken. Wij hebben de schipper, als verdacht van overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet vervolgens op vrijdag 9 november 2018 te 16:15 uur overgenomen van Rijkswaterstaat in de Quarleshaven binnen de Gemeente Vlissingen, alwaar hij om 15:55 uur was aangehouden, en ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar Bureau Middelburg.

3. Het proces-verbaal bedienaar ademanalyseapparaat d.d. 9 november 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-1 (digitaal dossier p. 18-19), voor zover inhoudende als verklaring van verbalisant [verbalisant 5] .

Op 9 november 2018 om 17:02 uur heb ik, opsporingsambtenaar als bedoeld in
het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, onderworpen aan een
onderzoek, als bedoeld in 27, lid 2, onder a, Scheepvaartverkeerswet: [verdachte] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] .
Het onderzoek ving aan op de eerste tijd, vermeld op de bijgevoegde afdruk (
hof: bewijsmiddel 4), zijnde een tijd tenminste 20 minuten na de tijd van het eerste contact met de verdachte dat aanleiding was om hem te bevelen zijn medewerking te verlenen aan het ademonderzoek.
Er werd gebruik gemaakt van een ademanalyseapparaat dat, ingevolge artikel 5 Regeling
alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, is aangewezen door de Minister van
Justitie en Veiligheid.
Op 9 november 2018 om 16:55 uur heb ik de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 27, lid 2, onder a, van de
Scheepvaartverkeerswet.
Dit heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, overeenkomstig de als bijlage
bijgevoegde afdruk (
hof: bewijsmiddel 4). Ik heb aan de verdachte direct meegedeeld, dat het onderzoeksresultaat van dit ademonderzoek 855 µg/l bedroeg. Omdat het resultaat van het onderzoek bevestigde dat het alcoholgehalte in zijn adem hoger is dan is toegestaan, heb ik de verdachte er tevens direct op gewezen dat hij recht op een tegenonderzoek heeft. De verdachte wenste geen gebruik te maken van dat recht.

4. Een geschrift, te weten een afdruk van het resultaat van het ademanalyse-onderzoek d.d. 9 november 2018 (digitaal dossier p. 20) voor zover inhoudende:

Dräger B.V.
Bureau AdH Middelburg
Alcotest 9510 NL Serienummer: ARK-0101
Kalibratienummer: 8
NMI-einddatum: 06-02-2019
NMI Kal. Datum: 25-07-2018
Analysenummer: 161
Startdatum en tijd: 09-11-2018/ 17:02
Einddatum en tijd: 09-11-2018/ 17:08
Verdachte: [verdachte] , geboren [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] .
Bedienaar: N. [verbalisant 5]
Ademonderzoeksresultaat: 885 μg/l
Feit 2
Gelet op de hiernavolgende beslissing met betrekking tot het onder feit 2 bewezenverklaarde feit zal het hof, indien beroep in cassatie wordt ingesteld, de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring van feit 2 in een aanvulling op het arrest opnemen. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Feit 3

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-12 (digitaal dossier p. 45-48), voor zover inhoudende als bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] :

Naar aanleiding van een incident, werd ik door verbalisant [verbalisant 2] verzocht, een onderzoek in te stellen naar de radarbeelden en marifoongesprekken betreffende dit incident. Het incident had plaats op 9 november 2018 tussen omstreeks 11:50 uur en 13:15 uur op de rivier de Westerschelde in diverse aangelegen gemeenten. Ik heb op 12 november 2018 marifoongesprekken betreffende dit incident aan gevraagd bij de afdeling BET van de Schelde Radar-Keten, op het Schelde-Coördinatiecentrum te Vlissingen. Ik heb op 10 december 2018 van deze afdeling een gegevensdrager (externe hard disk) ontvangen. De disk bevat marifoongesprekken en radarbeelden in het Aramis computerprogramma en zijn door een medewerker van het Schelde coördinatiecentrum op de disk geplaatst.
De marifoongesprekken welke verwerkt zijn in onderstaande analyse, zijn gesprekken
op kanaal 12, 65, en 3; het blokkanaal van respectievelijk Centrale Zandvliet, -Hansweert, en -Terneuzen.
Bij het bekijken en beluisteren van de disk met radarbeelden en marifoongesprekken zag en
hoorde ik dat op 9 november 2018, omstreeks:
11:00 uur: dat het motorschip [naam motorschip] vanuit Antwerpen afvarend op de rivier de
Westerschelde voer.
12:04 uur: dat het motorschip [naam motorschip] richting boei 58 vaart. Hierna wordt de [naam motorschip] opgeroepen door Centrale Zandvliet. Hierop volgt geen respons.
12.31
uur: dat het motorschip [naam motorschip] , bij het uitvaren van het vaarwater Schaar van
Waarde en varend in de richting van het Middelgat, ter hoogte van de voormalige
veerhaven Kruiningen, tot drie keer toe wordt opgeroepen door de Centrale Hansweert.
12:34 uur: dat het motorschip [naam motorschip] reageert op de laatste oproep van Centrale
Hansweert.
12:57 uur: dat het motorschip [naam motorschip] van haar stuurzijde van het vaarwater langzaam koers verlegd naar bakboordzijde van het vaarwater. Hierbij loopt ze voor het haar tegemoet varende schip [naam duwboot] over. De centrale Hansweert roept de [naam motorschip] op. Er is geen antwoord hoorbaar.
13:00 uur: dat het motorschip [naam motorschip] weer een aantal malen wordt opgeroepen door de Centrale Hansweert. Hierop is geen antwoord van de [naam motorschip] hoorbaar.
13:17 uur: dat het motorschip [naam motorschip] diverse malen wordt opgeroepen door Centrale Terneuzen, de verkeerscentrale van het blokgebied waar ze dan in vaart. Er is van de [naam motorschip] geen antwoord te horen.
13:19 uur: dat het motorschip [naam motorschip] bakboord uitkoerst en in de richting van het
vaarwater vaart. Hierbij wordt ze nog steeds door Centrale Terneuzen opgeroepen
zonder een respons.
6. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 9 november 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-6 (digitaal dossier p. 26), voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte
V: Hoe ging het melden bij de verkeersposten?
A: Vanaf het Middelgat moet ik mij melden bij Terneuzen. Daar kwam ik niet aan toe
Feiten 1 en 3
7. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 november 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-9 (digitaal dossier p. 37-38), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Ik ben als regioverkeersleider werkzaam op de verkeerspost Terneuzen. Op 9 november 2018, omstreeks 13:15 uur, werden wij gebeld door de verkeerspost Hansweert. Men vestigde de aandacht op het schip [naam motorschip] aangezien de [naam motorschip] in blok Hansweert opviel door zijn vaargedrag. Hierop besloot ik om de [naam motorschip] extra aandacht te geven. Ik zag dat de [naam motorschip] in het Middelgat zat, in de afvaart, komende vanaf Hansweert. Ik zag dat de [naam motorschip] bij boeien Everingen 20- 21 ruim benoorden de rode boeienlijn zat. Men vaart dan buiten de vaargeul. Ik zag hieraan dat er iets aan de hand was met de navigatie van het schip. De verkeersleider (sector Terneuzen) heeft diverse malen per marifoon getracht contact te krijgen met de [naam motorschip] op marifoonkanaal 3, het blokkanaal voor Terneuzen waarop hij verplicht is zich te melden en uit te luisteren. Ik denk dat dit in totaal een keer of 7 is gedaan. Ik hoorde dat het niet lukte om contact te krijgen met de [naam motorschip] .
Ik zag dat de [naam motorschip] op een gegeven moment weer de vaargeul had gevonden. Nog steeds had er geen communicatie plaatsgevonden met de [naam motorschip] , hij reageerde niet op aanroepen. Ik zag dat hij de boeien Everingen 12-13 naderde. Ik zag dat hij daar ook weer een verkeerde koers ging voorliggen, ik zag dat hij weer buiten de vaargeul dreigde te verdagen. Hierop heb ik telefonisch contact opgenomen met de [naam motorschip] Ik vroeg of er problemen met de navigatie waren. Ik hoorde dat er een man antwoordde. Ik kreeg de indruk dat deze man niet in goede doen was. Ik merkte dat hij vertraagd reageerde/afwezig was.
8. De verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 17 maart 2022, inhoudende:
Op 9 november 2018 voer ik met mijn schip, genaamd [naam motorschip] over de Westerschelde.
Bewijsoverwegingen
Door en namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep - op de gronden zoals verwoord in de pleitnota overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 17 april 2023 -integrale vrijspraak van de tenlastegelegde feiten bepleit.
Feit 1
Met betrekking tot feit 1 heeft de raadsman primair aangevoerd dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding van de verdachte door [verbalisant 1] . Dit is een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a Sv en dient ertoe te leiden dat het ten gevolge van dat vormverzuim verkregen bewijs, in casu het resultaat van het ademanalyse-onderzoek, van het bewijs dient te worden uitgesloten en de verdachte als gevolg van het ontbreken van wettig bewijs van het onder feit 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat niet buiten twijfel kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het varen onder invloed. Er was geen sprake van een ontdekking op heterdaad, de verdachte heeft verklaard dat hij eerst na het afmeren van het schip alcohol tot zich heeft genomen en het vaargedrag van de [naam motorschip] was ook niet zodanig dat daaruit blijkt dat sprake was van het varen onder invloed door de verdachte.
Het hof overweegt als volgt.
Zoals reeds hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat er sprake was van ontdekking op heterdaad en dat de aanhouding van de verdachte op 9 november 2018 door [verbalisant 1] op rechtmatige wijze heeft plaatsgevonden. Wat daar ook van zij, de verdachte was gehouden om zijn medewerking te verlenen aan het door verbalisant [verbalisant 2] op 9 november 2018, om 16.10 uur, gevorderde voorlopige onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Scheepvaartverkeerswet. De verdachte is vervolgens door verbalisant [verbalisant 2] en zijn collega’s overgebracht naar het politiebureau ter voorgeleiding op verdenking van overtreding van artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaart-verkeerswet en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht. Op het politiebureau is de verdachte vervolgens om 16.55 uur bevolen mee te werken aan een ademanalyse-onderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet. De uitslag van het ademanalyse-onderzoek (17.02 uur) bedroeg 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. [5]
Gelet op het voorgaande ziet het hof geen aanleiding om, zoals door de raadsman bepleit, de uitslag van het ademanalyse-onderzoek als bedoeld in artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet van het bewijs uit te sluiten en het hof zal deze derhalve tot het bewijs bezigen.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het varen onder invloed van alcohol. Vast staat dat – 2 uur nadat de verdachte het schip had afgemeerd in de Quarleshaven te Vlissingen – het alcoholgehalte van zijn adem 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bedroeg.
Tijdens het politieverhoor op de dag van aanhouding heeft de verdachte verklaard dat hij na het afmeren 3 bier en 1 wodka cola heeft gedronken en dat hij daarna is gaan slapen en dat hij na ongeveer 1 uur is gewekt door de komst van de medewerkers van Rijkswaterstaat.
Vast staat dat de verdachte het schip om 14.59 uur heeft afgemeerd en dat de heer [verbalisant 1] werkzaam bij Rijkswaterstaat omstreeks 15.45 uur aan boord van de [naam motorschip] ging en dat [verbalisant 1] omstreeks 15.50 uur de verdachte in de stuurhut trof.
Het hof merkt op dat teneinde 2 uur na de laatste alcoholinname een alcoholgehalte van 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht te bereiken door betrokkene daaraan voorafgaand een forse hoeveelheid alcohol moet zijn genuttigd. Het hof acht het niet aannemelijk dat een dergelijke hoeveelheid alcohol in een tijdsbestek van ongeveer drie kwartier, binnen welk tijdsbestek verdachte - naar eigen zeggen - ook heeft geslapen, door de verdachte is genuttigd.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg alsook in hoger beroep anders verklaard in die zin dat hij tijdens het stilliggen van het schip meer alcoholische dranken zou hebben gedronken dan waarover hij eerder bij de politie had verklaard, dit zo begrijpt het hof om het aangetroffen ademalcoholgehalte te kunnen verklaren.
Gelet op het voorgaande hecht het hof geen geloof aan de verklaring van de verdachte dat hij vóór het afmeren (om 14.59 uur) en dus tijdens het varen van het schip geen alcohol-houdende drank zou hebben genuttigd. Het hof neemt daarbij mede in aanmerking dat in de stuurhut een lege beker werd aangetroffen die sterk naar alcohol rook - volgens de verdachte een beker die daags daarvoor gebruikt zou zijn - en dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte tijdens het telefonisch contact dat zij hadden, vertraagd reageerde en een afwezige indruk maakte. [6]
Het hof neemt als uitgangspunt de door de verdachte bij de politie afgelegde verklaring dat hij na het afmeren 3 bier en 1 wodka cola heeft gedronken. Gesteld maar op geen enkele wijze is aannemelijk geworden dat er door de politie dwang is uitgeoefend op de verdachte om te verklaren zoals hij heeft verklaard.
Gelet hierop en het feit dat bij de verdachte 2 uur nadat hij het schip had afgemeerd de uitslag van het ademanalyse-onderzoek 855 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bedroeg, kan het derhalve niet anders dan dat de verdachte heeft gevaren onder invloed van alcoholhoudende drank en wel met een dusdanige hoeveelheid dat dat meer was dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op de Westerschelde, het motorschip [naam motorschip] heeft gevoerd en/of gestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, bleek te zijn.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.
Feiten 2 en 3
Hetgeen de verdediging ter zake van de feiten 2 en 3 heeft aangevoerd vindt zijn weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
De beslissing dat de bewezenverklaarde feiten door de verdachte zijn begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Feit 2
Het hof stelt vast dat de tenlastelegging van feit 2 is toegesneden op artikel 3, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990. Ten tijde van het tenlastegelegde luidde artikel 3, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990, voor zover hier van belang, als volgt:
1. Niets in dit reglement ontheft een schip, (…) zijn kapitein of schipper (…) van de verantwoordelijkheid voor de gevolgen van enige nalatigheid in de naleving van dit reglement, dan wel
van de gevolgen (toevoeging hof)van veronachtzaming van enige voorzorgsmaatregel die volgens het gewone zeemansgebruik of door de bijzondere omstandigheden waarin het schip zich bevindt geboden is.
Het hof is met de raadsman van oordeel dat de tenlastelegging niet voldoet aan de hiervoor weergegeven delictsomschrijving nu deze niet vermeld wat de gevolgen van de tenlastegelegde nalatigheden in de naleving van het reglement c.q. veronachtzaming van volgens het gewone zeemansgebruik of door bijzondere omstandigheden geboden voorzorgsmaatregelen zijn geweest. Het varen in de richting van de [naam duwboot] en vervolgens kort langs passeren van die [naam duwboot] kan niet als een dergelijk gevolg worden beschouwd. Bijgevolg draagt ook de op die (onvolledige) tenlastelegging gebaseerde bewezenverklaring niet alle delictsbestanddelen in zich. Dit betekent dat het bewezenverklaarde niet als overtreding van artikel 3, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 kan worden gekwalificeerd.
Nu het bewezenverklaarde geen strafbaar feit oplevert, dient de verdachte ter zake van feit 2 te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 27, tweede lid, onder a, van de Scheepvaartverkeerswet (>220 µg/l)
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 54, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voeren en/of sturen van een varend schip, een motortankschip, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Het bewezenverklaarde vond plaats op de Westerschelde, één van de drukste vaarwegen ter wereld. Door aldus te handelen heeft de verdachte de verkeersveiligheid op het water in gevaar gebracht. Voorts heeft de verdachte niet voldaan aan de verplichting om zich via de marifoon voldoende bereikbaar te houden zoals verplicht gesteld ingevolge artikel 54, eerste lid, van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2023, waaruit blijkt dat hij voor het bewezenverklaarde feit niet eerder door een strafrechter is veroordeeld ter zake van een soortgelijk feit.
Daarnaast heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, voor zover daarvan is gebleken.
In de onderhavige zaak is het hof voorts gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is immers namens de verdachte op 5 februari 2020 ingesteld, terwijl het hof op 24 mei 2023 - en derhalve niet binnen de geldende termijn van 24 maanden na het instellen van hoger beroep - arrest wijst. De redelijke termijn is met bijna 15 maanden overschreden. Er is dan ook sprake van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM.
Zonder schending van de redelijke termijn zou naar het oordeel van het hof oplegging van een taakstraf in combinatie met een ontzegging van de vaarbevoegdheid ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal het hof kiezen voor een andere strafmodaliteit en de verdachte ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit een geldboete opleggen van € 1.500,00 subsidiair
25 dagen hechtenis alsmede de verdachte de bevoegdheid tot het voeren van schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs vereist is, ontzeggen voor de duur van 12 maanden, waarvan
6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de periode dat het vaarbewijs reeds ingevorderd is geweest.
Voorts zal het hof de verdachte ter zake van het onder feit 3 bewezenverklaarde een geldboete van € 500,00 subsidiair 10 dagen hechtenis opleggen.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboetes heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 27, 31, 35b van de Scheepvaartverkeerswet en artikel 54 van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Verklaart het onder 2 bewezenverklaarde
nietstrafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1500,00 (vijftienhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het voeren van schepen, voor zover daartoe een vaarbewijs vereist is, voor de
duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het vaarbewijs van de veroordeelde ingevolge artikel 35a van de Scheepvaartverkeerswet vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 35b van die wet genoemde straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van de ontzegging in mindering zal worden gebracht.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 500,00 (duizend vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. S. Riemens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 12 november 2018 (digitaal dossier p. 35 en 36).
2.Het proces-verbaal van aanhouding d.d. 9 november 2018, proces-verbaalnummer 1811091555R07497, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] (digitaal dossier p. 11 en 12).
3.Proces-verbaal varen onder invloed artikel 27 lid 2 van de Scheepvaartverkeerswet d.d. 19 november 2018, proces-verbaalnummer PL2000-2018264711-1, opgemaakt door [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , hoofdagenten van politie Landelijke Eenheid (Digitaal dossier p. 15-17).
4.Tenzij anders vermeld wordt hierna verwezen naar pagina’s van het digitaal dossier van politie Landelijke eenheid, Dienst Infrastructuur, Geografische Afdeling – Zuid-West-Nederland, registratienummer PL2000-2018273139 Z, gesloten op 21 december 2018, bestaande uit wettig opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften.
5.Pagina 16 van het digitaal dossier.
6.Pagina 38 van het digitaal dossier.