ECLI:NL:GHSHE:2023:179

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
200.298.824_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bedrijfsgeheim en onrechtmatige daad in de productie van cementtegels

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, een onderneming die handgemaakte tegels produceert, tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De appellanten vorderen dat de geïntimeerden, die ook tegels produceren, onrechtmatig hebben gehandeld door gebruik te maken van hun unieke productieprocedé voor de [Y] Stones. De rechtbank had eerder de vorderingen van de appellanten afgewezen, wat hen ertoe bracht in hoger beroep te gaan. Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de ingediende stukken, waaronder de memorie van grieven en de memorie van antwoord. Tijdens de mondelinge behandeling is het hof ingegaan op de stellingen van beide partijen over de geheimhoudings- en exclusiviteitsbedingen die volgens de appellanten zijn geschonden. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten onvoldoende bewijs hebben geleverd dat het productieprocedé van de [Y] Stones uniek is en dat er geen geheimhoudings- of exclusiviteitsbedingen zijn overeengekomen. De appellanten hebben ook niet kunnen aantonen dat de geïntimeerden onrechtmatig hebben gehandeld door de [Z] Stones te produceren, die volgens hen verwarring op de markt veroorzaken. Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de appellanten in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.298.824/01
arrest van 24 januari 2023
in de zaak van

1.[appellant 1] ,gevestigd te Zevenaar,

2.
[appellant 2] voorheen handelend onder de naam [handelsnaam 1],
wonende te Angerlo, gemeente Zevenaar,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellant 1] , [appellant 2] , [handelsnaam 1] en tezamen als [appellanten] ,
advocaat: mr. D.H.J. Rijkers te Amsterdam,
tegen

1.[geïntimeerde 1] Henricus Wilhelmus Kessels ,wonende te Baarlo, gemeente Peel en Maas,

2.
[geïntimeerde 2] ,gevestigd te Baarlo, gemeente Peel en Maas,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en tezamen als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. Y.J.P. Janssen te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 juli 2021 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 30 juni 2021, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellanten] als eisers en [geïntimeerden] als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/260801 / HA ZA 19-107)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met producties en eiswijziging;
  • de memorie van antwoord met productie tevens akte uitlating eiswijziging;
  • de akte van depot en overlegging van producties van de zijde van [appellanten] ;
  • de door [geïntimeerden] nagezonden producties ten behoeve van de mondelinge behandeling;
  • de mondelinge behandeling van 8 november 2022, waarbij [appellanten] spreekaantekeningen hebben overgelegd. [appellant 2] is daarbij via een video-verbinding gehoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis een aantal feiten vastgesteld. Het hof gaat ook uit van die -in hoger beroep niet betwiste- feiten. Aangevuld met een aantal in hoger beroep gestelde en niet betwiste feiten gaat het om het volgende.
3.1.1.
[appellant 1] (en voorheen de eenmanszaak [handelsnaam 1] ) is een onderneming die zich onder andere toelegt op de productie en verhandeling van handgemaakte tegels die de naam [Y] Stones dragen.
3.1.2.
De [Y] Stones betreffen reproducties van kerk- en kasteelstenen en zijn 8 tot 11 millimeter dik. De [Y] Stones zijn in 2006 bedacht en ontwikkeld door [appellant 2] en worden sinds 2007 op de markt gebracht.
3.1.3.
[appellant 2] geeft zich tevens uit onder de naam [A] .
3.1.4.
Van november 2011 tot eind november 2013 heeft [geïntimeerde 1] samen met zijn toenmalige levens- en zakenpartner mevrouw C.J. [mevrouw] (hierna: [mevrouw] ) opgetreden als exclusief distributeur van de [Y] Stones voor [handelsnaam 1] . Zij werkten onder de handelsnamen [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] .
3.1.5.
Begin 2012 is de productie van de [Y] verplaatst naar een loods op het door [geïntimeerde 1] en [mevrouw] gehuurde bedrijventerrein in Baarlo.
3.1.6.
Op 6 januari 2012 stuurt [mevrouw] een e-mail aan [appellant 2] en zijn juridisch adviseur met “
aandachtspunten contract [handelsnaam 2] en CS”.
3.1.7.
Op 3 februari 2012 stuurt [appellant 2] per e-mail een concept intentieverklaring met betrekking tot hun samenwerking aan [mevrouw] .
3.1.8.
Op 15 februari 2012 stuurt [appellant 2] , na op- en aanmerkingen van [mevrouw] , per e-mail een aangepaste intentieverklaring aan [mevrouw] .
3.1.9.
Op 24 februari 2012 stuurt [appellant 2] een e-mail aan onder andere [geïntimeerde 1] met de concept algemene voorwaarden waarin hij schrijft:
“dag [naam 1] an [geïntimeerde 1] ,
zie hier het concept en ligt bij mijn advocaat ter inzage.
wanneer krijg ik de intentie overeenkomst terug dan kan deze ook naar de advocaat en kunnen de andere contracten gemaakt worden.
eerder kan ik niks dus graag ook vanuit jullie kant hier wat actie in.
groet,
[appellant 2] ”
3.1.10.
Op 29 maart 2012 schrijft [appellant 2] per e-mail aan zijn advocaat:
“(…)Zie ook de tot nu toe intentie overeenkomst tussen ons waarbij [handelsnaam 2] nog twee laatste opmerkingen schrijft zie bijlage punt 4 en 19 waarbij ik 4 al iets heb aangepast ( [naam 2] is Duitsland) behalve 5 jaar wordt 1 jaar?? Als er een punt 19 komt dan zou het ook visa versa moeten zijn en dit is natuurlijk het risico bij exclusiviteit.
(…)”
3.1.11.
Op 1 augustus 2014 heeft [geïntimeerde 1] [geïntimeerde 2] als eenmanszaak ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
3.1.12.
Op 10 mei 2016 is de eenmanszaak [handelsnaam 1] voortgezet door de besloten vennootschap [appellant 1] .
3.1.13.
Op 19 juni 2018 is de eenmanszaak [geïntimeerde 2] omgezet in een besloten vennootschap, met als statutair bestuurder [de Holding] BV. Enig aandeelhouder en directeur van [de Holding] B.V. is [geïntimeerde 1] .
3.1.14.
[geïntimeerde 2] produceert en verhandelt stenen die de naam [Z] Stones dragen.
De procedure bij de rechtbank
3.2.1.
In eerste aanleg vorderen [appellanten] – samengevat – om bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
A. te verklaren voor recht dat [geïntimeerde 1] , in persoon alsmede via zijn eenmanszaak en via [geïntimeerde 2] jegens [appellant 2] en [appellant 1] :
- primair: wanprestatie heeft gepleegd, althans zijn exclusiviteits- en geheimhoudingsverplichting heeft overtreden, door het toepassen en exploiteren van het productieprocedé van de [Y] Stones;
- subsidiair: onrechtmatig heeft gehandeld door het produceren en verhandelen van de [Z] Stones onder toepassing van het productieprocedé van de [Y] Stones;
B. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] te gebieden het produceren en verhandelen van de [Z] Stones , of enig ander product, onder gebruikmaking van het productieprocedé van de [Y] Stones te staken en gestaakt te houden op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per gehele of gedeeltelijke overtreding;
C. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de door [appellanten] geleden schade als gevolg van de wanprestatie, althans het onrechtmatig handelen jegens [appellanten] , als nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
D. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure;
E. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van
€ 131,- aan nasalaris, in geval van niet-betekening van dit vonnis, en € 199,- in geval van betekening van het vonnis.
3.2.2.
Aan die vorderingen leggen [appellanten] – samengevat - het volgende ten grondslag. [geïntimeerde 1] heeft als voormalig distributeur van [handelsnaam 1] kennisgenomen c.q. kunnen nemen van het unieke productieprocedé van de [Y] Stones. De [Y] Stones waren lange tijd de enige tegels op de markt die enerzijds de uitstraling hebben van kerk- en kasteelstenen en anderzijds, vanwege hun beperkte dikte van slechts 8 tot 11 millimeter, zeer goed hanteerbaar zijn. In augustus 2014 kwam daar een einde aan toen [geïntimeerde 1] via [geïntimeerde 2] stenen is gaan produceren en verhandelen die zowel qua uitstraling als voor wat betreft de dikte ervan (nagenoeg) identiek zijn aan de [Y] Stones. Voor zover [appellanten] bekend kunnen vergelijkbare stenen niet worden geproduceerd zonder gebruikmaking van het door [appellant 2] . ontwikkelde unieke productieprocedé. [appellanten] stellen primair dat [geïntimeerden] , door het toepassen en exploiteren van het productieprocedé van de [Y] Stones, de op hen rustende exclusiviteits- en geheimhoudingsverplichtingen hebben geschonden, zoals afgesproken in de distributieovereenkomst. Op grond van deze verplichtingen mochten [geïntimeerden] het productieprocedé niet openbaar maken en niet toepassen zonder toestemming van [appellanten] , nu het productieprocedé exclusief aan [appellanten] toekomt. Subsidiair stellen [appellanten] dat [geïntimeerden] door het produceren en verhandelen van de [Z] Stones onder toepassing van het [Y] Stones productieprocedé jegens [appellanten] een onrechtmatige daad hebben gepleegd. [appellanten] stellen als gevolg van de gedragingen van [geïntimeerden] schade te hebben geleden, welke door [geïntimeerden] moet worden vergoed.
3.2.3.
[geïntimeerden] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.
In het eindvonnis van 30 juni 2021 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep
3.3.
[appellanten] hebben in hoger beroep zeventien grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van de vorderingen.
3.4.
Het hof constateert dat [appellanten] hun eis in hoger beroep hebben gewijzigd. [geïntimeerden] hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging van [appellanten] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis zoals geformuleerd in het petitum van de memorie van grieven.
Het productieprocedé
3.5.
Aan de eis ligt in de kern de veronderstelling van [appellanten] ten grondslag dat het productieprocedé van de [Y] Stones zoals ooit door [appellant 2] bedacht is, uniek en exclusief is en aldus moet worden beschermd. Het hof zal hier eerst op in gaan en in dit verband tevens grief 10 bespreken. Grief 10 komt er in de kern op neer dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de [Z] Stones zijn vervaardigd met gebruikmaking van het unieke productieprocedé van de [Y] Stones, en niet is ingegaan op het bewijsaanbod van [appellanten] om hiervoor een deskundige te benoemen. [appellanten] stellen dat de [Z] Stones eenzelfde uiterlijk en dikte hebben als de [Y] Stones en dat vervaardiging enkel mogelijk is onder toepassing van het unieke productieprocedé van [appellanten] .
3.6.
[appellanten] voeren aan dat het unieke karakter van de [Y] Stones niet zozeer is terug te voeren op de verhoudingen van de specifieke bestanddelen van het cementmengsel, als wel op de vinding dat de toevoeging van een bepaald – niet voor de hand liggend bestanddeel – ervoor zorgt dat substantieel dunnere tegels kunnen worden geproduceerd. [appellant 2] heeft dit productieprocedé gecreëerd door een combinatie van zijn artistieke en bouwkundige materiaalkennis. Daarnaast stellen [appellanten] dat vóór de introductie van haar [Y] Stones geen andere gelijkwaardige tegels op de markt waren met dezelfde uiterlijke kenmerken en uitstraling in combinatie met een dikte van slechts 8 tot 11 millimeter.
3.7.
[geïntimeerden] betwisten dat het productieprocedé van [appellanten] uniek is. De [Y] Stone is een cementtegel en dit soort tegels bestaan reeds lange tijd in de markt. Deze techniek is algemeen bekend en niet bijzonder. Een tegel met een kasteelmotief, in de stijl van de [Y] Stone, worden door meerdere partijen in de markt aangeboden, ook met een vergelijkbare dikte als de [Y] Stone. [geïntimeerden] voeren aan dat zij een eigen productieprocedé hebben ontwikkeld met gebruikmaking van mortel met [bestanddeel A] en dat zij geen gebruik maken van het productieprocedé dat voor de [Y] Stones is ontwikkeld.
3.8.
Het hof heeft ter zitting met partijen gesproken over het productieprocedé van de [Y] Stones en de [Z] Stones , waarbij het hof ook de gedeponeerde stenen heeft bekeken. [appellant 2] heeft ter zitting verklaard dat hij een cementmortel gebruikt op basis van de [bestanddeel B] , die als eigenschap heeft dat het cement een bepaalde flexibiliteit heeft. Deze mortel wordt door [appellanten] kant en klaar ingekocht bij de cementproducent. Door deze mortel te gieten in mallen voorzien van een [bestanddeel C] is het mogelijk om dunne vloertegels te produceren. Op deze wijze kon [appellant 2] robuuste kasteel-vloertegels namaken die dun en hanteerbaar zijn voor gebruik als gangbare vloertegel. [appellant 2] erkent dat het gieten van cementtegels in mallen met een [bestanddeel C] op zich niet uniek is, maar stelt dat de samenstelling van de cement, de [bestanddeel C] en de uitstraling van de tegel, een oude kasteeltegel, tezamen als uniek zijn te kwalificeren.
[geïntimeerde 1] heeft ter zitting verklaard dat de [Z] Stones ook reproducties van kerk- en kasteelstenen zijn, en dat zij eveneens circa 8 tot 11 millimeter dik zijn, gelijk de [Y] Stones. In het productieprocedé van de [Z] Stones wordt geen [bestanddeel B] , maar een cementmengsel met kleine [bestanddeel A] gebruikt.
3.9.
Gelet op deze ter zitting gedane verklaringen van [appellant 2] en [geïntimeerde 1] stelt het hof vast dat de productieprocedés van de [Y] Stones en de [Z] Stones verschillend zijn, en dat [geïntimeerden] dus ook niet het productieprocedé van [appellanten] gebruiken.
3.10.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] hun stelling dat het productieprocedé uniek is onvoldoende hebben onderbouwd in het licht van de betwistingen van [geïntimeerden] Ter zitting heeft [appellant 2] erkend dat het gieten van cementtegels in mallen met een [bestanddeel C] op zich niet uniek is. Bovendien is toen gebleken dat de gebruikte cementmortel door hem kant en klaar wordt ingekocht bij een fabrikant. De stelling van [geïntimeerden] dat zij als basis een cementmortel met [bestanddeel A] gebruikt, en niet een mortel met [bestanddeel B] , is niet weersproken door [appellanten]
Het hof is dan ook van oordeel dat door [appellanten] onvoldoende is onderbouwd dat het door [appellant 2] gehanteerde productieprocedé op zichzelf uniek is. Het feit dat dit productieprocedé vervolgens resulteerde in een dunne cementtegel met de uitstraling van een oude kasteeltegel maakt dit niet anders. Dit geldt te meer in het licht van de onderbouwde, en door [appellanten] onweersproken, stelling van [geïntimeerden] dat er gelijksoortige tegels op de markt bestaan.. Dit alles is naar het oordeel van het hof reeds een zelfstandige grond voor afwijzing van de vorderingen van [appellanten] voor zover deze hun stellingen baseren op het feit dat het productieprocedé van de [Y] Stones dermate uniek is dat dit bescherming behoeft en rechtvaardigt. Aan nadere bewijslevering, al dan niet middels een deskundige, komt het hof dan ook niet toe en grief 10 faalt.
De geheimhoudings- en exclusiviteitsbedingen
3.11.
Grieven 2 tot en met 9 en 11 lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling nu deze in de kern alle neer komen op de klacht van [appellanten] dat de rechtbank de Haviltex-maatstaf onjuist heeft toegepast en daardoor niet heeft vastgesteld dat er een geheimhoudings- en exclusiviteitsverbintenis tussen partijen is overeengekomen. Op grond van de door [appellanten] gestelde tekortkomingen in de nakoming van die overeengekomen verbintenissen zijn [geïntimeerden] aansprakelijk voor de schade van [appellanten] , zo stellen deze laatsten.
Maatstaf
3.12.
Een (mondelinge) overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding daarvan (6:217 BW). Waar een schriftelijk contract tussen partijen ontbreekt, zoals in deze zaak het geval is, kan de totstandkoming van een overeenkomst mede worden afgeleid uit een tussen partijen op enig moment bestaande feitelijke situatie, welke moet worden beoordeeld aan de hand van de feiten en omstandigheden van het geval. Hierbij dienen de verklaringen en gedragingen van partijen in aanmerking te worden genomen en dient na te worden gegaan wat partijen over en weer uit deze verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden.
3.13.
[appellanten] voeren aan dat reeds vóór het presenteren van de samenwerking met [geïntimeerde 1] aan de markt, in november 2011, een samenwerking tussen partijen tot stand is gekomen en dat bij de beoordeling wat partijen over en weer van elkaar mochten verwachten en begrijpen alle gewisselde conceptovereenkomsten in samenhang moeten worden beoordeeld. Doordat in alle door [appellant 2] voorgestelde conceptovereenkomsten een geheimhoudings- en/of een exclusiviteitsbeding is opgenomen ten aanzien van het productieprocedé wordt bevestigd dat dit een onbestreden uitgangspunt vormde voor [appellant 2] als voorwaarde voor een samenwerking, zo stellen [appellanten] voeren vervolgens aan dat [geïntimeerden] nimmer enig bezwaar kenbaar hebben gemaakt tegen de voorgestelde bedingen en deze niet van commentaar hebben voorzien op de toegezonden concepten. De commentaren die [mevrouw] (namens [geïntimeerde 1] ) plaatste, zagen alle op andere aspecten van de samenwerking. Door deze gang van zaken was een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt door [geïntimeerden] en [appellanten] mochten daardoor begrijpen dat deze bedingen als onweersproken akkoord waren tussen partijen en een weergave vormden van wat er al mondeling tussen partijen was overeengekomen, zo stellen [appellanten]
3.14.
[geïntimeerden] hebben het voorgaande betwist, onder verwijzing naar de totstandkomingsgeschiedenis van de afspraken tussen partijen. Zij stellen dat er in het geheel geen geheimhoudings-/non-concurrentiebeding is overeengekomen.
3.15.
Uit de stukken blijkt het volgende. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde 1] samen met [mevrouw] heeft opgetreden als exclusief distributeur van de [Y] Stones voor [handelsnaam 1] in de periode november 2011 tot november 2013. Uit de overgelegde correspondentie blijkt bovendien dat er in de periode januari - maart 2012 over de concept intentieverklaring tussen partijen is gecorrespondeerd en gesproken en dat er op 29 maart 2012 nog een aantal punten open stonden die partijen verdeelden.
3.16.
Het hof stelt voorop dat, nu [appellanten] hun vorderingen baseren op tussen partijen overeengekomen geheimhoudings- en exclusiviteitsbedingen, zij onderbouwd dienen te stellen en, zo nodig, dienen te bewijzen dat deze bedingen tussen partijen zijn overeengekomen. Het hof stelt op basis van de stukken, waaronder de getuigenverklaringen tijdens het voorlopig getuigenverhoor, en dat wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken vast dat er eind maart 2012 nog geen overeenstemming was tussen partijen over de voorwaarden van de intentieverklaring. Door [appellanten] zijn geen feiten gesteld waaruit blijkt dat dit na die datum wel het geval is geweest. Uit het enkele feit dat in de door [appellant 2] toegezonden concepten van de overgelegde overeenkomsten in de loop der tijd steeds een vorm van een geheimhoudings- en/of exclusiviteitsbeding was opgenomen kan niet worden afgeleid dat deze bepalingen ook daadwerkelijk mondeling tussen partijen zijn overeengekomen en onderdeel waren van de reeds bestaande samenwerking. [appellanten] hebben niet althans onvoldoende onderbouwd gesteld dat uit de gedragingen of verklaringen van [geïntimeerden] kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] hebben ingestemd met enig geheimhoudings- en/of exclusiviteitsbeding. Dat [geïntimeerden] niet hebben laten weten dat zij niet akkoord zijn met een geheimhoudings- en/of exclusiviteitsbeding is daarvoor in de gegeven omstandigheden onvoldoende. Bijkomende omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerden] konden instemmen met een geheimhoudings- en/of exclusiviteitsbeding zijn gesteld noch gebleken. [appellanten] hebben hun stelling dat zij er gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat partijen stilzwijgend een geheimhoudings- en/of exclusiviteitsbeding zijn overeengekomen bovendien niet met nadere feiten onderbouwd. [appellant 2] heeft ter zitting verklaard dat hij zelf het productieprocedé met [geïntimeerde 1] heeft gedeeld in onderling vertrouwen. Het feit dat [appellant 2] vervolgens heeft nagelaten (enige vorm van) geheimhouding duidelijk tussen partijen vast te leggen om zo zeker te zijn van afdoende bescherming van zijn productieprocedé is een risico dat aan [appellant 2] zelf is toe te rekenen. Van een gerechtvaardigd vertrouwen aan de zijde van [appellant 2] , als professional, c.q. van [appellanten] , dat het wel goed zou komen is volgens het hof dan ook geen sprake, zeker niet in het licht van een nog niet uit onderhandelde intentieovereenkomst. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de rechtbank in het vonnis waarvan beroep dat niet is komen vast te staan dat tussen partijen (aanvullende) afspraken zijn gemaakt over geheimhouding en exclusiviteit. Aan bewijslevering komt het hof gelet op het voorgaande niet toe. Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de grieven 2 tot en met 9 en 11 falen.
Onrechtmatige daad
3.17.
Met grieven 12 tot en met 16 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerden] niet onrechtmatig jegens [appellanten] hebben gehandeld. [appellanten] klagen dat de criteria als geformuleerd in artikel 39 lid 2 TRIPS-overeenkomst en de Wet bescherming bedrijfsgegevens onjuist zijn toegepast. [appellanten] stellen zich op het standpunt dat het productieprocedé van de [Y] Stones een bedrijfsgeheim is van [appellanten] . Het gebruik van dit productieprocedé van de [Y] Stones door [geïntimeerden] is onrechtmatig nu dit in strijd is met hetgeen in het maatschappelijk verkeer van [geïntimeerden] verlangd kan worden, zo stellen [appellanten] . Een en ander te meer nu [appellant 2] herhaaldelijk heeft benadrukt dat het succes van zijn [Y] Stones afhangt van het exclusieve en door hem ontdekte geheime productieprocedé. Door dit productieprocedé voor de vervaardiging van zijn eigen [Z] Stones te gebruiken hebben [geïntimeerden] [appellanten] tevens oneerlijke concurrentie aangedaan.
Bedrijfsgeheim
3.18.
Om te beoordelen of bedrijfsinformatie, zoals het productieprocedé van de [Y] Stones, kwalificeert als een bedrijfsgeheim waarvan het gebruik zonder toestemming van de houder van dat bedrijfsgeheim onrechtmatig kan zijn, moet getoetst worden of deze aan de volgende voorwaarden voldoet:
a. De informatie is geheim in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor degenen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met dergelijke informatie;
b. De informatie bezit handelswaarde omdat zij geheim is, en
c. De informatie is door degene die daar rechtmatig over beschikt, onderworpen aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden;
3.19.
Het is aan [appellanten] om onderbouwd te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat aan voornoemde voorwaarden is voldaan en dat het productieprocedé van de [Y] Stones kwalificeert als een bedrijfsgeheim. Het hof heeft reeds overwogen dat het productieprocedé van de [Y] Stones, zoals door [appellant 2] ter zitting nader is beschreven en toegelicht, niet als uniek valt te kwalificeren en het is dan ook de vraag welke handelswaarde daaraan zou kunnen worden toegekend. Het betreft een procedé van het gieten van cementtegels met een kant en klare cementmortel met [bestanddeel B] , welke mortel overal vrij verkrijgbaar is. Het feit dat door derden vergelijkbare kasteeltegel replica’s worden aangeboden, zoals door [geïntimeerden] naar voren gebracht, is niet door [appellanten] betwist. Bovendien heeft het hof reeds overwogen dat niet is komen vast te staan dat er een geheimhoudings- en/of een exclusiviteitsbeding is overeengekomen met [geïntimeerden] en dat het productieprocedé van de [Y] Stones daarom geheim was. [appellant 2] heeft de productie van de [Y] Stones al verplaatst naar de loods van [geïntimeerden] in Baarlo voordat er over de intentieverklaring overeenstemming bestond en hij heeft door deze handelwijze niet die redelijke maatregelen getroffen om het productieprocedé geheim te houden. Dit leidt tot het oordeel dat het productieprocedé van de [Y] Stones geen bedrijfsgeheim is. Het hof komt daarmee niet meer toe aan de beoordeling of er sprake is geweest van onrechtmatig gebruik of openbaarmaking van een dergelijk bedrijfsgeheim.
Oneerlijke concurrentie en slaafse nabootsing
3.20.
Tot slot beroepen [appellanten] zich nog op de stelling dat [geïntimeerden] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door de [Y] Stones zodanig na te maken dat daardoor verwarring in de markt is ontstaan en zodoende [appellanten] oneerlijke concurrentie aandoen.
3.21.
Naar het oordeel van het hof hebben [appellanten] tegenover de uitgebreide betwisting van [geïntimeerden] (zie de memorie van antwoord, 4.6 tot en met 4.16) onvoldoende concreet onderbouwd dat er sprake is van oneerlijke concurrentie en slaafse nabootsing. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, verschilt het productieprocedé van de [Y] Stones van het productieprocedé van de [Z] Stones . [appellanten] stellen wel dat sprake is van verwarring bij het publiek tussen de [Y] Stones en de [Z] Stones maar zij hebben onvoldoende onderbouwd dat dit daadwerkelijk het geval is. Uitsluitend op basis van de waarneming van de gedeponeerde stenen tijdens de zitting kan het hof dit ook niet aannemen. Verder hebben [appellanten] onvoldoende met feiten gestaafd dat [geïntimeerden] niet alles hebben gedaan en doet om eventuele verwarring voorkomen. Daarmee kan niet worden aangenomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie door [geïntimeerden] en evenmin dat aan de voorwaarden voor een geslaagd beroep op slaafse nabootsing is voldaan.
3.22.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat de grieven 12 tot en met 16 falen. Er is geen sprake van onrechtmatige handelen door [geïntimeerden] op een van de door [appellanten] gestelde gronden. Aan bewijslevering komt het hof gelet op het voorgaande niet toe.
3.23.
Met grief 1 klagen [appellanten] dat [appellant 1] ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen en dat de, subsidiaire, vordering uit hoofde van onrechtmatige daad inhoudelijk door de rechtbank had moeten worden behandeld. Met deze grief klagen [appellanten] ten onrechte dat de rechtbank de vordering van [appellant 1] uit hoofde van onrechtmatige daad niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De niet ontvankelijkheid van [appellant 1] had uitsluitend betrekking op haar primaire vordering op grond van een gestelde tekortkoming in de nakoming van een verbintenis. De rechtbank heeft [appellant 1] overigens niet niet-ontvankelijk verklaard in het dictum van het vonnis waarvan beroep. Het hof heeft in het voorgaande bovendien alle vorderingen van [appellant 1] voor zover die aan het oordeel van het hof zijn onderworpen inhoudelijk beoordeeld en komt in dit hoger beroep tot de conclusie dat deze vorderingen op voormelde gronden sowieso niet toewijsbaar zijn. Deze grief faalt.
3.24.
Gezien de uitkomst van de procedure zijn [appellanten] terecht in de proceskosten veroordeeld. Grief 17 faalt.
3.25.
De slotsom is dat het vonnis door het hof zal worden bekrachtigd en het door [appellanten] in hoger beroep meer of anders gevorderde zal worden afgewezen. De grieven zijn tevergeefs voorgesteld. Het door [appellanten] gedane bewijsaanbod passeert het hof als onvoldoende specifiek en niet ter zake doende. In het bijzonder hebben [appellanten] geen althans niet voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, tot andere beslissingen kunnen leiden.
3.26.
[appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld, tot op heden begroot op:
- aan griffierecht € 772,00
- aan salaris advocaat (2 punten x Tarief II) € 2.228,00
3.27.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] op € 772,00 aan griffierecht en op € 2.228,00 aan salaris advocaat; en bepaalt dat de bedragen van € 772,00 en € 2.228,00 binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer en anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.A.G. Fikkers, J.P. de Haan en M.H. Koster en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 januari 2023.
griffier rolraadsheer