ECLI:NL:GHSHE:2023:1747

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
20-002547-21
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging, dwang en afdreiging met bedreiging van geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte is beschuldigd van openlijke geweldpleging, dwang en afdreiging. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee mededaders het slachtoffer heeft overrompeld, mishandeld en gedwongen om te zeggen dat hij seks wilde met een minderjarig meisje, terwijl hij werd gefilmd. Tevens werd het slachtoffer gedwongen om 600 euro af te geven onder bedreiging met geweld. De feiten vonden plaats op 29 december 2020 in het Danikerbos in Sittard-Geleen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 272 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en een nieuwe beslissing genomen, waarbij het hof de verdachte strafbaar heeft verklaard voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Parketnummer : 20-002547-21
Uitspraak : 24 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 oktober 2021 in de strafzaak met parketnummer 03-048368-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:
- ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen’ (feit 1),
- ‘medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden’ (feit 2) en
- ‘medeplegen van afdreiging’ (feit 3 primair),
de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Voorts is bij vonnis waarvan beroep het verzoek tot opheffing van het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis afgewezen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is door de rechtbank gedeeltelijk en hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 3.050,42, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, onder afwijzing van het meer of anders gevorderde. Ten behoeve van het slachtoffer is tevens de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 272 dagen met aftrek van het voorarrest en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis.
Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij overeenkomstig de beslissing van de rechtbank en is gerequireerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is primair geconcludeerd dat deze daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, subsidiair is afwijzing bepleit en meer subsidiair zijn de afzonderlijke schadeposten betwist. Ten slotte is verzocht om het jegens de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis bij arrest op te heffen.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten in het Danikerbos en/of op of aan de Ten Eysden, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en/of tegen een goed, te weten de bril van die [slachtoffer] , door:
- die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal te slaan en/of
- op de bril van die [slachtoffer] te staan en/of te trappen;
2.
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen en/of te dulden, immers werd die [slachtoffer] gedwongen om te zeggen dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met een jong meisje en dat hij een pedofiel is, althans woorden van gelijke aard of strekking, terwijl die [slachtoffer] werd gefilmd, door:
- een mes en/of een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, te tonen en/of
- dat (vuur)wapen tegen de zijkant van het hoofd van die [slachtoffer] te houden en/of
- tegen die [slachtoffer] te zeggen dat hij moet toegeven dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met dat meisje en dat hij een pedofiel is, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- een foto te maken van de identiteitskaart van die [slachtoffer] ;
3.
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zichzelf en/of zijn mededader(s) en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een ander, te weten [slachtoffer] , door bedreiging met smaad en/of smaadschrift en/of openbaring van een geheim, heeft gedwongen tot de afgifte van een goed, te weten een geldbedrag van 600 euro, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s), die [slachtoffer] opgewacht en/of aan hem kenbaar gemaakt dat:
- hij die dag 600 euro moet betalen en/of
- hij daarna nog twee maal 600 euro moet betalen en/of
- als hij niet zou betalen, de politie zou inlichten, of niet zou komen opdagen, zij aangifte bij de politie gaan doen van pedofilie en/of openbaar gaan maken dat die [slachtoffer] een pedofiel is en daar was om seksuele handelingen te verrichten met een jong meisje en/of het opgenomen filmpje online gaan zetten (waarin die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met een jong meisje en dat hij een pedofiel is, althans woorden van gelijke aard en strekking);
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een ander, te weten [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft/hebben gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten de afgifte van een geldbedrag van 600 euro, door
- onderling te praten wat ze allemaal met die [slachtoffer] kunnen doen, te weten steken met het mes, schieten met het wapen en dan dumpen in het water waar niemand hem zal vinden, althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
- aan die [slachtoffer] kenbaar te maken dat hij de vuil geworden schoenen moet vergoeden en/of meermaals 600 euro moet gaan pinnen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] te begeleiden naar de pinautomaat, door met een mes, althans een wapen, bij die [slachtoffer] in de auto te stappen en/of mee te rijden naar de pinautomaat.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, openlijk, te weten in het Danikerbos, op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] en tegen een goed, te weten de bril van die [slachtoffer] , door:
- die [slachtoffer] meermalen te slaan en
- op de bril van die [slachtoffer] te staan;
2.
hij op 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] door enige andere feitelijkheid en door bedreiging met geweld gericht tegen die [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen en te dulden, immers werd die [slachtoffer] gedwongen om te zeggen dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met een jong meisje en dat hij een pedofiel is, terwijl die [slachtoffer] werd gefilmd, door:
- een mes en een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp, te tonen en
- dat (vuur)wapen tegen de zijkant van het hoofd van die [slachtoffer] te houden en
- een foto te maken van de identiteitskaart van die [slachtoffer] ;
3.
hij op 29 december 2020 in de gemeente Sittard-Geleen, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zichzelf en zijn mededaders wederrechtelijk te bevoordelen, een ander, te weten [slachtoffer] , door bedreiging met smaad heeft gedwongen tot de afgifte van een goed, te weten een geldbedrag van 600 euro, immers hebben verdachte en zijn mededaders, die [slachtoffer] opgewacht en aan hem kenbaar gemaakt dat:
- hij die dag 600 euro moet betalen en
- als hij niet zou betalen zij het opgenomen filmpje online gaan zetten (waarin die [slachtoffer] heeft gezegd dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met een jong meisje en dat hij een pedofiel is).
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd. Daarin wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , brigadier van politie, proces-verbaalnummer 53, BVH-nummer 2020209491, in het onderzoek ‘Woudaap’, gesloten d.d. 24 maart 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-212.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] het tenlastegelegde hebben medegepleegd. In dat verband heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de door aangever [slachtoffer] , medeverdachte [medeverdachte 2] , medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zijn en dat deze verklaringen dienen te worden uitgesloten van het bewijs. Tevens is de rechtmatigheid en de betrouwbaarheid van de historische telecomgegevens betwist. In dat verband heeft de raadsman onvoorwaardelijk verzocht om kennis te mogen nemen van de aanvragen van de politie strekkende tot de vorderingen ex de artikelen 126mn en 126nd van het Wetboek van Strafvordering en de daaruit verkregen resultaten, alsmede voorwaardelijk verzocht (namelijk indien het hof mocht besluiten om de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 2] te bezigen tot het bewijs) om die verbalisant [verbalisant 2] als getuige te mogen horen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van het procesdossier zijn de volgende feiten en omstandigheden naar voren gekomen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 29 december 2020 met een meisje had afgesproken in het Danikerbos te Geleen in de gemeente Sittard-Geleen. Bij de plek waar aangever heen moest, ligt ook een manege. Ter plaatse aangekomen stond een witte Nissan personenauto of soortgelijk voertuig op de parkeerplaats. Omdat hij in eerste instantie niemand zag heeft hij weer contact opgenomen met het meisje, waarop zij een berichtje stuurde dat hij langs de manage en over een bruggetje richting het bos moest lopen. Ongeveer 20 meter na het bruggetje sprongen er opeens drie personen uit de struiken. Dader 1 droeg een bril, dader 2 droeg witte sportschoenen en dader 3 droeg een mondkapje met camouflageprint.
Dader 3 sloeg aangever op zijn gezicht, waardoor zijn bril op de grond viel en die dader ging vervolgens op de bril staan, waardoor deze kapot ging. Dader 1 vroeg aangever wat hij daar kwam doen, waarop aangever zei dat hij niet lekker in zijn vel zat en had afgesproken om met iemand te praten. Aangever kreeg direct als antwoord dat hij daar met andere intenties was en kreeg een klap tegen zijn hoofd. Dader 1 vroeg aangever of hij het normaal vond om af te spreken met een meisje van 15 of 16 jaren oud. De drie jongens zeiden dat ze aangever wat aan zouden doen als hij niet tijdig zou antwoorden. Dader 3 haalde opeens een vlindermes tevoorschijn. Aangever zag dat dader 2 een zwart handvat van een wapen had uitsteken boven zijn broeksband. Hij liet dit enkele keren zien door zijn trui omhoog te trekken. Aangever was heel bang en vreesde voor zijn leven.
De jongens vroegen om zijn identiteitskaart en maakten daar een foto van. Dader 2 pakte het wapen uit zijn broeksband en hield het kort tegen de linkerzijde van het hoofd van aangever. Aangever voelde een koud rondje op zijn hoofd en maakte daaruit op dat dit van een ijzeren loop van een vuurwapen moet zijn geweest. Dader 1 pakte zijn telefoon en filmde aangever. Aangever moest toen toegeven dat hij daar was om seksuele handelingen te verrichten met het meisje en dat hij een pedofiel was. Dader 3 was op dat moment met het mes aan het spelen en dader 2 wreef over de kolf van het vuurwapen. Aangever hoorde dat dader 1 met het meisje belde.
De daders overlegden na het filmen wat ze met aangever zouden doen. Ze zeiden dat ze hem misschien zouden steken met een mes of zouden schieten met het wapen en aangever dan in het water zouden dumpen waar niemand hem zou vinden. Aangever was zo bang, dat hij iets heeft verzonnen om zichzelf te redden. Toen dader 2 zei dat zijn witte schoenen vuil waren geworden en de daders over geld begonnen en zeiden dat aangever alles moest vergoeden, zei aangever dat hij 600 euro kon pinnen en dat hij de volgende dag en de dag erna opnieuw 600 euro kon pinnen. De daders gingen daarmee akkoord en zeiden tegen aangever dat ze aangifte tegen hem zouden doen van pedofilie en het opgenomen filmpje online zouden zetten als hij niet zou betalen, niet zou komen opdagen of de politie erbij zou halen.
Aangever moest vervolgens samen met dader 3 naar een pinautomaat bij het winkelcentrum Zuidhof te Geleen rijden. Hij heeft daar 600 euro gepind, welk bedrag hij aan dader 3 heeft gegeven en is daarna samen met hem teruggereden naar de plek in het Danikerbos waar hij de drie jongens voor het eerst had gezien. Toen aangever op de parkeerplaats bij de manege arriveerde, zijn zij uitgestapt en op dat moment maakte de bestuurder van de witte personenauto aanstalten om weg te gaan. Deze auto stopte even en de bestuurder vroeg door het open rechterportierraam of alles in orde was.
Aangever had met dader 1 afgesproken dat hij hen de dag erna en de dag daarna nog twee keer 600 euro zou geven. Aangever moest dader 3 daarna afzetten bij het winkelcentrum Zuidhof. Deze gebeurtenissen vonden plaats tussen 21:15 uur en 22:30 uur en aangever had als gevolg daarvan pijn aan de linkerzijde van zijn hals, onder en achter zijn oor. Deze plek was ook wat opgezwollen en rood. [1]
De volgende dag heeft aangever aanvullend verklaard dat hij tijdens het incident met zijn vader heeft gebeld om hem te vragen 1.000 euro over te maken op zijn bankrekening, waarbij hij had gezegd op dat moment bij een politiecontrole te staan en dat er iets mis zou zijn ‘met de RDW’. Zijn vader heeft toen gevraagd om een agent te spreken, waarop dader 1 zich telefonisch heeft voorgedaan als agent. De vader van aangever vertrouwde de situatie echter niet.
Aangever heeft op 30 december 2020 berichten ontvangen van het meisje met de tekst ‘half 8 bruggetje?’ (via Instagram) en ‘half 8 brug alleen’ (via Snapchat). Dit was met de intentie om 600 euro te overhandigen. [2] De politie is vervolgens naar de afgesproken locatie gegaan en heeft daar, op een voetbalveldje gelegen aan de Teniersstraat te Geleen, [medeverdachte 3] aangehouden. [medeverdachte 3] had op dat moment een mes bij zich. [3]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft bij gelegenheid van zijn verhoor door de politie verklaard dat hij van [naam] (hof: gewezen medeverdachte [medeverdachte 4] ) heeft gehoord dat een jongen van 23 jaar oud op 29 december 2020 met haar had afgesproken bij een manege in Geleen. Hij is toen samen met een vriend en nog een andere jongen in haar plaats naar die afspraak gegaan. [medeverdachte 3] wilde tegen de jongen van 23 jaar oud zeggen dat hij niet met een minderjarig meisje moest afspreken en heeft hem een tik gegeven tegen zijn wang. De andere jongens zijn te ver gegaan. Eén van deze jongens begon op de jongen in te slaan waardoor zijn bril op de grond viel. De andere jongen heeft ook geslagen. [medeverdachte 3] moest vervolgens meegaan met de jongen omdat hij geld zou gaan halen. [medeverdachte 3] is toen met de jongen meegegaan naar pinautomaat Zuidhof. De jongen heeft 600 euro gepind en aan [medeverdachte 3] gegeven. [medeverdachte 3] heeft het geld daarna aan de andere jongens gegeven en zij hebben het geld onderling verdeeld. De jongen heeft [medeverdachte 3] vervolgens afgezet bij de Zuidhof. [4] Op dat moment was door medeverdachte [medeverdachte 4] reeds de afspraak gemaakt om op 30 december 2020 het overige bedrag van 1.200 euro te betalen, zoals reeds hiervoor is vastgesteld. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op een later moment bij de politie verklaard dat ‘ [verdachte] ’ (met wiens achternaam hij niet bekend was; het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ) en ‘ [medeverdachte 1] ’ (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 1] ) de andere twee daders waren. Zij hebben aangever [slachtoffer] samen opgewacht in de bosjes. [verdachte] had op dat moment contact met [naam] . Hij is als eerste uit de bosjes gesprongen en heeft aangever vastgepakt en in het rond geslingerd. Ze hebben aangever gevraagd waarom hij naar het bos was gekomen en wilden hem laten zeggen dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje voor seks. [medeverdachte 1] heeft aangever vervolgens een paar klappen gegeven op het bovenlichaam. [medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] twee keer geslagen, te weten één keer raak en één keer mis. [verdachte] heeft aangever daarna hard met de vlakke hand tegen het hoofd geslagen en begon over het geld. Hij vroeg [slachtoffer] hoeveel geld hij per dag kon pinnen. [medeverdachte 1] zei vervolgens dat zijn schoenen vies waren en dat die vergoed moesten worden. [verdachte] heeft via de telefoon een onzinverhaal verteld aan de vader van [slachtoffer] en gezegd dat de daglimiet op de bankrekening van aangever moest worden verhoogd. [medeverdachte 1] heeft een foto gemaakt van de identiteitskaart van aangever. Aangever heeft beloofd dat hij de volgende twee dagen weer 600 euro zou betalen. [medeverdachte 3] is door [medeverdachte 1] via Snapchat benaderd met het verzoek tegen [naam] te zeggen dat zij [slachtoffer] moest zeggen dat hij naar een bepaalde plek moest komen om die 600 euro te betalen. Er is toen afgesproken op de Tenierstraat in Geleen nabij het voetbalveldje. [6]
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft bij gelegenheid van haar verhoor door de politie verklaard dat zij het meisje is dat had afgesproken met aangever. Zij had [medeverdachte 3] verteld over deze afspraak. [7] Zij wist dat [medeverdachte 3] samen met anderen zou gaan kijken of aangever kwam opdagen. Ze wist dat een van die anderen ene [medeverdachte 1] was omdat [medeverdachte 3] tegen haar had gezegd dat hij naar [medeverdachte 1] in Geleen ging. [8]
Medeverdachte [medeverdachte 2] is eveneens door de politie gehoord. Tijdens zijn verhoor heeft hij verklaard dat hij [medeverdachte 3] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte 3] ) aan de telefoon heeft gehad op de dag van de afpersing. Dit was tussen 20:30 uur en 21:00 uur. Hij hoorde toen op de achtergrond [verdachte] (‘ [verdachte] ’) en [medeverdachte 1] . [verdachte] woont in de Wagenaarflat in Geleen of daar ergens in de buurt. [verdachte] heeft in het verleden een gewapende overval gepleegd op café [café] in Geleen. [medeverdachte 1] is in die zaak veroordeeld en [verdachte] is hiervoor vrijgesproken, aldus medeverdachte [medeverdachte 2] . [9] Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte bevestigd te zijn vrijgesproken voor de overval op café [café] te Geleen. [10] Tevens komt uit een SKDB-staat naar voren dat de verdachte vanaf 18 februari 2009 tot 1 november 2020 en derhalve tot kort voor het tenlastegelegde geruime tijd in de basisregistratie personen ingeschreven heeft gestaan aan de [adres 2] . [11]
Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij ook wel ‘ [verdachte] ’ wordt genoemd. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij [medeverdachte 3] niet kende. Hij heeft hem nog nooit gezien. De verdachte kent wel [medeverdachte 2] , ook ten tijde van het tenlastegelegde. [12]

C.

Op grond van het vorenoverwogene stelt het hof vast dat ‘ [verdachte] ’ de verdachte is (ook wel genoemd ‘dader 1’) en ‘ [medeverdachte 1] ’ medeverdachte [medeverdachte 1] (ook wel genoemd ‘dader 2’). Medeverdachte [medeverdachte 3] is de door aangever [slachtoffer] genoemde ‘dader 3’.
Het hof is voorts van oordeel, anders dan de raadsman bij pleidooi heeft aangevoerd, dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen, daaronder mede begrepen de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] , medeverdachte [medeverdachte 4] , medeverdachte [medeverdachte 2] en de inhoud van de berichten die tussen medeverdachte [medeverdachte 4] en aangever [slachtoffer] zijn verstuurd.
Met betrekking tot de verklaringen van aangever [slachtoffer] en medeverdachte [medeverdachte 3] wijst het hof in het bijzonder op de volgende feiten en omstandigheden waarover zij beiden hebben verklaard:
  • aangever [slachtoffer] is door drie personen in de bosjes van het Danikerbos opgewacht;
  • er zijn vervolgens klappen gevallen waarbij de bril van aangever [slachtoffer] op de grond is gevallen:
- men wilde aangever [slachtoffer] laten zeggen dat hij had afgesproken met een minderjarig meisje voor seks;
- er is gesproken over schoenen die vies waren en dat aangever die moest vergoeden;
- in dit kader is gesproken over het betalen van driemaal 600 euro door aangever, waarvan de eerste 600 euro ook daadwerkelijk is betaald;
  • één van de daders mee is gegaan naar winkelcentrum Zuidhof om te pinnen;
  • diezelfde persoon is later door aangever bij datzelfde winkelcentrum afgezet;
  • aangever heeft op enig moment tijdens het incident met zijn vader gebeld, waarbij zijn vader één van de daders aan de telefoon kreeg.
Hetgeen medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard aangaande medeverdachte [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 4] . Zij heeft immers bevestigd dat zij wist dat medeverdachte [medeverdachte 3] met anderen, medeverdachte [medeverdachte 1] daaronder begrepen, naar de afspraak met aangever [slachtoffer] zou gaan.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat aangever [slachtoffer] aldus nauwkeurig en op wezenlijke onderdelen consistent heeft verklaard en dat zijn verklaringen bovenal steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Om die reden acht het hof de verklaringen van aangever [slachtoffer] dan ook betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs. Dat geldt ook voor het deel van de verklaring van aangever [slachtoffer] waarin hij heeft verklaard over het hanteren van een mes en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, en het maken van een filmpje. Weliswaar wordt daarover niet verklaard door medeverdachte [medeverdachte 3] , echter [medeverdachte 3] had er als medeverdachte belang bij de (strafverzwarende) omstandigheden van het gebruik van wapens en de afpersing door middel van een filmpje te verzwijgen, terwijl het hof niet vermag in te zien waarom [slachtoffer] op dit punt zou liegen.
Voorts neemt het hof hierbij in aanmerking dat bij de aanhouding van medeverdachte [medeverdachte 3] (tijdens de afspraak in het kader van het ophalen van het tweede deel van het afgesproken geldbedrag op 30 december 2020 op het voetbalveld) een mes is aangetroffen onder medeverdachte [medeverdachte 3] [13] , terwijl het nu juist ook die [medeverdachte 3] was die in de verklaring van aangever [slachtoffer] een dag eerder, te weten op 29 december 2020, een mes hanteerde. Daarnaast valt bezwaarlijk in te zien waarom aangever [slachtoffer] , zonder het pressiemiddel van het openbaar maken van een hem belastend filmpje, een dag later terug zou gaan naar zijn belagers om wederom 600 euro aan hen te betalen.
Hetgeen door de verdediging is aangevoerd omtrent de beweerdelijke motieven van aangever [slachtoffer] leidt niet tot een ander oordeel omtrent de betrouwbaarheid van zijn verklaringen. De omstandigheid dat het door aangever [slachtoffer] opgegeven signalement van de verdachte niet geheel past bij zijn daadwerkelijke voorkomen maakt evenmin dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] als onbetrouwbaar terzijde moeten worden gesteld. Een verklaring daarvoor kan worden gevonden in de feilbaarheid van het menselijk geheugen. Het gaat in dezen om de totale indruk die de verklaringen maken en de wijze waarop ze zijn afgelegd. Daarover is reeds vastgesteld dat aangever [slachtoffer] details in zijn verklaringen benoemd, in het bijzonder over de bewezenverklaarde gang van zaken, die ook terugkomen in de overige bewijsmiddelen.
Het hof vermag ten slotte, anders dan de verdediging ten verwere heeft aangevoerd, niet in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte 3] en medeverdachte [medeverdachte 4] onwaarachtige verklaringen zouden hebben afgelegd, temeer nu zij door de door hen (overigens onafhankelijk van elkaar) afgelegde verklaringen ook zichzelf hebben belast, alsmede omwille van het feit dat hun verklaringen steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Beide medeverdachten zijn voorts dermate kort na elkaar gehoord dat afstemming naar aanleiding van die verhoren er in redelijkheid ook niet kan zijn geweest. Het verweer treft derhalve ook in zoverre geen doel.
Voor de ter terechtzitting in hoger beroep betrokken stelling van de verdediging dat er sprake is geweest van collusie tussen (de verklaringen van) medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [medeverdachte 3] – in de insinuatie van de verdediging door hun raadsvrouw mr. Landerloo – is geen enkel aanknopingspunt te vinden, zodat die stelling feitelijke grondslag mist.
Al hetgeen overigens door de verdediging is aangevoerd, dat in de kern neerkomt op een alternatief scenario waarbij niet de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] als daders betrokken zouden zijn maar twee andere personen, leidt het hof niet tot een andersluidend oordeel met betrekking tot de tenlastegelegde feiten, reeds niet omdat dit geponeerde scenario onverenigbaar is met de inhoud van de bewijsmiddelen.
Het hof verwerpt mitsdien de tot vrijspraak strekkende verweren van de verdediging in al hun onderdelen.

D.

Met betrekking tot de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gedane verzoeken, zoals hiervoor onder A. weergegeven, overweegt het hof als volgt.
Vooropgesteld dient te worden dat het hof begrijpt dat het verzoek van de raadsman ertoe strekt stukken aan het procesdossier te laten voegen, als bedoeld in artikel 328 van het Wetboek van Strafvordering. Maatstaf bij de beoordeling van een dergelijk verzoek is op grond van artikel 315, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 415 van het Wetboek van Strafvordering of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover dient het hof in aanmerking te nemen dat op grond van artikel 149a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door het hof te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Bepalend is dus niet primair de aard van het stuk, maar de relevantie daarvan voor de ter terechtzitting door het hof te nemen beslissingen. Daarbij zal ook het recht van de verdachte op voldoende tijd en faciliteiten voor het (doen) voeren zijn verdediging, zoals bedoeld in artikel 6, derde lid, onder b, van het EVRM, moeten worden betrokken.
Het hof betrekt in vorenbedoelde afweging onder meer dat de raadsman van de verdachte hem in eerste aanleg heeft bijgestaan, in die fase van het strafproces reeds verweren heeft gevoerd met dezelfde strekking en de raadsman pas ter terechtzitting in hoger beroep het verzoek tot voeging heeft gedaan.
Naar het oordeel van het hof is er geen sprake van een begin van aannemelijkheid dat de historische verkeers- en locatiegegevens onrechtmatig zijn verkregen. Het hof merkt daarbij op dat het vrij ongeclausuleerde verzoek van de raadsman strekkende tot voeging van alle dienaangaande opgemaakt stukken teneinde ‘de rechtmatigheid van de verkrijging van de historische verkeers- en locatiegegevens te toetsen’ neigt naar een zogenaamde ‘fishing expedition’.
Het hof wijst het verzoek tot voeging af, temeer nu de historische verkeers- en locatiegegevens niet tot het bewijs zullen worden gebezigd. De grondslag en noodzaak komen daarmee aan het verzoek te ontvallen.
Het hof overweegt ten overvloede dat, al zou het hof de historische verkeers- en locatiegegevens onrechtmatig verkregen achten, die omstandigheid hoogstens tot bewijsuitsluiting kan leiden van die gegevens. Het hof zal deze gegevens niet tot het bewijs bezigen, zodat ook anderszins de noodzaak tot het verzochte niet is gebleken. Het hof overweegt ten overvloede dat deze omstandigheid de afwijzing van het verzoek reeds zelfstandig kan dragen.
Aangezien het hof de historische verkeers- en locatiegegevens niet tot het bewijs zal bezigen, behoeft het voorwaardelijke verzoek tot het horen van verbalisant [verbalisant 2] als getuige geen bespreking.

E.

Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien en slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde van het onder feit 1 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Het bewezenverklaarde van het onder feit 2 tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van een ander door enige andere feitelijkheid en bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen en te dulden.
Het bewezenverklaarde van het onder feit 3 primair tenlastegelegde wordt als volgt gekwalificeerd:

medeplegen van afdreiging.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het Pro Justitia-rapport d.d. 16 augustus 2021 van psycholoog drs. S.J. Sahtoe betreffende de geestvermogens van de verdachte. Op grond van de in dat rapport verwoorde bevindingen en advies komt het hof niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Er zijn aldus en ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straffen
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straffen gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich samen met twee mededaders schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging, het dwingen van het slachtoffer om te zeggen dat hij seks wilde met een minderjarig meisje en dat hij pedofiel is, terwijl hij werd gefilmd, en het dwingen van dat slachtoffer tot de afgifte van 600 euro door te dreigen naar buiten te brengen dat hij een pedofiel is. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer naar een afgelegen plek in een bos gelokt en vervolgens overrompeld, mishandeld en bedreigd met smaad, met een mes en met een vuurwapen, dan wel een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Zij hebben het slachtoffer zo bang gemaakt dat hij voor zijn leven heeft gevreesd. Dit alles heeft ruim een uur geduurd. Daarbij werd aangever gedwongen om samen met een mededader naar de pinautomaat te rijden en geld op te nemen.
Gezien het vorenstaande rekent het hof het de verdachte dan ook zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 15 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. In dat kader heeft het hof kennisgenomen van de inhoud van de Pro Justitia-rapportage d.d. 16 augustus 2021 van psycholoog drs. S.J. Sahtoe. Deze deskundige concludeert dat de verdachte, ofschoon zijn gedrag enige kenmerken vertoont van een ADHD-stoornis, niet lijdende is aan een psychische stoornis of een verstandelijke beperking, ook niet ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog schat het recidiverisico in als laag tot matig en ziet geen argumenten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De verdachte is immers in staat om zelfstandig te functioneren en er is geen sprake meer van de mogelijkheid tot pedagogische beïnvloeding. De psycholoog ziet voorts geen reden om een interventie of behandeling te adviseren omdat er geen diagnose is gesteld en de kans op recidive als laag tot matig is ingeschat.
Het hof heeft tevens kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 14 september 2021. Daaruit komt als conclusie het volgende naar voren. De verdachte heeft geen financiële problemen en heeft werk, een stabiele relatie en voldoende sociale contacten. De verdachte heeft geen directe hulpvragen en heeft niet laten zien dat hij problemen ervaart binnen verschillende leefgebieden, aldus de reclassering. De reclassering adviseert toepassing van het volwassenenstrafrecht. Pedagogische beïnvloeding lijkt niet meer aan de orde, waardoor begeleiding vanuit het jeugdstrafrecht volgens de reclassering geen toegevoegde waarde heeft. Het recidiverisico wordt door de reclassering als gemiddeld ingeschat. Behandelingen of andere interventies, op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden, zijn in de visie van de reclassering niet geïndiceerd.
Het hof verenigt zich met de conclusies van voormelde rapporten en de gronden waarop die berusten en maakt die tot de zijne. Er is aldus geen aanleiding om over te gaan tot toepassing van het jeugdstrafrecht.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt, in combinatie met een taakstraf van na te melden duur.
Alles afwegende acht het hof, zoals is gevorderd door de advocaat-generaal, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 272 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, alsmede een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende. Anders dan de advocaat-generaal bij requisitoir naar voren heeft gebracht stelt het hof vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM niet is overschreden. Op 20 februari 2021 is de redelijke termijn aangevangen, aangezien de verdachte toen voor het eerst is verhoord en in verzekering is gesteld. De verdachte heeft tot de schorsing van de voorlopige hechtenis op 7 mei 2021 (aldus ongeveer 2,5 maand) in voorlopige hechtenis doorgebracht, hetgeen ertoe leidt dat de redelijke termijn 24 maanden per feitelijke instantie bedraagt. De rechtbank heeft op 13 oktober 2021 – en dus binnen een termijn van 24 maanden – vonnis gewezen, waarna op 27 oktober 2021 namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Het hof wijst heden arrest, welk moment binnen de termijn van 24 maanden na het instellen van het hoger beroep valt.
Het hof acht, gelet op de strafoplegging, ten slotte termen aanwezig om het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen. Mitsdien zal het hof hierna overeenkomstig beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding van een bedrag van € 3.391,08, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering valt uiteen in de volgende bedragen:
een bedrag van € 165,00 aan kosten voor een medische behandeling ten behoeve van traumaverwerking;
een bedrag van € 40,00 voor het opvragen van een medisch dossier;
een bedrag van € 2,60 aan reiskosten naar de traumatherapeut;
een bedrag van € 3,00 aan reiskosten voor het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart;
een bedrag van € 396,48 aan inkomstenderving;
een bedrag van € 600,00 aan gepind geld dat aan de daders is afgegeven;
een bedrag van € 609,00 voor schade aan een bril;
een bedrag van € 75,00 aan legeskosten voor het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart en het maken van pasfoto’s;
een bedrag van € 1.500,00 aan smartengeld.
De advocaat van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in eerste aanleg de schadepost v. verminderd tot het bedrag van € 235,62, zodat de vordering die uiteindelijk aan het oordeel van de rechtbank was onderworpen een totaalbedrag in hoofdsom beliep van
€ 3.230,22, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank heeft de vordering bij het vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot het bedrag van € 3.050,42 (posten i., ii., iii., iv., v., vi., viii. en ix. geheel en post vii. gedeeltelijk), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde (post vii. gedeeltelijk) is door de rechtbank afgewezen.
Namens de benadeelde partij is te kennen gegeven dat de gehele vordering in hoger beroep wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de advocaat van de benadeelde partij schadepost vii. heeft verminderd tot het bedrag van € 426,30.
De raadsman van de verdachte heeft primair geconcludeerd dat de benadeelde partij in verband met de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, subsidiair is afwijzing van de vordering bepleit en meer subsidiair zijn de afzonderlijke schadeposten betwist. Daaraan is ten grondslag gelegd dat post v. in de visie van de verdediging onvoldoende is onderbouwd, is de causaliteit tussen het tenlastegelegde en schadeposten i., ii., iii., iv. en viii. betwist en is aangevoerd dat in vergelijkbare gevallen niet bedragen aan smartengeld in de orde van grootte als het gevorderde plegen te worden toegekend.
Het hof is uit het onderzoek ter terechtzitting gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden. Het hof overweegt daartoe als volgt.
De vordering tot schadevergoeding, voor zover die ziet op medische behandelkosten en de daarmee samenhangende reiskosten (posten i. en iii.), kosten voor het opvragen van een medisch dossier (post ii.), het aan de daders afgegeven gepinde geldbedrag (post vi.) en schade aan de bril van de benadeelde partij (post vii.), is naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd. Op grond van die onderbouwing en het onderzoek ter terechtzitting is voor het hof voorts genoegzaam komen vast te staan dat die schade is ontstaan als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. Het hof is mitsdien van oordeel dat de daarmee samenhangende gestelde bedragen van respectievelijk € 165,00, € 40,00, € 2,60, € 600,00 en € 426,30 voor toewijzing gereed liggen.
Anders de rechtbank, maar met de verdediging, is het hof van oordeel dat de gevorderde legeskosten voor het aanvragen van een nieuwe identiteitskaart, het te dien einde laten maken van pasfoto’s en de in dat verband gemaakte reiskosten (posten iv. en viii.) niet zijn aan te merken als schade die rechtstreeks is geleden door het strafbare feit zoals bedoeld in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, omdat is gebleken dat de benadeelde partij zijn identiteitskaart na het incident heeft teruggekregen. De enkele omstandigheid dat de benadeelde partij om hem moverende redenen er nadien voor heeft gekozen om een nieuwe identiteitskaart aan te vragen is daartoe onvoldoende. Het hof zal de schadeposten iv. en viii. ten belope van € 78,00 derhalve afwijzen.
Het hof is voorts van oordeel dat thans, in het kader van deze strafrechtelijke procedure, onvoldoende kan worden vastgesteld of, en zo ja, in hoeverre, de gestelde inkomstenderving (post v.) het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde strafbare feit. Daarbij komt dat deze schadepost op inhoudelijke gronden gemotiveerd is betwist. Een nader onderzoek naar de gegrondheid van deze schadepost zou naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Mitsdien zal het hof de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding. De benadeelde partij kan deze schadepost slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen, die in een civiele procedure beter dan de strafrechter is geëquipeerd om te beoordelen of deze schadepost voor toewijzing in aanmerking komt.
Met betrekking tot de gestelde immateriële schade (post ix.) overweegt het hof als volgt. Immateriële schade komt in dit geval slechts dan voor vergoeding in aanmerking indien deze schade valt onder het bereik van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het ligt op de weg van de benadeelde partij om voldoende concrete gegevens aan te voeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval een psychische beschadiging is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel is of had kunnen zijn vastgesteld. Immateriële schadevergoeding kan in uitzonderlijke gevallen ook worden toegewezen in verband met de bijzondere ernst van de normschending en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer, waardoor kan worden gesproken van schending van een persoonlijkheidsrecht en daarmee van aantasting in de persoon.
Het hof is op grond van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat daarvan sprake is. De benadeelde partij, althans zijn advocaat, heeft in dit verband immers gesteld dat hij door de gebeurtenis ernstig is beschadigd in zijn emotioneel, psychologisch, maatschappelijk en sociaal functioneren. De benadeelde partij stelt na de mishandeling pijn en letsel aan zijn hals en achter zijn oor te hebben ervaren. Verder heeft hij te kampen met onder meer angstklachten en slaapproblemen en is zijn veiligheidsgevoel en het vertrouwen in de medemens weg na hetgeen hem is overkomen. Het feit dat de daders zich bedienden van wapens en dat zij ten tijde van het delict, in het bijzijn van de benadeelde partij, aan het overleggen waren of ze hem zouden neersteken of zouden schieten met een wapen en hem zouden dumpen in het water, heeft ertoe geleid dat de benadeelde partij doodsbang was en vreesde voor zijn leven. De benadeelde partij heeft behandelingen gevolgd ter verwerking van zijn opgelopen trauma. Een en ander is door de benadeelde partij onderbouwd met producties.
Het hof is van oordeel dat het gestelde geestelijk letsel dat daardoor is opgetreden (post ix.) valt onder het bereik artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, alsmede gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die benadeelde rechtstreeks door het bewezenverklaarde feit heeft geleden naar billijkheid op het gevorderde bedrag van € 1.500,00.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.733,90 (posten i., ii., iii., vi. viii. en ix. geheel), dat de benadeelde partij in de gevorderde schadepost v. niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat het meer of anders gevorderde (post iv. en viii.) zal worden afgewezen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente, telkens tot aan de dag der algehele voldoening. Meer specifiek zal de wettelijke rente over een bedrag van € 1.026,30 (posten vi. en vii.) worden toegewezen vanaf 29 december 2020, zijnde de datum delict. Over een bedrag van € 167,60 (posten i. en ii.) zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf 30 mei 2021, zijnde de laatste dag van de medische behandeling. De ingangsdatum van de wettelijke rente over een bedrag van € 40,00 (post iii.) zal worden bepaald op 8 september 2021, de datum waarop die kosten bij factuur in rekening zijn gebracht. De ingangsdatum van de wettelijke rente over het bedrag aan immateriële schadevergoeding (te weten € 1.500,00, post ix.) zal het hof bepalen op de datum delict, te weten 29 december 2020.
Het hof zal de verdachte, die als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij. Voorts zal de verdachte worden veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 2.733,90. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte hoofdelijk de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor is vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 141, 284 en 318 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
272 (tweehonderdtweeënzeventig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis;
heft op het tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.733,90 (zegge: tweeduizend zevenhonderddrieëndertig euro en negentig cent), bestaande uit € 1.233,90 (zegge: duizend tweehonderddrieëndertig euro en negentig cent) als vergoeding van materiële schade en € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) als vergoeding van immateriële schade, waarvoor de verdachte met zijn mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 over een bedrag van € 2.526,30 (posten vi., vii. en ix.), vanaf 30 mei 2021 over een bedrag van € 167,60 (posten i. en ii.) en vanaf 8 september 2021 over een bedrag van € 40,00 (post iii.), telkens tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover die betrekking heeft op post v. en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding, betrekking hebbende op de posten iv. en viii., ten bedrage van bedrag van € 78,00 (zegge: achtenzeventig euro), af;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 2.733,90 (zegge: tweeduizend zevenhonderddrieëndertig euro en negentig cent), bestaande uit € 1.233,90 (zegge: duizend tweehonderddrieëndertig euro en negentig cent) aan materiële schadevergoeding en € 1.500,00 (zegge: duizend vijfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 december 2020 over een bedrag van € 2.526,30, vanaf 30 mei 2021 over een bedrag van € 167,60 en vanaf 8 september 2021 over een bedrag van € 40,00, telkens tot aan de dag der algehele voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 37 (zevenendertig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere in zoverre vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S.C. van Duijn, voorzitter,
mr. dr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. lic. J.N. van Veen en mr. S. van den Akker, griffiers,
en op 24 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Hilverda voornoemd is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte d.d. 30 december 2020, p. 16-20.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 31 december 2020, p. 22-23 en het ontvangen bericht op p. 31-32.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2020, p. 95-97.
4.Proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte d.d. 31 december 2020, p. 109-110.
5.Snapchatbericht van medeverdachte [medeverdachte 4] aan aangever [slachtoffer] , p. 31-32.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 februari 2021, p. 112-114.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 januari 2021, p. 68.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 1 maart 2021, p. 145.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 30 januari 2021, p. 60 en 62.
10.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof
11.SKDB-staat d.d. 26 augustus 2021, p. 1-2, afzonderlijk in het procesdossier gevoegd.
12.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof
13.Proces-verbaal aanhouding verdachte d.d. 30 december 2020, p. 93-94.