In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, dat op 15 juni 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1997 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was aangeklaagd voor diefstal gepleegd op 19 maart 2022 in zowel 's-Hertogenbosch als Eindhoven. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, die onder de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht vallen. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met de bepaling dat een gedeelte van de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Tevens is bepaald dat de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht op de opgelegde gevangenisstraf, voor zover deze tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht. Deze uitspraak is mondeling gedaan door mr. F.C.J.E. Meeuwis tijdens de openbare terechtzitting van het hof.