ECLI:NL:GHSHE:2023:1788

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
20-001053-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor wapenbezit, witwassen en vernieling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar is in hoger beroep veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vuurwapen, witwassen van een geldbedrag van € 1.754,40 en het opzettelijk vernielen van een bankje in een politiebureau. De zaak begon met een incident op 22 februari 2019, waarbij de verdachte betrokken was bij een schietincident. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar het hof oordeelde dat de verdachte wel degelijk verantwoordelijk was voor de feiten die in hoger beroep aan de orde kwamen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op de genoemde datum samen met een ander een vuurwapen en munitie voorhanden had, en dat hij wist dat het geldbedrag afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte heeft geen verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, wat leidde tot de conclusie dat het geld witwaspraktijken betrof. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 171 dagen, met aftrek van voorarrest, en het hof heeft de in beslag genomen goederen, waaronder het vuurwapen en het geldbedrag, verbeurd verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001053-21
Uitspraak : 17 februari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 6 april 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-865024-19 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van de onder 1 (primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair) en onder 5 tenlastegelegde feiten. Ter zake van ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (het onder 2 tenlastegelegde), ‘witwassen’ (het onder 3 primair tenlastegelegde) en ‘opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen’ (het onder 4 tenlastegelegde) is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank een beslissing genomen op de in beslag genomen voorwerpen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de onder 1 (primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair) en onder 5 tenlastegelegde feiten. Blijkens de akte partieel beroep d.d. 20 april 2021 is van de zijde van de verdachte uitdrukkelijk beperkt hoger beroep ingesteld, namelijk alleen ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten. Het beroep richt zich niet tegen de feiten waarvan de verdachte is vrijgesproken. Dit impliceert dat alleen de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten aan het oordeel van het hof zijn onderworpen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de rechtbank zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, de tenlastegelegde feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de in beslag genomen goederen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het geldbedrag van € 1.754,40 zal worden verbeurdverklaard, dat de cocaïne, het pistool en de munitie zullen worden onttrokken aan het verkeer en dat de handschoenen aan de verdachte zullen worden teruggegeven.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de in beslag genomen goederen heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2.
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Beretta, model 1934, kaliber 9 mm, en/of munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 18, in elk geval een aantal, kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
3. primair
hij op of omstreeks 22 februari 2019 in de gemeente Helmond
- van (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 1754,40, de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die/dat voorwerp(en) was/waren en/of voormeld(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat die/dat voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf, en/of
- (een) voorwerp(en), te weten een hoeveelheid geld, tot een (totaal)bedrag van euro 1754,40, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voormeld(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat voormeld(e) voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
3. subsidiair
hij op of omstreeks 22 februari 2019 te Helmond, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van euro 1754,40, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
4.
hij op of omstreeks 1 april 2019 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een bankje aanwezig in een ophoudlokaal van het politiebureau aan de Deltaweg aldaar, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de politie-eenheid Oost-Brabant toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij op 22 februari 2019 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, merk Beretta, model 1934, kaliber 9 mm, en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 18 kogelpatronen, kaliber 9 mm, voorhanden heeft gehad;
3. primair
hij op 22 februari 2019 in de gemeente Helmond een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, tot een totaalbedrag van euro 1754,40, voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat voormeld voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4.
hij op 1 april 2019 te Helmond opzettelijk en wederrechtelijk een bankje aanwezig in een ophoudlokaal van het politiebureau aan de Deltaweg aldaar, dat aan een ander, te weten aan de politie-eenheid Oost-Brabant toebehoorde, heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 2 en 3 primair tenlastegelegde
1.
Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict d.d. 18 maart 2019, (p. 122-127), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] :
p. 122
Op 23 februari (
het hof begrijpt: 23 februari 2019) werd door ons verbalisanten als forensisch onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht aan een personenauto van het merk Volkswagen, type Golf, gekentekend [kenteken] . Dit in verband met een schietincident in voornoemd voertuig op 22 februari 2019. Ten tijde van het incident bevond voornoemd voertuig zich op de Heistraat in Helmond.
p. 123
In het opbergvak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank zagen wij een vuurwapen. Wij zagen dat er een patroonmagazijn in het wapen zat en dat de slede in de achterste stand stond. Er was geen patroon in de kamer en het patroonmagazijn bleek leeg te zijn. Het vuurwapen werd veiliggesteld. Vervolgens werd deze inbeslaggenomen en voorzien van SIN [nummer] en goednummer 1473246. Vervolgens zagen wij in het opbergvak van de rugleuning van de middelste zitting van de achterbank zes patronen.
p. 123/124
Op de hulsbodem van de patronen stonden de letters: S & B 9 mm Br.C.
p. 124
Deze zes patronen werden veiliggesteld en in beslaggenomen en voorzien van SIN [nummer] en goednummer 1473248.
2.
Het proces-verbaal onderzoek wapen en munitie d.d. 29 maart 2019 (p. 190-192), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 5] :
p. 190
Pistool (BVH goednummer 1473246, SIN [nummer] ):
Ik zag dat dit voorwerp een semi-automatisch, single-action, centraalvuur pistool was van het merk Beretta, model 1934, kaliber 9 millimeter kort (9x17 millimeter).
p. 191
Dit pistool is geschikt om projectielen door een loop af te schieten. De werking van het voorwerp berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Derhalve is dit pistool een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Kogelpatronen (BVH goednummer 1473248, SIN [nummer] ):
Ik zag dat bij dit pistool 6 volmantel centraalvuur kogelpatronen aanwezig waren van het kaliber 9 millimeter Browning Court (9 millimeter kort of 9x17 millimeter).
Ik zag dat deze patronen waren voorzien van een bodemstempel met de kaliberaanduiding ‘9mm Br.C.’, alsmede ‘S&B’.
Na het ontladen van de patroon met het ingeslagen slaghoedje zag ik dat deze was voorzien van kruitlading. Dit is munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie. Deze munitie is geschikt om te worden verschoten met bovengenoemd pistool Beretta model 1934.
3.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming (p. 20), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Omstandigheden: aangetroffen bij de insluitingsfouillering
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1995
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Object: munitie
Aantal: 12 stuks
Merk/type: 9mm
4.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag d.d. 20 juni 2019, opgemaakt door ing. [verbalisant 6] , voor zover inhoudende als relaas van rapporteur (los opgenomen):
Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN AALS8669NL
Omschrijving: munitie, patroon 12 stuks
Onder BVH nummer 2019037336 zijn zes patronen ( [nummer] ) voor onderzoek aangeboden.
Vraagstelling
1. Komt deze munitie overeen met de munitie aangetroffen in BVH 2019037336 en is deze munitie bedoeld om met het aangetroffen vuurwapen (SIN [nummer] ) te verschieten?
Patronen (AALS8669NL)
Deze patronen zijn voorzien van het bodemstempel ‘S&B 9mm Br.C’. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen zijn de patronen van het kaliber 9mm Browning Kort. De patronen komen qua merk en uiterlijke kenmerken overeen met de zes patronen ( [nummer] ), aangeboden onder BVH nummer 2019037336.
De patronen (AALS8669NL) en de patronen ( [nummer] ) komen qua merk en uiterlijke kenmerken overeen. Er zijn aanwijzingen waargenomen dat de patronen afkomstig kunnen zijn uit één batch.
Het vuurwapen ( [nummer] ), de patronen ( [nummer] ) en de patronen (AALS8669NL) zijn allemaal van het kaliber 9mm Browning Kort. De patronen zijn geschikt om uit dit vuurwapen verschoten te worden.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Het klopt dat ik op 22 februari 2019 op de achterbank zat van de Volkswagen Golf (
het hof begrijpt met kenteken [kenteken]). [getuige] zat op de bijrijdersstoel. [getuige] gaf het vuurwapen aan mij. Hij gaf het mij via het midden door. Toen we bij het ziekenhuis (
het hof begrijpt: [ziekenhuis]) waren heb ik, voordat ik uitstapte, het wapen weggelegd. Ik heb het vuurwapen in het opbergvak in het midden van de achterbank gelegd.
6.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de getuige [getuige] :
Ik zat op 22 februari 2021 (
het hof begrijpt: 22 februari 2019) met [verdachte] in een auto. Ik had het wapen doorgeladen. Ik heb het vuurwapen naar achter aan [verdachte] gegeven. Er zaten patronen in het wapen. Het wapen zat in mijn jaszak. Ook zaten er losse patronen in mijn jaszak. Het vuurwapen zat doorgeladen in mijn jaszak.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 februari 2019 (p. 141-143), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
p. 141
Op 22 februari 2019 werd het slachtoffer naar het [ziekenhuis] gebracht. De aankomst van de auto waarin het slachtoffer zat werd op camera vastgelegd. Ik bekeek de camerabeelden en zag op de camerabeelden gericht op de slagbomen bij de ingang van de parkeerplaats van het ziekenhuis dat er een Volkswagen Golf het parkeerterrein opreed om 2:14:40 uur. Ik kon een deel van het kenteken lezen, namelijk [kenteken] .

8.Een geschrift, te weten een tapgesprek (p. 73), voor zover inhoudende:

Beller: [telefoonnummer 1]
Naam: [verdachte]

9.Een geschrift, te weten een tapgesprek (p. 76), voor zover inhoudende:

Datum: 22 februari 2019 1:52:59
Beller: [telefoonnummer 1] , naam: [naam I]
Gebelde: [telefoonnummer 2] , naam: [naam II]
:Yo.
[naam I] :Hoelang ben jij hier?
:Woolah zo’n Pool zit mij de hele tijd te volgen.
:Nadat ik wegplank, plankt hij achter mij aan.
:Hou die Zaddo paraat. Kom eens naar buiten.
[naam I] :Hoelang bij jij hier?
:Ik ben er al, ik ben er al.
10.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 februari 2019 (p. 96-97), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] :
p. 96
Op 22 februari 2019, omstreeks 02:27 uur, hoorden wij het Operationeel Centrum ons verzoeken te gaan naar het [ziekenhuis] . Wij hoorden dat aldaar een man was binnengebracht met schotwonden. Omstreeks 02:32 uur kwamen wij ter plaatse. De verdachte maakte zijn heuptas open en wij zagen een grote hoeveelheid briefgeld erin zitten.
11.
Een geschrift, te weten een kennisgeving van inbeslagneming (p. 9), voor zover inhoudende:
Inbeslagneming
Omstandigheden: geld werd aangetroffen in tasje welke verdachte bij zich droeg
Beslagene
Achternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1995
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Object: geld
Totale hoeveelheid: 1.754,40 euro
Bijzonderheden: 1.754,40 euro aan contant geld
12.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 22 februari 2019 (p. 53), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
V: Ontvang jij een uitkering?
A: Nee
V: Ontvang jij op een andere manier geld?
A: Nee
13.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 23 maart 2021, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Ik wil niet zeggen hoe ik aan het geld kom dat op 22 februari 2019 bij mij is aangetroffen. Ik heb geen werk en ik wil geen uitkering. Ik heb geen inkomsten.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
Nu de verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit, volstaat het hof met de navolgende opsomming van de bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
- de bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 februari 2023;
- een proces-verbaal van aangifte namens de politie Helmond, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 10] op 2 april 2019, p. 207;
- een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 11] en [verbalisant 10] op 3 april 2019, p. 209.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van hetgeen onder 2 aan hem is tenlastegelegd. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte het vuurwapen slechts zeer kort in zijn handen heeft gehad, zodat niet kan worden gesproken van het voorhanden hebben van het wapen. Bovendien had de verdachte geen wetenschap van de zes kogelpatronen die in de auto zijn aangetroffen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop.
Voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben van een wapen is vereist dat de verdachte het wapen bewust aanwezig had. De in de rechtspraak van de Hoge Raad in dit verband gebruikte aanduiding van “een meerdere of mindere mate” van bewustheid geeft aan dat de verdachte zich bewust was van de (waarschijnlijke) aanwezigheid van het wapen, zonder dat die bewustheid zich hoeft uit te strekken tot de specifieke eigenschappen en kenmerken van het wapen of tot de exacte locatie van dat wapen. Voor het bewijs van dergelijke bewustheid geldt dat daarvan ook sprake kan zijn in een geval dat het niet anders kan dan dat de verdachte zulke bewustheid heeft gehad. Voorts houdt het aanwezig hebben van een wapen in dat de verdachte feitelijke macht over het wapen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Daarvoor hoeft het wapen zich niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. In bijzondere gevallen volstaat de enkele mogelijkheid tot het uitoefenen van feitelijke macht over het wapen niet voor het oordeel dat de verdachte dat wapen voorhanden had in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer iemand onverhoeds of ongewild kortstondig een wapen van een ander in handen krijgt of wanneer iemand onverwacht kennis krijgt van de aanwezigheid in zijn nabijheid van een wapen van een ander, terwijl hij redelijkerwijs daarvan niet direct afstand kan nemen.
Op basis van de inhoud van het dossier stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte zou volgens zijn verklaring op 22 februari 2019 het vuurwapen in de auto hebben aangepakt van [getuige] die op dat moment op de bijrijdersstoel zat. De verdachte zat op de achterbank. De verdachte had het vuurwapen vast op het moment dat het vuurwapen afging. [getuige] werd daarbij door een kogel getroffen. Blijkens de door de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring heeft hij het wapen weggelegd toen zij bij het ziekenhuis in Helmond waren. Hij heeft het vuurwapen in het opbergvak in het midden van de achterbank gelegd. Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] blijkt dat de verdachte en [getuige] op 22 februari 2019, om 2:14 uur, bij het [ziekenhuis] arriveerden.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat de verdachte wetenschap heeft van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daarover feitelijk heeft kunnen beschikken. De zienswijze dat de verdachte het wapen slechts onverhoeds of ongewild kortstondig in handen heeft gekregen waardoor niet gesproken kan worden van het voorhanden hebben van het wapen acht het hof reeds om de reden dat de verdachte de trekker kennelijk op enig moment heeft overgehaald niet juist. Bovendien heeft hij blijkens zijn eigen verklaring het wapen in het opbergvak in het midden van de achterbank gelegd toen ze bij het ziekenhuis in Helmond waren.
Aan dit oordeel ligt voorts in het bijzonder het navolgende ten grondslag.
Op 22 februari 2019 te 01:52 uur belde de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] naar de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer 2] . Naar het oordeel van het hof kan op basis van de inhoud van het dossier genoegzaam worden vastgesteld dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . Gelet op de inhoud van het telefoongesprek (de vraag ‘Hoelang bij jij hier? en het antwoord ‘Ik ben er al, ik ben al’), het tijdstip van dit gesprek en het gegeven dat de verdachte en [getuige] kort daarna bij elkaar in de auto zaten, gaat het hof ervan uit dat de verdachte naar [getuige] heeft gebeld. [getuige] zei tegen de verdachte dat hij door een Pool werd gevolgd. Ook zei [getuige] ‘Hou die Zaddo paraat’. Naar het oordeel van het hof kan het – gelet op de feiten en omstandigheden in deze zaak – niet anders zijn dan dat met de bewoordingen ‘Hou die Zaddo paraat’ het vuurwapen is bedoeld. Uit voornoemde feiten en omstandigheden leidt het hof derhalve af dat de verdachte wist van de aanwezigheid van het wapen, alsmede dat hij en [getuige] daar samen over konden beschikken.
Hierbij heeft het hof voor wat betreft de tenlastegelegde patronen het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwapen in het opbergvak in het midden van de achterbank heeft gelegd. Op deze plek zijn ook zes kogelpatronen aangetroffen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft [getuige] verklaard dat hij het vuurwapen had doorgeladen en dat er patronen in het wapen zaten. Uit forensisch onderzoek betreffende het vuurwapen volgt dat er geen patroon in de kamer zat en dat het patroonmagazijn leeg was. Gelet hierop kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte en [getuige] de zes kogelpatronen voorhanden hebben gehad, waarbij de patronen eerst in het vuurwapen zaten en de verdachte – die achter in de auto zat – daarna het vuurwapen heeft ontladen en de kogelpatronen in het opbergvak in het midden van de achterbank heeft gelegd. Hierbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat in het telefoongesprek tussen de verdachte en [getuige] werd gesproken over het ‘paraat hebben van die Zaddo’, waarmee kennelijk het reeds schietklaar maken van het vuurwapen is bedoeld. Bovendien zijn zowel het vuurwapen als de kogelpatronen in het opbergvak in het midden van de achterbank weggelegd.
Het hof acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 22 februari 2019 twaalf andere kogelpatronen samen met [getuige] voorhanden heeft gehad. Deze patronen zijn aangetroffen bij de insluitingsfouillering van de verdachte en komen qua merk en uiterlijke kenmerken overeen met de in de auto aangetroffen zes kogelpatronen. Blijkens het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut zijn er aanwijzingen dat alle patronen afkomstig kunnen zijn uit één batch. Alle patronen zijn van het kaliber 9mm Browning Kort en zijn geschikt om uit het aangetroffen vuurwapen verschoten te worden. Voorst heeft het hof hierbij in aanmerking genomen dat [getuige] heeft verklaard dat er patronen in het wapen zaten, alsmede dat er ook losse patronen in zijn jaszak zaten.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van het onder 3 primair tenlastegelegde
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 primair tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – naar voren gebracht dat geen sprake is van een vermoeden van witwassen. De bewijslast ligt aldus bij het openbaar ministerie en het is niet aan de verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van het aangetroffen geldbedrag, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp ‘afkomstig is uit enig misdrijf’, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Wanneer de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Het hof leidt uit de inhoud van het dossier de navolgende feiten en omstandigheden af.
Op 22 februari 2019 droeg de verdachte een contant geldbedrag van € 1.754,40 bij zich. Op voornoemde datum zijn bij de insluitingsfouillering van de verdachte twaalf patronen aangetroffen. Voorts zijn in de personenauto waarin de verdachte zat een vuurwapen en zes patronen gevonden. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij geen uitkering ontvangt en dat hij niet op een andere manier geld ontvangt. Het aangetroffen contante geldbedrag betreft een aanzienlijk geldbedrag. Op basis van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof ook niet gebleken van een beroeps- en/of bedrijfsmatige noodzaak voor het voorhanden hebben van voornoemd geldbedrag. Het fysiek vervoeren van aanzienlijke bedragen in contanten brengt een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich.
Gelet op voornoemde omstandigheden – in onderling verband en samenhang bezien – is naar het oordeel van het hof een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd.
Vanwege dit vermoeden van witwassen mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk aan te merken verklaring voor de herkomst van het aangetroffen geldbedrag geeft.
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg geen verklaring over de herkomst van het geld gegeven. Ook in hoger beroep heeft de verdachte hieromtrent geen verklaring afgelegd. Door de verdachte is derhalve geen tegenwicht gegeven tegen de verdenking van witwassen. Gelet hierop kan het niet anders zijn dan dat het bewezenverklaarde geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dit wist.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 primair tenlastegelegde wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 3 primair bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte niet zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de persoonlijke situatie van de verdachte in positieve zin is veranderd. Hij heeft werk, een woning en zijn relatie is bestendiger geworden. De verdachte is ook niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen. Voorts is oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden – zoals door de advocaat-generaal is gevorderd – niet passend bij de oriëntatiepunten ter zake van het voorhanden hebben van een vuurwapen. Bovendien dient bij de strafoplegging rekening te worden gehouden met het tijdsverloop, aldus de verdediging.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof gelet op:
- de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan,
- de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en
- de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 22 februari 2019 samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen met bijbehorende munitie. Dit levert een ernstig feit op omdat het ongecontroleerd wapenbezit onaanvaardbare risico’s en gevoelens van onveiligheid in de samenleving met zich brengt. Dat dergelijke risico’s zich ook daadwerkelijk kunnen manifesteren is op 22 februari 2019 gebleken. Het vuurwapen dat de verdachte voorhanden had is immers (per ongeluk) afgegaan waardoor een vriend van de verdachte is verwond. Het is slechts aan geluk te danken dat verdachtes vriend hierbij niet ernstiger gewond is geraakt. Voorts heeft de verdachte zich op voornoemde datum schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 1.754,40. De verdachte heeft met zijn handelen geprobeerd het geldbedrag te onttrekken aan het zicht van politie, justitie en de Belastingdienst, hetgeen doorgaans resulteert in een ernstige aantasting van de integriteit van het financieel en economisch bestel. Voorts werkt het witwassen van crimineel geld het voortbestaan van verschillende vormen van criminaliteit in de hand. De verdachte heeft zich op 1 april 2019 ook nog schuldig gemaakt aan het beschadigen van een bankje in een ophoudlokaal van een politiebureau. Dit handelen van de verdachte getuigt van een gebrek aan respect voor het eigendomsrecht van een ander.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 12 december 2022. Uit dit uittreksel blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen niet eerder onherroepelijk is veroordeeld. Voorts blijkt daaruit dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof voorts rekening gehouden met de inhoud van een reclasseringsadvies d.d. 19 december 2022 dat in het kader van een andere strafzaak door de reclassering is opgemaakt.
Bij de bepaling van de op te leggen sanctie heeft het hof voorts acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als richtsnoer voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Het oriëntatiepunt voor het voorhanden hebben van een pistool geeft als indicatie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden. Ter zake van het bewezenverklaarde witwassen van een geldbedrag van ongeveer € 1.750,00 wordt blijkens de oriëntatiepunten ter zake van fraude bij een benadelingsbedrag tot € 10.000,00 oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week tot 2 maanden dan wel een taakstraf in beginsel passend en geboden geacht.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, alsmede voornoemde oriëntatiepunten, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt
Hetgeen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn.
Deze termijn is in de onderhavige zaak aangevangen op 22 februari 2019, de dag waarop de verdachte in verzekering is gesteld. Aan die handeling kon de verdachte immers in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem ter zake van de onder 2 en 3 tenlastegelegde feiten een strafvervolging zal worden ingesteld. De rechtbank heeft eerst op 6 april 2021 vonnis gewezen. De behandeling in eerste aanleg is niet met een eindvonnis afgerond binnen twee jaren na de aanvang van de hiervoor genoemde termijn. De redelijke termijn is in eerste aanleg dan ook met een periode van ruim een maand overschreden. Bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg rechtvaardigen zijn het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof is het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn hier dan ook geschonden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van voorarrest passend zijn geweest.
Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 171 dagen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Beslag
Onttrekking aan het verkeer
Het hof is van oordeel dat de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, te weten het pistool, de kogelpatronen en de cocaïne vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat dit voorwerpen zijn waarmee het onder 2 bewezenverklaarde is begaan en/of die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
Het hof is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 1.754,40 verbeurd dient te worden verklaard nu het onder 3 primair bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot dit geldbedrag. Hierbij heeft het hof rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Teruggave
Het hof zal de teruggave aan de verdachte gelasten van de hierna te noemen handschoenen, nu het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit goed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 350 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en artikel 13a van de Opiumwet, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 primair en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 primair en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
171 (honderdeenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- bedrag 1.754,40 euro, G1472566.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stk Pistool, Beretta 1934, G1473246;
- 1 stk Munitie, kl: brons, G1472941;
- 3 stk cocaïne, G1472597.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 1 stk handschoen, G1473249;
- 1 stk handschoen, The North Face, G1473251.
Aldus gewezen door:
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. T.H.J. Menting, griffier,
en op 17 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen – tenzij anders vermeld – naar pagina’s van het eindproces-verbaal van de politie districtsrecherche Helmond, proces-verbaalnummer OB3R019014-13, onderzoek Kimble/OB3R019014, p. 1-p.215. Alle te noemen processen-verbaal zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten.