ECLI:NL:GHSHE:2023:1775

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
20-002833-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake verduistering in functie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte is veroordeeld voor medeplegen van verduistering in functie. De rechtbank had de verdachte, geboren in 1976 en thans zonder vaste woon- of verblijfplaats, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één jaar, met aftrek van voorarrest, en verbeurdverklaring van een inbeslaggenomen mobiele telefoon. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting van het hof op 10 februari 2023 heeft de advocaat-generaal gevorderd het vonnis te bevestigen, terwijl de raadsvrouw van de verdachte ontslag van alle rechtsvervolging heeft bepleit en een strafmaatverweer heeft gevoerd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de strafmaat aangepast. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste wijze heeft geoordeeld en dat het verweer van de verdachte in essentie gelijk is aan dat in eerste aanleg. De rechtbank had vastgesteld dat de verdachte als chauffeur betrokken was bij een geldtransport en tijdens dit transport een bedrag van € 90.000 heeft verduisterd. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn detentie en de impact daarvan op zijn leven, en met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Uiteindelijk heeft het hof de gevangenisstraf gematigd tot 340 dagen, rekening houdend met de schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in het EVRM.

De beslissing van het hof houdt ook in dat de in beslag genomen mobiele telefoon verbeurd wordt verklaard. Het hof heeft de beslissing gegrond op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 februari 2023.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002833-19
Uitspraak : 24 februari 2023
TEGENSPRAAK (art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 6 september 2019, in de strafzaak met parketnummer 02-800825-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde - kort gezegd - medeplegen van verduistering in functie veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede met verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen mobiele telefoon, merk Acer (beslagnummer: G1795426). Daarnaast heeft de rechtbank de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Namens verdachte is tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 februari 2023, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsvrouw, mr. L.A. Sjadijeva, naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen met aanvulling van gronden. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
De raadsvrouw heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit. Voorts heeft de raadsvrouw een strafmaatverweer gevoerd
Vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft geoordeeld en heeft beslist. Het verweer dat in hoger beroep is gevoerd, is in de kern gelijk aan wat er in eerste aanleg naar voren is gebracht. Het hof is van oordeel dat de rechtbank dit verweer terecht en op juiste wijze en goede gronden heeft verworpen. Het hof zal het vonnis dan ook met overneming van die gronden bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Op te leggen straf
Standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat te laten meewegen dat het leven van verdachte als gevolg van de detentie is verwoest. Hij heeft geen contact meer met zijn zoon en vanwege zijn strafblad is het hem niet meer gelukt om in Nederland werk te vinden. Sinds 2019 woont hij in Turkije om voor zijn ouders te zorgen. Daarnaast moet er rekening gehouden worden met de ouderdom van de zaak, nu het tenlastegelegde feit dateert uit 2017, en met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.
Oordeel hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof neemt het hierna opgenomen deel van de overwegingen van de rechtbank over en maakt die tot de zijne. De rechtbank heeft het volgende overwogen:
“Verdachte is werkzaam geweest als chauffeur bij [benadeelde] In die hoedanigheid was hij op 27 oktober 2017 belast met transport van geld. Tijdens dat geldtransport heeft hij uit een kluis in de geldtransportauto een sealbag gepakt met daarin een bedrag van
€ 90.000,00. Toen zijn bijrijder met een andere klus bezig was heeft verdachte de sealbag klaargelegd voor één van zijn mededaders, waarna deze er met de buit vandoor is gegaan. verdachte heeft bij deze verduistering een essentiële rol gespeeld. Hij heeft het mogelijk gemaakt dat zijn mededader er met de zak geld vandoor kon gaan. Enkele maanden later heeft verdachte vanuit zijn voorlopige hechtenis ook nog getracht om zijn deel van de buit veilig te laten stellen.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een zeer ernstig feit. Verdachte is daarbij berekenend te werk gegaan en hij heeft het vertrouwen dat zijn werkgever in hem heeft gesteld, op grovelijke wijze beschaamd. In zijn algemeenheid geldt dat werknemers moeten kunnen vertrouwen op hun medewerkers maar zeker in de branche waarin verdachte werkzaam is geweest moet dat vertrouwen blind aanwezig zijn. Niet alleen heeft verdachte
het vertrouwen van zijn werkgever beschaamd, ook het vertrouwen van zijn collega’s die werkzaam zijn binnen deze sector. Dergelijke feiten hebben vaak een grote impact op collega’s.”
Het hof overweegt aanvullend daarop als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de strafmaat voorts gelet op een uittreksel justitiële documentatie van 8 februari 2022 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Het hof heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden.
Bij de strafoplegging heeft het hof voorts rekening gehouden met de geconstateerde schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM). Verdachte heeft op 10 september 2019 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De eerste inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep stond gepland op 27 oktober 2021, maar is toen op verzoek van verdachte niet ter zitting behandeld. Ook de op 15 april 2022 geplande inhoudelijke behandeling is op verzoek van verdachte niet ter zitting behandeld. De inhoudelijke behandeling die daarop volgde was pas op 10 februari 2023 en het hof doet uitspraak op 24 februari 2023. Daarmee is de redelijke termijn in de fase van hoger beroep overschreden. Er zijn geen omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen. Het hof is van oordeel dat gelet op dit tijdsverloop in hoger beroep sprake is van een schending van artikel 6 EVRM, welke bepaling ertoe strekt de berechting binnen een redelijke termijn te waarborgen. Het hof zal bij de strafoplegging met deze schending van genoemde verdragsbepaling als na te melden rekening houden.
Alles afwegende acht het hof, met de rechtbank en de advocaat-generaal, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn zal het hof echter deze gevangenisstraf matigen tot de duur van 340 dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het tenlastegelegde en bewezenverklaarde is voorbereid met behulp van het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, zijnde een mobiele telefoon. Deze mobiele telefoon behoort de verdachte toe en zal daarom worden verbeurd verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
340 (driehonderdveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een mobiele telefoon, merk Acer (beslagnummer: G1795426).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.J. Henzen en mr. W.F. Koolen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.P. Fuchs-van Dis, griffier,
en op 24 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. Koolen en Fuchs-van Dis voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.