ECLI:NL:GHSHE:2023:1789

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
20-000660-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 11 maart 2021 gedeeltelijk vrijgesproken was van de tenlastegelegde feiten. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, maar was vrijgesproken van een derde feit. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van het derde feit, aangezien er geen hoger beroep openstaat tegen een vrijspraak volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering.

Het hof heeft de zaak vervolgens inhoudelijk beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte heeft in de periode van 17 september 2018 tot en met 8 oktober 2018 cocaïne gedeald en op 8 oktober 2018 had hij 90,7 gram cocaïne in zijn bezit. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 165 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast zijn er verschillende in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, waaronder geldbedragen en een tas van het merk Gucci.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn vastgesteld in de bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en proces-verbalen van de politie. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de bescherming van de maatschappij zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden. De verdachte heeft geen eerdere veroordelingen en heeft zijn leven inmiddels verbeterd, maar dit was niet voldoende om een lichtere straf op te leggen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000660-21
Uitspraak : 17 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 11 maart 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865103-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van hetgeen onder 3 aan hem ten laste is gelegd. Ter zake van ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 2) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen op het beslag.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde.
Blijkens de akte beroep d.d. 11 maart 2021 is van de zijde van de verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is aldus mede gericht tegen de vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde. Gelet op het bepaalde in artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep voor zover dit hiertegen is gericht.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, de onder 1 en onder 2 tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zal worden bewezenverklaard dat de verdachte zich samen met een ander aan dat feit heeft schuldig gemaakt en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van voorarrest. Voorts heeft advocaat-generaal gevorderd dat het in beslag genomen kentekenbewijs aan de verdachte wordt teruggegeven en dat de tas van het merk Gucci, geldbedragen, een weegschaal en lege gripzakjes worden verbeurdverklaard.
De verdediging heeft partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover in hoger beroep aan de orde – tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juli 2018 tot en met 8 oktober 2018 te Helmond, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 8 oktober 2018 te Helmond tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92, althans 90,7 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 17 september 2018 tot en met 8 oktober 2018 te Helmond (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of verstrekt, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 8 oktober 2018 te Helmond opzettelijk aanwezig heeft gehad 90,7 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Nu de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft bekend en op dat punt door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2023;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] op 8 oktober 2018, p. 1382-1383;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 2] op 9 oktober 2018, p. 423;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 9 oktober 2018, p. 1387-1388;
- een geschrift, te weten een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 23 oktober 2018, opgemaakt door [deskundige] (los opgenomen);
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] op 6 december 2018, p. 431
- een geschrift, te weten een uitgewerkt tapgesprek, p. 451
- een proces-verbaal van verhoor van verdachte [medeverdachte] , opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 6] en [verbalisant 7] op 26 oktober 2018, p. 397-403 en p. 407;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] , [verbalisant 6] , [verbalisant 8] en [verbalisant 7] op 17 oktober 2018, p. 29-31;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 7] op 27 november 2018, p. 1085-1086;
- een proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 9 oktober 2018, p. 1118-1120.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging partiële vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. De verdediging heeft naar voren gebracht dat de verdachte zich voorafgaand aan 8 oktober 2018 gedurende een periode van drie weken schuldig heeft gemaakt aan het dealen van cocaïne. Voor zover aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich gedurende een langere periode daaraan schuldig heeft gemaakt, dient hij daarvan te worden vrijgesproken, aldus de verdediging.
Met de verdediging acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich in de periode van 17 september 2018 tot en met 8 oktober 2018 – samen met een of meer anderen – schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en/of verstrekken (dealen) van cocaïne. Voor zover aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich in de periode voorafgaand aan 17 september 2018 schuldig heeft gemaakt aan het – kort gezegd – dealen van cocaïne, zal hij daarvan worden vrijgesproken. Het hof overweegt hierbij dat gerede twijfel bestaat over de deelname van de verdachte aan de in het dossier opgenomen tapgesprekken die zien op die voorafgaande periode, mede tegen de achtergrond van de omstandigheid dat hieromtrent geen proces-verbaal stemherkenning is aangetroffen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod,
meermalen gepleegd
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat het hof de verdachte niet zal veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – het navolgende aangevoerd. De persoonlijke situatie van de verdachte is in positieve zin veranderd. De verdachte heeft werk, een woning en zijn relatie is bestendiger geworden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte over de tenlastegelegde feiten ook een bekennende verklaring afgelegd. Hij is ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Bovendien dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in de periode van 17 september 2018 tot en met 8 oktober 2018 schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne. Voorts heeft hij op 8 oktober 2018 90,7 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid cocaïne, was deze hoeveelheid cocaïne kennelijk (ook) voor handel en verspreiding bestemd. Door aldus te handelen heeft de verdachte de handel in harddrugs en het gebruik daarvan in stand gehouden. Het gebruik van harddrugs – waaronder cocaïne – kan schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers daarvan. Bovendien gaat de handel in harddrugs veelal gepaard met andere vormen van criminaliteit. De verdachte heeft zich van voornoemde belangen kennelijk niets aangetrokken.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 december 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 19 december 2022 dat in het kader van een andere strafzaak door de reclassering is opgemaakt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het dealen van harddrugs gedurende een periode van minder dan een maand geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. In deze zaak acht het hof bewezen dat de verdachte gedurende drie weken cocaïne heeft gedeald. Met betrekking tot het opzettelijk aanwezig hebben van 50 gram tot 100 gram harddrugs wordt oplegging van een taakstraf voor de duur van 150 uren in beginsel passend en geboden geacht. In het onderhavige geval heeft de verdachte ongeveer 90 gram cocaïne opzettelijk aanwezig gehad.
Naar het oordeel van het hof kan – gelet op de voren omschreven aard en ernst van de feiten, alsmede voornoemde oriëntatiepunten – niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt
Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof het passend en geboden aan de verdachte een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 165 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Ten aanzien van de berechting binnen een redelijke termijn overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
Met betrekking tot berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te geleden dat de behandeling van de zaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De redelijke termijn vangt aan het op moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens een verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De redelijke termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 8 oktober 2018, de dag waarop de verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van overtreding van de Opiumwet door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank heeft op 11 maart 2021 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is dan ook niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg met een periode van ongeveer 5 maanden overschreden.
Het hof stelt – evenals de rechtbank – vast dat voornoemde overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg voor een deel is te verklaren door een door de verdediging ingediend getuigenverzoek. De inhoudelijke behandeling van de zaak stond gepland op 17 december 2019, maar op verzoek van de verdediging is de zaak toen aangehouden om nogmaals te proberen een getuige te horen. Vervolgens heeft de inhoudelijke behandeling van de zaak, door de landelijke maatregelen die zijn genomen in het kader van de bestrijding van het Corona-virus, langer op zich laten wachten. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat voornoemde situatie een zodanige uitzonderlijke bijzondere en onvoorzienbare omstandigheid betreft, dat de vertraging die daarvan het gevolg is geweest niet in het voordeel van de verdachte bij de strafoplegging kan worden betrokken. Het hof zal derhalve volstaan met de enkele constatering van de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg.
Beslag
Verbeurdverklaring
Ten aanzien van de tas van het merk Gucci, de in beslag genomen geldbedragen, een weegschaal en gripzakjes, zal het hof bepalen dat die voorwerpen verbeurd worden verklaard, nu het gaat om voorwerpen (geldbedragen) die aan de verdachte toebehoorden en uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen (het dealen van cocaïne) en het gaat om voorwerpen met behulp waarvan de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Teruggave
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van het hierna te noemen kentekenbewijs, nu dit kentekenbewijs – blijkens de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen – onder de verdachte in beslag is genomen en het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit goed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
165 (honderdvijfenzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
60 (zestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1.00 stk tas, Gucci, G480177;
- 4,65 euro, G480179;
- 315,00 euro, G480178;
- 1 stk weegschaal, kl: grijs, G480193;
- 1 stuk zak(je) lege gripzakjes, G480194.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 stk kentekenbewijs [kentekenbewijs] .
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie districtsrecherche Helmond, proces-verbaalnummer OB3R018056-251, onderzoek Schenefeld/OB3R018056, p. 1-p. 1767. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.