Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/282699 / HA ZA 20-470)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep met productie H1;
- de memorie van grieven en eiswijziging met producties H2 tot en met H13;
- de memorie van antwoord tevens incidenteel hoger beroep alsmede voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties 1 en 2;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep tevens houdende overlegging nadere producties H14 tot en met H27;
- het H16-formulier van de advocaat van de vrouw d.d. 31 oktober 2022;
- het H16-formulier van de advocaat van de man d.d. 2 november 2022;
- de mondelinge behandeling d.d. 9 november 2022, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
3.De beoordeling
manin eerste aanleg – samengevat - (in conventie):
man, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Er is sprake van overgeslagen goederen in de zin van art. 3:179 lid 2 BW. De man vordert nadere verdeling van deze gemeenschappelijke goederen ex art. 3:178 BW.
vrouwheeft gemotiveerd verweer gevoerd. De vrouw vorderde in eerste aanleg in reconventie - samengevat - veroordeling van de man tot betaling van € 9.243,21 als schadevergoeding voor het onrechtmatig optreden van de man, bestaande uit het honorarium aan advocaatkosten.
vrouw, kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. De man heeft onrechtmatig gehandeld en is schadeplichtig jegens haar omdat hij in juli 2020 onnodig een kort geding procedure met betrekking tot de levering van het appartement is gestart die hij kort voor de zitting heeft ingetrokken. Bovendien stelt zij dat de man geen spoedeisend belang had bij de kort geding procedure omdat hij blijkens de koopovereenkomst pas een boete verschuldigd was aan de koper van de woning na ingebrekestelling, die ontbrak.
manheeft gemotiveerd verweer gevoerd.
rechtbankde vorderingen in conventie en in reconventie afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.
manheeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en tot niet-ontvankelijk verklaring van de man in zijn hoger beroep, althans hem dit te ontzeggen als zijnde onjuist en ongegrond.
incidenteel hoger beroepconcludeert de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot veroordeling van de man om aan de vrouw te voldoen de schade welke zij geleden heeft door het onrechtmatig optreden van de man jegens de vrouw, betreffende het honorarium en advocaatkosten ter zake het onnodig aanhangig maken van een kort geding ad € 3.931,28, zulks binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest.
voorwaardelijk incidenteel hoger beroepconcludeert de vrouw, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
antwoord alsmede incidenteel hoger beroep alsmede voorwaardelijk incidenteel hoger beroep: de man, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen in de volledige proceskosten in beide instanties.
manop tegen de afwijzing van zijn vorderingen ten aanzien van de bovenwoning en het appartement. Volgens de man is sprake van twee overgeslagen voorhuwelijkse onroerende zaken ex art. 3:179 lid 2 BW waarbij partijen het niet eens waren over de financiële gevolgen van de verdeling. De finale kwijting in het convenant ziet niet op deze overgeslagen goederen. De bovenwoning en het appartement dienen alsnog in de verdeling te worden betrokken. De man voert ter toelichting op zijn grieven het volgende aan.
vrouwvoert het volgende aan. De verdeling heeft plaatsgevonden ten tijde van de echtscheiding in 2015, waarbij de bovenwoning, alsmede de daarop rustende
“Ik ga er vanuit dat ik de verplichtingen en risico’s die daarmee samenhangen (onder andere een waardevermindering van € 40.000,00) voor mijn rekening neem; maar dat staat nu nergens. Hetzelfde geldt voor Utrecht. Maar ik weet niet of dat meer vraag is voor [naam] ”[vlg de rechtbank de mediator die het convenant heeft opgesteld, hof]
.Hiermee staat vast dat de financiële consequenties van de verdeling reeds in 2015, ten tijde van de echtscheiding, zijn besproken. Er was toen sprake van wilsovereenstemming. Verder (aldus pleitaantekeningen mondelinge behandeling eerste aanleg advocaat vrouw): (1) blijkt uit de e-mail van de man (waarover vonnis, rov. 4.6) dat de hypothecaire verplichting die rust op het appartement volledig voor rekening van de man is; (2) blijkt uit het feitelijke handelen van partijen na de echtscheiding dat verdeling van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden in 2015. De man heeft het uitsluitende bezit van het appartement, en de vrouw, tezamen met de ouders, dat van de bovenwoning. Ieder behield ook de volledige zeggenschap over deze onroerende zaken die elk van partijen voor de echtscheiding in eigendom toebehoorden en de kosten van de panden zijn voor eigen rekening gekomen. Het “sterkste voorbeeld” hiervan is dat de man in 2020 eigenmachtig het appartement heeft verkocht zonder overleg met of toestemming van de vrouw.
eventueleover- of onderbedelingsvergoeding nog nader door de deelgenoten wordt betaald, hetzij in onderling overleg, “
hetzij door gerechtelijke tussenkomst”(cursivering door de vrouw origineel, hof), blijkt dat de vrouw duidelijk te kennen heeft gegeven niet verder in overleg te willen gaan.
hofoverweegt als volgt. Art. 3:179 lid 2 BW bepaalt dat de omstandigheid dat bij een verdeling een of meer goederen zijn overgeslagen, alleen ten gevolge heeft dat daarvan nadere verdeling kan worden gevorderd. Als goederen al verdeeld zijn, zijn zij niet overgeslagen en vindt deze wettelijke bepaling geen toepassing. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van overgeslagen goederen c.q. reeds verdeelde goederen (hier: het appartement en de bovenwoning) neemt het hof het volgende in aanmerking.
manhet volgende aan.
vrouwvoert verweer. Partijen waren er wel degelijk mee bekend dat voorhuwelijks vermogen verdeeld moet worden. Het voorhuwelijksvermogen is verdeeld, ook de daarbij behorende financiële consequenties. Er is geen sprake van wederzijdse dwaling.
hofoverweegt als volgt.
vrouwop tegen de afwijzing van haar vordering in reconventie. Ter toelichting voert de vrouw het volgende aan.
manvoert verweer. Het opstarten van het kort geding was noodzakelijk omdat de vrouw niet mee wilde werken aan de tijdige levering van het appartement aan de koper op 15 juli 2020. Zij wilde alleen meewerken aan een gelijktijdige nadere verdeling en levering van zowel het appartement als de bovenwoning. Partijen waren het niet eens over de financiële consequenties. Hoewel partijen met elkaar in overleg waren, waren er op 10 juli 2020 nog geen door beide partijen geaccordeerde conceptakten, zodat de man zich genoodzaakt zag een kort geding datum aan te vragen voor 15 juli 2020. Op de ochtend van de zitting, 13 juli 2020 hebben partijen alsnog overeenstemming bereikt.
hofoverweegt als volgt. Het hof ziet geen aanleiding om de man in de kosten die de vrouw in de kort geding procedure heeft moeten maken te veroordelen. De vrouw had de vordering dienaangaande in het kort geding kunnen en moeten instellen. Bovendien is niet gebleken dat de man misbruik heeft gemaakt van recht. Op 10 juli 2020 waren partijen het nog niet geheel eens over de conceptakten, terwijl de levering van het appartement op 15 juli 2020 gepland stond. In die omstandigheden kan de man geen misbruik van recht worden verweten dat hij een kort geding is gestart om de vrouw mee te laten werken aan de levering van het appartement.
hofde grieven van de man in principaal hoger beroep niet slagen en zijn vorderingen worden afgewezen, komt het hof niet toe aan bespreking van het voorwaardelijk incidenteel appel van de vrouw.
manbiedt bewijs aan van zijn stellingen met alle middelen rechtens, voor zover hij daartoe gehouden is op grond van art. 150 Rv. Als getuigen kunnen in ieder geval worden opgeroepen: [persoon A] (vader van de vrouw) en [naam] (de mediator) en de man. De mediator en de man kunnen verklaren over het feit dat tussen partijen niet is gesproken over de verdeling van deze panden noch over de financiële gevolgen van de verdeling. De vader van de vrouw kan verklaren over zijn onjuiste aanname dat voorhuwelijks vermogen niet behoefde te worden verdeeld en de voorhuwelijkse situatie automatisch zou herleven, zonder dat partijen daarvoor iets dienden te doen.
vrouwbiedt aan, voor zover nodig en zonder enige onverplichte bewijslast op zich te nemen, al haar stellingen te bewijzen middels alle middelen rechtens, waaronder bescheiden, danwel het horen van getuigen. Als getuige zou kunnen worden gehoord de vrouw. De vrouw is met name bereid aan te tonen dat géén sprake is van overgeslagen goederen en dat verdeling, alsmede bespreking van de financiële consequenties van de onroerende zaken heeft plaatsgevonden in 2015; dat de rechtsvordering tot verdeling van de man is vervallen; dat geen sprake is van een wilsgebrek; dat geen sprake is van wederzijdse dwaling, dat de man geen schade heeft en de negatieve waarde van de mede eigendom van de vrouw in de bovenwoning.
hofdaaraan voorbijgaat.
manis van mening dat hij onnodig kosten heeft moeten maken voor deze procedure. De vrouw moet in de proceskosten worden veroordeeld omdat zij de man
vrouwis ermee bekend dat de proceskosten in personen- en familiezaken normaliter worden gecompenseerd. Mocht het hof hiervan afwijken, dan meent de vrouw dat de man in de proceskosten moet worden veroordeeld.
hofoordeelt als volgt. Nu de man in deze procedure in het ongelijk wordt gesteld is reeds daarom geen plaats voor een veroordeling van de vrouw in de werkelijke proceskosten. Deze vordering van de man wordt daarom afgewezen. Het hof zal met toepassing van art. 237 jo. art. 353 Rv (partijen zijn voormalige echtgenoten) de proceskosten in beide instanties compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.