In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een verdachte, geboren in 1988, die betrokken was bij opzetheling en overtredingen van de Flora- en faunawet. Het hof heeft vastgesteld dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel € 19.970,22 bedraagt, maar heeft dit bedrag gematigd tot € 12.000,00 vanwege schending van de redelijke termijn in de procedure. De verdediging had primair bepleit dat de ontnemingsvordering moest worden afgewezen of op nihil moest worden gesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen bij het vaststellen van de betalingsverplichting. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel regelt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgesteld op € 13.667,14, met een betalingsverplichting van € 12.000,00 aan de Staat.