ECLI:NL:GHSHE:2023:1804

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 juni 2023
Publicatiedatum
1 juni 2023
Zaaknummer
200.324.038_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een loyaliteitsconflict tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is het niet eens met de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 februari 2023 de ondertoezichtstelling heeft verlengd tot 31 oktober 2023. De moeder voert aan dat de GI (Stichting Jeugd Bescherming Brabant) onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt en dat er geen samenwerking mogelijk is. De GI erkent dat er in het verleden weinig voortvarend is opgetreden, maar stelt dat er nog steeds een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] bestaat, vooral door de strijd tussen de ouders over de omgangsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2023 zijn zowel de moeder als de vader, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. De vader steunt de GI en benadrukt dat zonder ondertoezichtstelling de verhoudingen tussen hem en de moeder verder verslechteren, wat schadelijk zou zijn voor [minderjarige]. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft. De ouders zijn niet in staat om in het belang van [minderjarige] samen te werken, wat leidt tot een loyaliteitsconflict voor het kind.

Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De GI heeft de verantwoordelijkheid om de ouders te begeleiden en te ondersteunen in het creëren van een gezonde omgangsregeling, en het hof hoopt dat de GI hierin zal slagen. De beslissing is op 1 juni 2023 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 1 juni 2023
Zaaknummer : 200.324.038/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/405742 / JE RK 23-159
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.M.A. Leijser,
tegen
Stichting Jeugd Bescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de GI (gecertificeerde instelling).
Het hof merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
wonende op een bij het hof bekend adres,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M.C. van Gorkum.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: [regio],
hierna te noemen: de raad.
In het kort:
Deze zaak gaat over de verlenging van de ondertoezichtstelling van de minderjarige
[minderjarige](hierna: [minderjarige]), geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2018.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 10 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 maart 2023, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
- het beroep gegrond te verklaren, en
- voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidend verzoek van de GI af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 25 april 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.3.
Bij verweerschrift ingekomen ter griffie op 18 april 2023 heeft de vader verzocht de grief tegen de bestreden beschikking te verwerpen/ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Leijser;
- [vertegenwoordiger van de GI], namens de GI;
- de vader, bijgestaan door mr. Van Gorkum;
-[vertegenwoordiger van de raad], namens de raad.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 10 februari 2023;
  • het V6-formulier met bijlage (productie 6; proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 februari 2023) van de advocaat van de moeder d.d. 11 april 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen (producties 7 en 8) van de advocaat van de moeder d.d. 26 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige]. [minderjarige] woont bij de moeder.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 31 januari 2020 onder toezicht van de GI.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 13 februari 2023 verlengd tot 31 oktober 2023.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat - het volgende aan. Het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling bevat onjuiste en onvolledige informatie. Zo is er na een klacht door de vader een wisseling geweest van de jeugdzorgwerker en nadien heeft de GI in de periode van juli 2022 tot en met januari 2023 feitelijk niets gedaan. Pas toen de einddatum van de ondertoezichtstelling naderde, heeft de GI actie ondernomen. De GI is in januari jl. niet op de mondelinge behandeling ten aanzien van de contactregeling verschenen en heeft de rechtbank ook niet geïnformeerd over de stand van zaken. De jeugdzorgmedewerker is partijdig en er is geen samenwerking mogelijk.
Vanwege het feit dat [minderjarige] naar school zou gaan, moest de omgangsregeling met de vader worden gewijzigd. De GI heeft hierin, ondanks toezegging, niets kunnen betekenen en uiteindelijk hebben de vader en de moeder met hulp van hun advocaten deze omgangsregeling zelf kunnen wijzigen.
De GI heeft contact gehad met de school van [minderjarige] en vervolgens zonder de school de toegezegde inzage te verlenen verklaringen opgenomen in het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De school heeft te kennen gegeven zich hier niet in te kunnen vinden. De directeur van de school geeft aan dat er geen ernstige zorgen meer zijn over [minderjarige] en dat het opvallend gedrag dat zij eerder vertoonde waarschijnlijk te maken had met de vervanging van haar leerkracht. Ook de ambulante begeleider die al jaren bij de moeder en [minderjarige] in de thuissituatie komt, ontkracht de stellingen van de GI. Volgens de moeder is de ondertoezichtstelling een lege huls; er wordt niets ingezet. Om die reden is de moeder van mening dat de ondertoezichtstelling zou moeten eindigen.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling - samengevat – het volgende aan. Hoewel de GI erkent dat er een tijd sprake is geweest van weinig voortvarend optreden door de GI, is er nog altijd sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging bij [minderjarige]. De ouders voeren strijd over de omgang waarbij het belang van [minderjarige] in het geding komt.
De GI erkent ook dat er informatie vanuit school via de GI bij de ouders terecht is gekomen. De GI heeft nagelaten deze informatie af te stemmen met de school.
De ambulante begeleider die momenteel betrokken is bij het gezin is volgens de GI niet neutraal genoeg om zicht te bieden op de gezinssituatie rondom [minderjarige]. Ondanks het feit dat er door de GI afgelopen periode te weinig daadkracht is getoond is de situatie rondom [minderjarige] nog steeds erg zorgelijk. De moeder komt de omgangsregeling zoals die door de rechtbank is opgelegd nog altijd niet na. De GI zal, bijvoorbeeld door middel van schriftelijke aanwijzingen, de moeder in beweging moeten zien te krijgen om [minderjarige] contact te laten hebben en houden met de vader.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan. De GI is inderdaad niet altijd voortvarend te werk gegaan. De vader heeft echter vertrouwen in de jeugdzorgwerker die de zaak nu gaat overnemen omdat zij zich in het verleden (tot zij wegens ziekte uitviel) ook naar tevredenheid heeft ingezet. Na een jarenlange procedure heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige]. De moeder voert echter nog steeds strijd en komt ook de informatieregeling regelmatig niet na. Zij diskwalificeert de vader en de vader krijgt geen enkel bestaansrecht van de moeder. Zonder een ondertoezichtstelling zullen de verhoudingen tussen de vader en de moeder nog verder verslechteren en zal [minderjarige] nog meer klem komen te zitten tussen de ouders.
De vader betwist dat de moeder hulp accepteert in het vrijwillig kader. Zij heeft diverse keren rechterlijke uitspraken naast zich neergelegd en schriftelijke aanwijzingen gehad vanwege het niet nakomen van afspraken. [minderjarige] krijgt van de moeder geen emotionele toestemming om bij de vader te overnachten, hetgeen schadelijk is voor [minderjarige]. Omdat de moeder hier niet achter staat, is een ondertoezichtstelling nodig om de omgang te blijven volgen en monitoren. De rechtbank heeft op juiste gronden de ondertoezichtstelling verlengd.
De motivering van de beslissing
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Het hof is op grond van de stukken en het verhandelde tijdens de mondelinge behandeling van oordeel dat [minderjarige] nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd.
Deze bedreiging is met name gelegen in het feit dat er tussen de ouders nog steeds strijd heerst over de zorgregeling. [minderjarige] zit in een spanningsveld tussen twee ouders en daarmee is er bij haar sprake van loyaliteitsproblematiek. [minderjarige] is vaak heel boos en kan in de klas bepalend aanwezig zijn. De school merkt signalen van ongepast gedrag op in haar manier van contact zoeken met leerkrachten. Zij doet ook uitspraken die duiden op de loyaliteitsproblematiek waar zij mee kampt. Het hof acht niet aannemelijk dat de ontwikkelingsbedreiging binnen het vrijwillig kader kan worden afgewend. Vanaf het moment dat [minderjarige] begin januari 2020 onder toezicht is gesteld, is tevergeefs geprobeerd de communicatie tussen de ouders te verbeteren. Die communicatie is nog steeds dusdanig verstoord dat de ouders niet, althans zeer onvoldoende in het belang van [minderjarige] kunnen samenwerken
3.8.4.
Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de ouders handvatten aangereikt krijgen die nodig zijn om [minderjarige] onbelast omgang te laten hebben met de vader. Het hof acht hierbij het dwingend kader van de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk.
De moeder is zeer wantrouwend richting de vader maar ook richting de GI. De GI heeft erkend dat zij in deze casus niet steeds voortvarend te werk is gegaan maar heeft duidelijk gemaakt dat zij er klaar voor is om vanaf nu daadkrachtig op te treden. Het hof spreekt de hoop uit dat de GI daarin slaagt en dat de ouders in staat zijn hun wantrouwen jegens de GI en elkaar opzij te zetten en tot samenwerking te komen in het belang van [minderjarige].
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 10 februari 2023;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, A.M. Bossink en H.M.A.W. Erven en is op 1 juni 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.