ECLI:NL:GHSHE:2023:1730

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.317.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen ouders na scheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, gaat het om de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant aangevochten, waarin de zorgregeling voor [minderjarige] was vastgesteld. De vader verzocht om aanpassing van de zorgregeling, zodat [minderjarige] twee van de drie weekenden bij de moeder de mogelijkheid zou hebben om naar korfbal te gaan. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking verdedigd en verzocht om het beroep van de vader af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 21 maart 2023 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft zijn verzoek om een gedragsdeskundige voor [minderjarige] te benoemen ingetrokken, na overeenstemming met de moeder over het inschakelen van een vertrouwenspersoon via de school van [minderjarige]. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de rechtbank had geoordeeld dat de zorgregeling niet gewijzigd diende te worden. Het hof heeft de proceskosten in hoger beroep gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van het kind en de noodzaak voor ouders om samen te werken in de opvoeding, ook na een scheiding. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank onderschreven en de verzoeken van de vader afgewezen, waarbij het belang van [minderjarige] voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.176/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/376567 / FA RK 21-5254
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R.J. Haakmeester,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 8 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 oktober 2022, heeft de vader verzocht voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en:
- voor wat betreft de zorgregeling te bepalen dat [minderjarige] twee van de drie weekenden in de gelegenheid zal worden gesteld om naar het korfbal te gaan in [woonplaats] , en
- te bepalen dat [minderjarige] zal worden behandeld door een gezamenlijk door partijen aan te wijzen gedragsdeskundige om haar sociale vaardigheden passend te ontwikkelen,
althans een zodanige rekening vast te stellen als het gerechtshof in goede justitie juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 15 december 2022, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en het beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen, als zijnde ongegrond danwel onbewezen danwel niet steunend op de wet, kosten rechtens.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 20 april 2022, ingekomen ter griffie op 25 november 2022.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit, ingevolge een aantekening in het gezagsregister van 17 juli 2012.
3.3.
Bij beschikking van 18 juli 2017 is – voor zover hier van belang – het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader bepaald en is een zorg- en contactregeling vastgesteld, inhoudende dat [minderjarige] drie weekenden per vier weken bij haar moeder verblijft van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend naar school, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdagmiddag ophaalt en op maandagochtend naar school brengt en waarbij [minderjarige] op studiedagen die aansluiten op het weekend verblijft bij de ouder waar ze dat weekend verblijft. Verder is een uitgebreide zorg- en contactregeling voor de vakanties en feestdagen en bijzondere dagen vastgesteld.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank, in aanvulling op de beschikking van 18 juli 2017 bepaald dat de zorgregeling ten aanzien van de vakanties de reguliere zorgregeling onverlet laat, zodat na afloop van een vakantie de reguliere zorgregeling wordt voortgezet alsof er geen vakantie is geweest. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de vader om te bepalen dat [minderjarige] twee van de drie weekenden dat zij bij de moeder verblijft in de gelegenheid worden gesteld om naar korfbal te gaan in [woonplaats] , waarbij de moeder zal halen en brengen, alsmede het verzoek om te bepalen dat [minderjarige] zal worden behandeld door een gezamenlijk aan te wijzen gedragsdeskundige afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Standpunten
3.6.
De vader blijft van mening dat [minderjarige] door de moeder in de weekenden dat zij bij de moeder verblijft in de gelegenheid moet worden gesteld om bij hem te korfballen. Het verweer van de moeder dat dit strijd oplevert met de zorgregeling is onvoldoende om te komen tot een beperking van het korfballen van [minderjarige] .
Daarnaast blijft de vader van mening dat gedragsdeskundige hulp voor [minderjarige] nodig is en onafwendbaar is, nu mediation niet tot resultaat heeft geleid.
3.7.
De moeder voert aan dat de vader [minderjarige] heeft aangemeld voor korfbal nadat de zorgregeling was vastgesteld en zonder overleg met de moeder. Hiermee heeft hij bewust het risico genomen dat [minderjarige] niet zou kunnen deelnemen aan de wedstrijden, nu deze altijd op zaterdag zijn. Het had op de weg van de vader gelegen om hierover vóór aanmelding met de moeder in gesprek te gaan. Het is niet aan de vader om de invulling van het weekend van [minderjarige] bij de moeder te bepalen of te beïnvloeden. Daarnaast voert de moeder aan dat [minderjarige] ook de hobby’s dansen en turnen beoefent. Zij danst doordeweeks bij de vader en turnt op de zaterdagen dat zij bij de moeder verblijft. Het weekend dat [minderjarige] bij de vader verblijft gaat zij niet turnen en dat is voor de moeder en [minderjarige] volkomen logisch. [minderjarige] laat bij de moeder nooit merken het jammer te vinden dat zij niet kan korfballen in de weekenden dat zij bij de moeder verblijft. Met name in het winterseizoen vindt het korfballen en turnen op de zaterdag (deels) op hetzelfde tijdstip plaats.
De moeder beaamt dat mediation in eerste aanleg niet tot overeenstemming heeft geleid, maar dit laat volgens haar onverlet dat er geen gedragsdeskundige moet worden benoemd voor [minderjarige] . Vooralsnog is geen hulpverlening in een vrijwillig kader betrokken bij [minderjarige] of de ouders en dit voorstel is tot op heden ook nog niet gedaan door de vader. Ook de school van [minderjarige] heeft nog geen reden gezien om een zorgmelding te maken. De moeder blijft van mening dat het probleem niet bij [minderjarige] ligt maar bij de ouders. Indien nodig zou [minderjarige] een vertrouwenspersoon kunnen krijgen op school. Het opleggen van hulp van een gedragsdeskundige is naar de mening van de moeder niet nodig.
3.8.
De raad heeft de ouders tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om hulp te zoeken om te werken aan de onderlinge communicatie. Het is onduidelijk of [minderjarige] in de weekenden bij de moeder wil korfballen of turnen. Het lijkt de raad wat veel voor [minderjarige] als zij beide sporten zou uitoefenen op zaterdag. Aangezien de tijd die de moeder met [minderjarige] kan doorbrengen beperkt is tot drie weekenden per vier weken, zou het goed zijn als de moeder zelf invulling kan geven aan deze weekenden. Daarnaast stelt de raad voor om een vertrouwenspersoon op school te regelen voor [minderjarige] .
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Ingeval het een geschil betreft omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:377e BW in samenhang met artikel 1:253a lid 4 BW, een eerdere beslissing dienaangaande wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.9.2.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen om een vertrouwenspersoon te benaderen via de school van [minderjarige] . De vader heeft hierop zijn verzoek om een gedragsdeskundige voor [minderjarige] te benoemen ingetrokken, zodat dit verzoek geen bespreking meer behoeft.
3.9.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank deugdelijk heeft gemotiveerd waarom
het verzoek van de vader tot aanvulling van de zorgregeling, in die zin dat [minderjarige] twee van de drie weekenden die zij bij de moeder verblijft gedurende twee weekenden door de moeder in de gelegenheid dient te worden gesteld om naar korfbal te gaan, is afgewezen. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne.
3.9.4.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en het verzoek van de vader in hoger beroep afwijzen.
3.9.5.
Gelet op het bepaalde in art. 237 Rv juncto art. 353 Rv (partijen zijn voormalige levensgezellen), zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant
(’s-Hertogenbosch) van 8 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en M.J.C. van Leeuwen en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.