ECLI:NL:GHSHE:2023:1819

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
5 juni 2023
Zaaknummer
20-002339-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor medeplegen van schuldheling van gestolen clubkleding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling voor medeplegen van schuldheling. De verdachte, geboren in 1978 en wonende te Maastricht, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand door de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep werd ingesteld tegen dit vonnis. De verdachte was beschuldigd van het verwerven en voorhanden hebben van een grote hoeveelheid clubkleding van een sportclub, die vermoedelijk door misdrijf verkregen was. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het eerdere vonnis vroeg. De raadsman van de verdachte pleitte voor integrale vrijspraak, maar het hof heeft besloten het gehele vonnis te vernietigen. Het hof oordeelde dat de verdachte niet kon worden vrijgesproken van de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling, omdat hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de kleding gestolen was. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte beschikkingsmacht had over de kleding en dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de herkomst ervan. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, met aftrek van voorarrest. Het hof constateerde ook dat de redelijke termijn in hoger beroep was overschreden, maar zag geen reden voor strafvermindering.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002339-20
Uitspraak : 2 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 26 oktober 2020, in de strafzaak met parketnummer 01-017342-20 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘medeplegen van schuldheling’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één maand met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 18 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Eindhoven en/of Winterswijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een goed, te weten een grote hoeveelheid clubkleding van [sportclub] heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde: opzetheling.
Het hof is van oordeel dat bij gebrek aan voldoende wettige bewijsmiddelen niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de [sportclub] clubkleding wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat verdachte:
in de periode van 18 juni 2019 tot en met 27 juni 2019 te Eindhoven en/of Winterswijk,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een grote hoeveelheid
clubkleding van [sportclub] voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van de het voorhanden krijgen van deze goederen redelijkerwijs hadden moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]

1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juni 2019 (dossierpagina’s 78-80), voor zover inhoudende als verklaring van [aangever] namens aangever [sportcomplex] ;

(dossierpagina 78)
Plaats delict: [adres 2]
Pleegdatum/tijd: Tussen dinsdag 18 juni 2019 om 18:00 uur en woensdag 19 juni 2019 om 08:00 uur
Ik doe aangifte van inbraak in het sportcomplex [sportclub] te Eindhoven. Het weggenomen goed behoort [sportclub] en de heer [naam] geheel in eigendom toe.
(dossierpagina 79)
Ik was zelf op 19 juni 2019 omstreeks 8:30 uur aanwezig op het complex. Ik zag toen dat er deuren van drie kleedkamers waren ingetrapt en een deur van een oude EHBO ruimte. De nummers van de drie kleedkamer waren 6, 11 en 12. Ik zag alle vier de deuren kapot waren. Ik zag dat de deuren onherstelbaar kapot waren. Zowel de deuren als het slot waren kapot.
Ik zag vervolgens dat uit kleedkamer 11 alle goederen hadden weggenomen. Wij hadden daar erg veel dozen gestald met de nieuwe trainingskleding voor het nieuwe seizoen. Dit voor zowel de jeugd als voor de ouderen.
Wat er allemaal aan kleding weggenomen is was de nieuwe collectie van 2019. Ik zal u
een mail sturen met daarin wat voor kleding het was. Het totaalbedrag van deze kleding was 77.000,00 aan inkoopwaarde en 200.000,00 euro als verkoopwaarde.

2. Het proces-verbaal van verhoor d.d. 29 juni 2019 (dossierpagina’s 105-108), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige] .

(dossierpagina 106)
Op 21 juni 2019 werd ik via Whats-app benaderd door een handelaars contact van mij uit Maastricht. Hij noemt zich soms [betrokkene 1] . Ik ken deze jongen nog niet zo lang. Ik denk 4 maanden. Hooguit een half jaar. Ik weet het niet precies. [betrokkene 1] stuurde mij foto's van [sportclub] trainingskleding. Andere handelaren benaderen mij ook op deze manier met handelswaar om te vragen of ik hier intresse in heb danwel andere geïntresseerde voor die partij heb.
Ik wist niet direct wat er met die kleding aan de hand was en voordat ik stappen zou nemen om andere handelaren te benaderen, heb ik eerst [sportclub] gebeld met de vraag of dit in orde was. Ik zat namelijk nog te denken dat het mogelijk om valse kleding zou gaan. Ik zag op de kleding [sponsor] staan en ik wist dat dit de nieuwe sponsor was van [sportclub] dus dat was nieuwe kleding. Daarom dacht ik dat het mogelijk namaak kleding was, afgekeurd of andere zaken. Toen ik [sportclub] belde werd ik door verbonden met dhr. [betrokkene 2]
. [betrokkene 2] wilde met mij een afspraak maken voor zaterdag 22 juni 2019 om 11:00 uur in het NOVA hotel te Eindhoven. Ik ben hier mee akkoord gegaan.
In het hotel trof ik [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van een particulier
onderzoeksbureau, zo stelden ze zich voor. In dit gesprek hoorde ik dat die partij, waarvan ik de foto's had doorgestuurd naar [betrokkene 2] , was gestolen.
Uiteindelijk hebben ze gevraagd of ik met ze wilde samenwerken om de goederen terug te krijgen bij [sportclub] .
In het weekend hebben [betrokkene 2] telefonisch gesproken over hoe we het zouden aanpakken etc. [betrokkene 3] heeft vervolgens gezegd dat hij mijn vaste contactpersoon zou worden en dat hij mij zou aansturen over het onderhandelen met [betrokkene 1] .
(dossierpagina 107)
Maandag 24 juni 2019 heb ik [betrokkene 1] telefonisch gesproken. Ik had al eerder aan [betrokkene 1] gevraagd of [betrokkene 1] nog andere mensen deze partij had aangeboden. [betrokkene 1] beaamde dit. Ik gaf aan dat ik een persoon had gevonden die interesse had in de partij. Ik vroeg toen naar de prijs aan [betrokkene 1] en hij vroeg toen 40% van de totale waarde. De totale waarde van 200.000,00 euro volgens [sportclub] . [betrokkene 1] wilde dus 80.000,00 euro voor deze partij hebben. [betrokkene 1] heeft dit weer onderhandeld met de mensen die de goederen daadwerkelijk hadden. Telkens als ik hem sprak, moest ik even wachten op antwoorden. Ik heb gezegd dat het te veel was. Ik heb toen via whats-app een berekening gemaakt voor [betrokkene 1] waarom het teveel was. [betrokkene 1] ging weer onderhandelen. In overleg met [betrokkene 3] heb ik toen 10.000,00 euro geboden. [betrokkene 1] zei toen 40.000,00 euro. [betrokkene 3] wilde toen gaan voor 15.000,00 euro. [betrokkene 1] reageerde hierop met 30.000,00 euro. [betrokkene 2] ging toen naar 20.000,00 euro. Uiteindelijk heb ik in overleg met [betrokkene 2] 22.500,00 euro geboden waarop [betrokkene 1] definitief aangaf voor 25.000,00 euro een deal te maken.
Hierop ben ik met [betrokkene 1] , in overleg met [betrokkene 3] , akkoord gegaan met 25.000,00 euro.
(dossierpagina 108)
Vervolgens is het donderdag 27 juni 2019. Ik stuur [betrokkene 1] het adres in Winterswijk. Ik had inmiddels een adres gekregen van [betrokkene 3] waar ik met [betrokkene 1] kon afspreken. Ik gaf [betrokkene 1] het adres en tijdstip van ontmoeting betrof 14:00 uur zijn. [betrokkene 1] liet mij later weten telefonisch dat het 15:00 uur werd. Ik heb via Whats-app toen [betrokkene 1] alles laten weten omtrent de ontmoeting.

3. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 juni 2019 (dossierpagina’s 144-145), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 1] :

(dossierpagina 144)
Vervolgens werd ik, verbalisant, op maandag 24 juni 2019 gebeld door de heer
[betrokkene 2] veiligheidscoördinator van [sportclub] . Hij belde mij om de bevindingen van de firma [bedrijf 1] (
het hof: het door [sportclub] ingeschakelde recherchebureau)te delen. Naar aanleiding hiervan heb ik, verbalisant, een overleg gehad met [betrokkene 2] en [betrokkene 4] , medewerker van [bedrijf 1] .
Tijdens dit gesprek werd mij medegedeeld dat [bedrijf 1] namens [sportclub] een afspraak hadden gemaakt met de heer [getuige] welke tegenover [sportclub] en [bedrijf 1] verklaarde dat hem een partij [sportclub] kleding was aangeboden. Verder bleek dat [sportclub] en [bedrijf 1] een afspraak hadden gemaakt om de gestolen partij kleding terug te kopen. [getuige] zou hierin bemiddelen en vervolgens werd de afspraak gemaakt om de partij kleding op donderdag 27 juni 2019 aan [sportclub] / [bedrijf 1] over te leveren tegen betaling van € 25.000,00.
(dossierpagina 145)
Door [bedrijf 1] werd hierop op donderdag 27 juni 2019 opnieuw contact gezocht met de aanbiedende partij en hierbij werd afgesproken dat de partij kleding op donderdag 27 juni 2019 om 14.00 uur zou worden gebracht naar een loods in [adres 3] . Deze loods was gehuurd door de firma [bedrijf 1] . Verder werd afgesproken dat [bedrijf 1] zou worden gebeld door een ander nummer om concrete afspraken te maken. Op 27 juni 2019 omstreeks 11.00 uur werd [betrokkene 2] van de firma [bedrijf 1] gesmst door het navolgende telefoonnummer: [telefoonnummer] . In de SMS werd gesteld dat de levertijd 15.30 uur zou worden.
Hierop heb ik verbalisant het nummer nader onderzocht in de ter dienste staande systemen. Hieruit bleek dat het genoemde telefoonnummer in 2018 in gebruik was bij [verdachte] geboren op [geboortedag] 1978 en wonende te Maastricht. [verdachte] heeft een auto op naam staan zijnde een Renault Traffic bestelbus voorzien van het kenteken: [kenteken] .

4. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2019 (dossierpagina’s 150-151), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 2] :

(dossierpagina 150)
Op donderdag 27 juni 2019 omstreeks 15:00 uur waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] ,
in burger gekleed en reden wij in een burger voertuig. Wij waren vanuit onze rol bij de ondersteuningsgroep belast met een inzet rondom een pseudokoop van gestolen t-shirts.
Omstreeks 15:20 uur bevonden wij ons op de kruising van de Singelweg en de Vredensestraat te Winterwijk. Wij zagen verdachte [verdachte] rijden in een zwarte Renault Traffic, voorzien van kenteken [kenteken] . Wij zagen hem rijden over de Singelweg, waarna hij vervolgens rechtsaf sloeg de Vredensestraat op in de richting van de laan van Hilbelink.
Omstreeks 15:40 uur troffen wij de zwartkleurige Renault Traffic weer aan op de parkeerplaats van de Lidl aan de Parallelweg te Winterswijk. Wij zagen verdachte [verdachte] op de bestuurdersstoel van de geparkeerde Renault Traffic zitten.
Omstreeks 15:50 uur troffen wij de zwartkleurige Renault Traffic aan op de parkeerplaats gelegen voor de Escaperoom aan de laan van Hilbelink te Winterwijk. Dit betreft de parkeerplaats voor de loods, alwaar de pseudokoop zou plaats vinden. Wij zagen dat verdachte [medeverdachte] al voor het steegje liep dat toegang verschaft richting de afgesproken loods. Wij zagen dat verdachte [verdachte] uit de Renault Traffic was gestapt en ook richting de steeg liep.

5. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2019 (dossierpagina’s 152-153), voor zover inhoudende als relaas verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] :

(dossierpagina 152)
Op donderdag 27 juni 2019, omstreeks 15.30 uur, waren wij, verbalisanten, belast met
een onderzoek naar de diefstal van kleding vanaf het sportcomplex van
voetbalvereniging [sportclub] " [sportcomplex] ", gelegen aan [adres 2] .
Door de benadeelde partij werd een particulier onderzoeksbureau ingehuurd om de weggenomen kleding te traceren en terug te krijgen. Door het particuliere onderzoeksbureau werd samen met een onderzoeksteam van de politie contact gelegd met de mogelijke verdachten van de diefstal van de kleding. Hierbij werd vandaag afgesproken met de verdachten om de kleding terug te kopen. Vanuit het onderzoeksteam hadden wij de informatie verkregen dat deze deal ging plaatsvinden bij een loods op een bedrijventerrein gelegen aan [adres 3] . Dit alles zou gaan plaatsvinden omstreeks 15.30 uur.
Op voornoemde dag, datum en tijdstip bevonden wij, verbalisanten, ons in ons
onopvallende politievoertuig bij de afgesproken loods. Vanuit ons voertuig hadden wij zicht op de contactpersoon van het particuliere onderzoeksbureau die buiten bij de loods de verdachten zou opwachten. Kort hierna zagen wij dat er twee mannen kwamen aangelopen. Dit betroffen de later aangehouden verdachten [verdachte] en [medeverdachte] . Wij zagen en hoorden dat zij contact hadden met de contactpersoon van het onderzoeksbureau. Vervolgens zagen wij dat er een rode bestelbus van het verhuurbedrijf " [bedrijf 2] " achteruit in onze richting kwam gereden.
Wij zagen dat verdachte [medeverdachte] de achterklep van de bestelbus opende. Wij zagen dat verdachte [verdachte] en [medeverdachte] samen met de man van het onderzoeksbureau de kleding bekeken die achterin de bestelbus lagen. Wij zagen dat dit kleding betrof van de voetbalvereniging [sportclub] . Hierop gingen wij uit ons voertuig en hielden wij de drie verdachten aan.

6. Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 juni 2019 (dossierpagina 154), voor zover inhoudende als relaas verbalisant [verbalisant 6] :

Op zaterdag 29 juni 2019, omstreeks 10.35 uur, nam ik, [verbalisant 6] , de telefoon van verdachte [verdachte] in beslag. Ik pakte de telefoon en ik zag in het scherm dat er onder andere een gemiste oproep was van ' [getuige] '.

7. De volgende in het politiedossier gevoegde foto’s van Whatsapp-gesprekken, voor zover inhoudende:

(dossierpagina 130)
Verdachte: 31 willen ze doen. Anders gaan ze zelf los verkoop doen. Is nieuwste van nieuwste.
(dossierpagina 131)
[getuige] : Ja, maar onverkoopbaar en risicovol. Ik zelf heb geen interesse, maar ik heb iemand die serieus geboden heeft. Ga nog poging wagen, kom er op terug. Anders houdt het voor mij op. Vond zelf 21 een zeer groot bod.
Verdachte: Ik hoor het wel.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Daartoe is het navolgende aangevoerd. De verdachte heeft niet de voor een bewezenverklaring vereiste beschikkingsmacht gehad, aangezien de verdachte de partij kleding nooit onder zich heeft gehad en daardoor geen beschikkingsmacht over de partij kleding heeft gehad, aldus de verdediging. Voorts was de verdachte op het moment dat hij de partij kleding aangeboden kreeg, niet op de hoogte van het feit dat de kleding uit misdrijf afkomstig was en had hij ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat de kleding uit diefstal afkomstig was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Om tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde opzet- dan wel schuldheling te kunnen komen, is op de eerste plaats vereist dat kan worden vastgesteld dat de dader de ten laste gelegde goederen voorhanden heeft gehad, in die zin dat hij een zekere beschikkingsmacht over die goederen heeft gehad. Het hof is van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte een dergelijke beschikkingsmacht over de onderhavige [sportclub] -kleding heeft gehad. Vaststaat dat de verdachte door de politie is gesignaleerd op 27 juni 2019, eerst zittende op de bestuurdersstoel van de Renault Traffic op de parkeerplaats aan [adres 3] en later lopende naar de loods gelegen aan [adres 3] , alwaar de koop plaats zou vinden. Door de politie is ook gezien dat de verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] de achterklep van de [bedrijf 2] bestelbus heeft geopend en met de kopers (in werkelijkheid de contactpersonen van het onderzoeksbureau) de inhoud van de bus, zijnde de gestolen [sportclub] -kleding, heeft bekeken. De verdachte was van zins om de kleding over te dragen aan de kopers. De verdachte had derhalve beschikkingsmacht over de gestolen kleding. Bovendien had de verdachte de feitelijke zeggenschap over de partij kleding. Hij was de essentiële schakel in de communicatie waardoor de betreffende partij kleding zou worden geleverd bij de loods op het bedrijventerrein gelegen aan [adres 3] , de plek waar de koop plaats zou vinden.
Het hof is aldus, anders dan de verdediging, van oordeel dat de verdachte beschikkingsmacht over de kleding heeft gehad, zodat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij deze voorhanden heeft gehad in de zin van het tenlastegelegde feit.
Voor bewezenverklaring van opzet- dan wel schuldheling is voorts vereist dat de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van het betreffende goed wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. Van schuldheling is sprake in geval van ‘grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid’ bij de pleger, te weten; indien deze bij enig nadenken over de hem bekende gegevens over het goed, had kunnen vermoeden dat het goed gestolen was en hij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
Het hof is op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat in dit geval van dit laatstgenoemde sprake is.
De verdachte had de partij [sportclub] clubkleding aangeboden gekregen van een onbekend gebleven persoon/opdrachtgever. De bedoeling was dat de verdachte deze kleding zou verhandelen. De verdachte heeft de partij kleding vervolgens (als tussenpersoon) aangeboden aan getuige [getuige] . De verdachte wilde de partij in eerste instantie voor € 80.000 verkopen, en heeft uiteindelijk toestemming van de onbekend gebleven opdrachtgever gekregen om de partij van de hand te doen voor 25.000,00 euro. Dit betreft een aanzienlijke prijsdaling. Vervolgens heeft de verdachte met getuige [getuige] afgesproken dat de kleding zou worden overgedragen in een loods in Winterswijk. Het ging bovendien om gloednieuwe clubkleding, waarvan het ontwerp nog niet publiekelijk onthuld was. Het nieuwste van het nieuwste zoals de verdachte aan getuige [getuige] appte. Getuige [getuige] had meteen, toen hij de gloednieuwe partij kleding aangeboden kreeg, door dat er iets niet klopte en heeft nader onderzoek gedaan. Getuige [getuige] heeft in een Whatsapp bericht ook aan de verdachte gemeld dat het een onverkoopbare en risicovolle partij kleding betrof. Het hof is van oordeel dat de verdachte vraagtekens had moeten zetten bij de hele gang van zaken en dezelfde twijfels als getuige [getuige] had moeten hebben en ook nader onderzoek had moeten verrichten naar de herkomst van de kleding.
Op grond van het vorenomschrevene acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de onderhavige kleding minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van enig misdrijf afkomstig waren.
Naar het oordeel van het hof was op dat moment nader onderzoek naar de herkomst van de partij kleding door de verdachte dan ook vereist. De verdachte heeft dit nagelaten, terwijl hij op grond van voormelde omstandigheden, te weten:
- gloednieuwe [sportclub] kleding waarvan het ontwerp nog niet officieel onthuld was;
- die kennelijk aangeboden kon worden voor € 80.000, maar van zijn onbekend gebleven opdrachtgever voor 25.000,00 van de hand mocht worden gedaan;
- waarvan de overdracht plaats zou vinden in een loods op een bedrijventerrein in Winterwijk;
daartoe wel gehouden was.
De verdachte is tekortgeschoten in deze onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor bewezenverklaring van schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
Het hof verwerpt mitsdien dit onderdeel van het verweer.
Resumerend acht het hof, op grond van het voren overwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, overtuigend bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling van de clubkleding van [sportclub] heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van schuldheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een grote hoeveelheid [sportclub] -clubkleding die een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. In het algemeen bevordert heling het plegen van strafbare feiten zoals diefstal, doordat het zorgt voor een markt voor gestolen goederen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 18 november 2022, waaruit blijkt dat hij eerder voor (soortgelijke) strafbare feiten is veroordeeld. Deze feiten dateren van relatief lang geleden.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte verklaard dat hij een zwakke gezondheid heeft.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te melden duur met zich brengt.
Naar ’s hofs oordeel kan evenmin worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Het hof heeft hier met name ook gelet op de hoeveelheid kleding en de waarde van de kleding.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken met aftrek van het voorarrest passend en geboden.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Het hof heeft niet binnen twee jaren nadat appel is ingesteld (te weten op 29 oktober 2020) arrest gewezen. Nu het hof eerst heden, op 2 februari 2023, einduitspraak doet, is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 3 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen. Gelet echter op de geringe overschrijding van de redelijke termijn, ziet het hof geen reden voor compensatie in de vorm van strafvermindering. Het hof zal daarom volstaan met de enkele constatering van de schending van de redelijke termijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47, 63 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte de impliciet primair tenlastegelegde opzetheling heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de impliciet subsidiair tenlastegelegde schuldheling heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. G.C. Bos, voorzitter,
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Jutte, griffier,
en op 2 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. C.M. Jutte is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Hierna wordt, tenzij anders vermeld, verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie, Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, dossiernummer 2019125720, doorgenummerde dossierpagina’s 1 tot en met 169, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en daarin gerelateerde bijlagen, alsmede geschriften. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.