ECLI:NL:GHSHE:2023:173

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2023
Publicatiedatum
24 januari 2023
Zaaknummer
20-000772-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen van een geldbedrag van circa 200.000 euro

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van witwassen van een geldbedrag van circa 200.000 euro. De rechtbank had eerder de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De advocaat-generaal had in hoger beroep een zwaardere straf geëist, maar het hof heeft de gevangenisstraf uiteindelijk vastgesteld op 10 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had het geldbedrag in contanten in zijn woning, dat door de politie werd aangetroffen tijdens een doorzoeking in verband met Opiumwet gerelateerde zaken. Het hof oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachte afspraken hadden gemaakt over het verschaffen en ontvangen van het geld, wat duidt op nauwe en bewuste samenwerking. De verdachte heeft geen verifieerbare verklaring kunnen geven voor de herkomst van het geld, waardoor het hof tot de conclusie kwam dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De verbeurdverklaring van het in beslag genomen geldbedrag van € 189.390,00 is ook bevestigd. Het hof heeft de verdachte als strafbare feit gekwalificeerd als medeplegen van witwassen, en de gevangenisstraf is opgelegd met inachtneming van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000772-20
Uitspraak : 23 januari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 9 maart 2020 in de strafzaak met parketnummer 01-881114-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1957,
blijkens opgave ter terechtzitting wonende te: [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘medeplegen van witwassen’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaard.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het tenlastegelegde zal bewezen verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen geldbedragen, voor zover dat beslag op de verdachte rust.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair is bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de inbeslaggenomen geldbedragen is de teruggave daarvan aan de redelijkerwijs als rechthebbende aan te merken persoon bepleit, te weten aan de verdachte.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 28 september 2017, te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen,
- van een voorwerp, te weten een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat voorwerp was/waren en/of voormeld voorwerp voorhanden heeft gehad, en/of
- een voorwerp, te weten een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van voormeld voorwerp gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij omstreeks de periode van 20 september 2017 tot en met 28 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander een voorwerp, te weten een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro), voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte en zijn mededader wisten dat voormeld voorwerp – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, districtsrecherche ’s-Hertogenbosch, proces-verbaalnummer 122, documentcode AD, onderzoek OB1R017124-Marlow, gesloten d.d. 18 januari 2019 door [verbalisant] , brigadier, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met daarin gerelateerde bijlagen, doorgenummerde pagina’s 1-540.
1.
Het proces-verbaal zaaksdossier witwassen d.d. 28 januari 2018, dossierpagina’s 146-174, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant] :
Op 28 september 2017 werd binnengetreden ter inbeslagname van aan de Opiumwet gerelateerde zaken op het adres [adres 2] . In het betreffende pand werd toen tevens een groot geldbedrag aangetroffen.
Naar aanleiding van bovenstaande werd de toestand in de woning, [adres 2] , bevroren en werd besloten over te gaan op een doorzoeking op grond van artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering.
Bij bovengenoemde doorzoeking werd een totaalbedrag van € 189.390,00 aangetroffen en in beslag genomen. Het genoemde bedrag bestond uit diverse pakketten geld, bestaande uit diverse coupures, die op verschillende plaatsen in de woning zijn aangetroffen.
In de koelcel, bereikbaar via de garage, zijn 5 pakketten met een aanzienlijke hoeveelheid bankbiljetten aangetroffen en in beslag genomen.
Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 173.050,00 aan contant geld bestaande uit:
  • Pakket 1 (goednummer 1248628) van € 24.600,00, bestaande uit 1 bankbiljet van 100 euro, 433 bankbiljetten van 50 euro, 118 bankbiljetten van 20 euro, 48 bankbiljetten van 10 euro en 2 bankbiljetten van 5 euro;
  • Pakket 2 (goednummer 1248630) van €26.270,00 bestaande uit 1 bankbiljet van 500 euro, 236 bankbiljetten van 50 euro, 545 bankbiljetten van 20 euro en 307 bankbiljetten van 10 euro;
  • Pakket 3 (goednummer 1248639) van € 53.100,00 bestaande uit 4 afzonderlijke pakketjes, die na telling blijken te bestaan uit:
a) € 10.000,00 bestaande uit 20 bankbiljetten van 500 euro (1248639);
b) € 17.050,00 bestaande uit 301 bankbiljetten van 50 euro, 198 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro(1253226);
c) € 5.000,00 bestaande uit 445 bankbiljetten van 10 euro, 5 bankbiljetten van 50 euro en 60 bankbiljetten van 5 euro (1253228);
d) € 13.050,00 bestaande uit 93 bankbiljetten van 50 euro en 420 bankbiljetten van 20 euro (1253229);
e) € 8.000,00 bestaande uit 3 bankbiljetten van 100 euro, 94 bankbiljetten van 50 euro en 300 bankbiljetten van 10 euro (1253230);
  • Pakket 4 (goednummer 1248664) van € 41.100,00 bestaande uit 11 bankbiljetten van 100 euro, 655 bankbiljetten van 50 euro, 345 bankbiljetten van 20 euro, 33 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro;
  • Pakket 5 (goednummer 1248682) van € 27.980,00 bestaande uit 1 bankbiljet van 100 euro, 220 bankbiljetten van 50 euro, 562 bankbiljetten van 20 euro, 546 bankbiljetten van 10 euro en 36 bankbiljetten van 5 euro.
In de woon-/slaapkamer werden op diverse plaatsen pakketjes met bankbiljetten aangetroffen en in beslag genomen. Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 16.340,00:
  • In de potkachel werd 1 pakketje geld aangetroffen en in beslag genomen. Na telling gaat het om een totaalbedrag van € 14.370,00 aan contant geld bestaande uit 19 bankbiljetten van 500 euro, 6 bankbiljetten van 50 euro, 223 bankbiljetten van 20 euro en 11 bankbiljetten van 10 euro (1248646);
  • In een wit etui, dat in een doorzichtige bak achter de bank stond, een bedrag van € 470,00 bestaande uit 1 bankbiljet van 50 euro, 18 bankbiljetten van 20 euro, 4 bankbiljetten van 10 euro en 4 bankbiljetten van 5 euro (1248578);
  • Onder het matras van het bed een envelop, met het opschrift “ [opschrift] ’ met een totaalbedrag van € 800,00 bestaande uit 80 bankbiljetten van 10 euro (1248594);
  • In het paspoort van [naam] , dat onder hetzelfde matras werd aangetroffen, een bedrag van € 200,00 bestaande uit 4 bankbiljetten van 50 euro (1248596);
  • In postvakken op het bureau een bedrag van € 500,00 bestaande uit 10 bankbiljetten van 50 euro (1248598).
2.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 30 september 2017, dossierpagina’s 94-107, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [medeverdachte] :
Vraag verbalisanten:
Waar had u het geld liggen in de woning aan [adres 2] ?
Antwoord verdachte:
In de koelcel van de woning. In de kachel in die woning had ik iets meer dan € 14.000,00, waarvan € 9.000,00 aan bankbiljetten van 500 euro en zo’n € 5.000,00 aan bankbiljetten van 20 euro en ik meen € 60,00 euro aan bankbiljetten los. Die € 14.000,00 had ik in mijn tas op de stoel in de woonkamer staan toen ik die ochtend op de voordeur hoorde kloppen. Op een gegeven moment hoorde ik luid ‘POLITIE’ roepen. Ik heb die € 14.000,00 vanuit mijn tas in die kachel gestopt. Het is een niet functionerende gietijzeren zwarte kachel. Ik wilde voorkomen dat zij
(het hof begrijpt: de politie)het konden vinden maar het was een kansloze actie.
3.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 12 oktober 2017, dossierpagina’s 126-129, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte [verdachte] :
V: Met betrekking tot dat grote geldbedrag heeft [medeverdachte] verklaard dat dat geld van u is.
A: Dat klopt.
V: Hoeveel geld heeft u aan [medeverdachte] in bewaring gegeven?
A: 2 ton (200.000,00 euro).
V: Op welke manier heeft u dat bedrag overgedragen aan hem?
A: Ik heb dat op 20 september 2017 op de [locatie] , waar het is aangetroffen, overgedragen aan [medeverdachte] . (…) Hij zou dat in kleine coupures aan mij terug geven.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige bij de raadsheer-commissaris d.d. 6 oktober 2022, voor zover inhoudende de verklaring van [medeverdachte] :
Op de vragen van de raadsman antwoord ik als volgt:
(…)
U vraagt mij om uit te leggen hoe het is gegaan tussen mij en [verdachte] met betrekking tot het wissen van geld. (…) We hadden een week of twee van tevoren een feestje. Het ging toen om het wisselen van € 200.000,00 in briefjes van € 500,00 naar kleinere coupures. Ik kende iemand die dat zou kunnen en zo geschiedde. [verdachte] heeft mij die € 200.000,00 overhandigd in briefjes van € 500,00 en ik heb dat gewisseld.
(…)
U vraagt mij of [verdachte] mij heeft verteld hoe hij aan dat geld kwam. Niet specifiek (…). U vraagt mij of ik weet of dat legaal geld was. Ik (…) ga ervan uit dat het legaal geld was.
5.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 9 januari 2023, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :
De verdachte verklaart het volgende:
U, voorzitter, vraagt mij waarom ik het geld in kleinere coupures wilde hebben. Dat is makkelijker uit te geven.
(…)
Al vanaf het begin van de jaren ’90 neem ik veel contant geld op.
(…)
U, voorzitter, vraagt mij waar het geld vandaan komt en deelt mij mede dat ik bij de politie 4 kwitanties heb overgelegd, waaronder een opname van € 22.500,00 die dezelfde dag op een andere rekening van mij is gestort. (…) U, voorzitter, deelt mij mede dat die kwitantie daarom geen verklaring is voor de herkomst van het aangetroffen geld.
Ik weet dat niet uit mijn hoofd. Het is mijn gedrag. Het hoeft niet perse het geld te zijn dat bij [medeverdachte] is aangetroffen. Ik wilde enkel aantonen dat ik regelmatig contant geld op nam en dat het mijn gedrag was.
Bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van de verdachte heeft vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Daartoe is het navolgende aangevoerd. Er is niet aan het bewijsvermoeden voldaan, nu er geen feiten en omstandigheden zijn die het vermoeden van witwassen kunnen rechtvaardigen. Daarnaast heeft de verdachte een min of meer verifieerbare verklaring gegeven voor de herkomst van het geld, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is: het geld dat is aangetroffen is van hem en is afkomstig van zijn bankrekeningen. Het daaropvolgende door het Openbaar Ministerie verrichte onderzoek naar de verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is onvolledig geweest, nu onvoldoende onderzoek is verricht naar de financiële positie van de verdachte. Voorts weerspreken de resultaten uit het onderzoek niet de door de verdachte gegeven verklaring over de legale herkomst van het geld. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is. Ten slotte ontbreekt het bewijs dat sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het witwassen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Beoordelingskader witwassen
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder b, Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf, kan, indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – zoals in het onderhavige geval –, niettemin bewezen worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het Openbaar Ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het vervolgens op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal dan moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Aantreffen van het geldbedrag
Op 28 september 2017 is de politie de woning op [adres 2] binnengetreden in verband met Opiumwet gerelateerde zaken. Er zijn daarbij verschillende pakketten met grote hoeveelheden geld, in totaal € 189.390,00 aangetroffen. Het geld werd gevonden in een koelcel (€ 173.050,00) en op verschillende plaatsen in de woon-/slaapkamer van de woning (€ 16.340,00), waarvan € 14.370,00 onder in een potkachel. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij geprobeerd had dit laatste bedrag in de potkachel te verstoppen. Het geld bestond uit 40 bankbiljetten van € 500,00 en verder uit kleine coupures van € 50,00, € 20,00 en € 10,00.
Voorts zijn er in de woning en de daarbij behorende loods verdovende middelen aangetroffen, waaronder MDMA, GHB en hennep, en zijn goederen aangetroffen die op hennepteelt kunnen duiden. Ook werden legitimatiebewijzen van personen die verschillende drugsgerelateerde veroordelingen op hun naam hebben staan aangetroffen.
Vermoeden van witwassen
Het feit dat er een zeer grote hoeveelheid geld is aangetroffen in hoofdzakelijk kleine coupures in een koelcel en in een woonkamer, waarbij medeverdachte [medeverdachte] een geldbedrag voor de voor de deur staande politie heeft proberen te verstoppen in een potkachel, in combinatie met de aangetroffen drugs en drugsgerelateerde goederen, is voldoende aanleiding om een vermoeden van witwassen te rechtvaardigen. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van voormeld geldbedrag.
Verklaringen van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij € 200.000,00 van de verdachte heeft gekregen. De verdachte zou het geld in 2015 hebben opgenomen in bankbiljetten van € 500,00 en heeft het twee weken voor de aanhouding aan medeverdachte [medeverdachte] gegeven om te wisselen in kleinere coupures. Daarbij heeft medeverdachte [medeverdachte] niet gevraagd aan de verdachte hoe hij aan dit geld kwam. De verdachte wilde die bankbiljetten gewisseld hebben, omdat ze moeilijk uit te geven zijn. Medeverdachte [medeverdachte] had daar de mogelijkheid toe, omdat hij contacten had die de briefjes van € 500,00 wilden hebben.
De verdachte heeft eveneens verklaard dat het geld van hem is en dat hij dit in Spanje contant heeft opgenomen en naar Nederland heeft gebracht. Als reden voor het opnemen van het geld verklaarde de verdachte dat hij banken niet vertrouwt, dat er maar € 100.000,00 verzekerd is bij een faillissement van de bank en dat hij al zijn uitgaven om die reden met contant geld doet. De verdachte verklaarde dit te kunnen bewijzen met verschillende kwitanties, die hij aan de politie heeft verstrekt. Het betreffen 4 kwitanties van contante opnames in de periode van 15 september 2015 tot en met 8 juli 2016 van een totaal bedrag van € 194.500,00 van de bankrekening op naam van zijn onderneming [bedrijf] . De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarover verklaard dat deze kwitanties niet per se het geld hoeft te betreffen dat bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen, en dat hij met die kwitanties enkel wilde aantonen dat hij regelmatig contant geld op nam en dat het zijn gedrag was. Voorts heeft de verdachte verklaard dat hij op 20 september 2017 het geld in coupures van € 500,00 aan medeverdachte [medeverdachte] heeft overgedragen om door hem te laten omwisselen en dat hij het in de tussentijd in een kluis heeft bewaard. Verder zou de verdachte het geld op de datum dat medeverdachte [medeverdachte] is aangehouden komen ophalen.
Het onderzoek van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft onderzoek gedaan naar de bankrekeningen van de verdachte en het betalingsverkeer in de betreffende periode geanalyseerd. In het dossier is onder meer een overzicht opgenomen van alle contante opnames en stortingen van en op de bankrekeningen van de verdachte in de periode van 15 september 2015 tot en met 12 juni 2017. Hieruit blijkt dat er in die periode een bedrag van € 209.520,00 contant is opgenomen en dat er een bedrag van € 192.600,00 contant is gestort. Verder blijkt uit dit overzicht, dat op 15 september 2015 een bedrag van € 22.500,00 is opgenomen van de bankrekening van [bedrijf] , maar dat eenzelfde bedrag op diezelfde datum is gestort op een privébankrekening van de verdachte. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie ook andere onderdelen van de verklaringen van verdachten getracht te verifiëren. De verdachte heeft, ondanks dat hij verklaarde dat hij banken niet vertrouwt, heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00.
Beoordeling van de verklaringen van de verdachten
Door de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is tot op heden geen inzicht gegeven in de herkomst van de € 200.000,00, anders dan dat de verdachte stelt dit geld op legale wijze verdiend te hebben. Het enkele opnemen van het geld van een Spaanse bankrekening door de verdachte levert echter niet een verklaring op met betrekking tot de legale herkomst van het geld. Evenmin hebben zij een verklaring gegeven over de (legale) herkomst van de coupures waar medeverdachte [medeverdachte] het geld voor heeft omgewisseld. Op deze essentiële punten zijn de verklaringen van de verdachten naar het oordeel van het hof dan ook onvoldoende aannemelijk en concreet geworden.
Naar het oordeel van het hof hebben de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] aldus geen concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring gegeven waaruit zou blijken dat het geld niet van enig misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft voor zover mogelijk onderzoek gedaan naar de verklaringen van de verdachten en de herkomst van het geld, maar dit onderzoek heeft niets op kunnen leveren omtrent een legale herkomst daarvan. Gelet op de onderzoeksbevindingen van het Openbaar Ministerie is het hof daarbij, evenals de rechtbank, van oordeel dat het niet aannemelijk is dat het contante geld dat bij medeverdachte [medeverdachte] is aangetroffen, daadwerkelijk het geld van de door de verdachte aangeleverde kwitanties betreft. Het verschil tussen de opnames en stortingen is vele malen kleiner dan de hoeveelheid aangetroffen geld en kan dus geen verklaring zijn voor het contant voorhanden hebben van dit geld. Voor het op 15 september 2015 opgenomen bedrag van € 22.500,00 geldt daarnaast nog dat op dezelfde dag exact hetzelfde bedrag is gestort op een andere rekening van de verdachte.
Voorts acht het hof de verklaring dat de verdachte een contant geldbedrag van € 200.000,00 in Spanje in 2015 van de bank zou hebben opgenomen en in een kluis zou hebben gestopt, om twee jaar later naar Nederland mee te nemen en om door een vriend te laten omwisselen in kleinere coupures zodat hij dit makkelijker kon uitgeven, enkel omdat hij banken niet vertrouwt en volgens hem bij faillissement van de bank niet meer dan € 100.000,00 is verzekerd, volstrekt ongeloofwaardig. De verdachte heeft namelijk heel veel lopende bankrekeningen op zijn naam staan en het saldo van die rekeningen is veel hoger dan het volgens hem verzekerde bedrag van € 100.000,00. Tevens had hij het geld in Spanje van de bank direct in kleinere coupures kunnen laten opnemen.
Derhalve acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
Medeplegen
Naar het oordeel van het hof is voorts sprake geweest van het medeplegen van witwassen, nu de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] afspraken hebben gemaakt over het verschaffen en ontvangen van het geld, zodat sprake is geweest van het voorhanden hebben van het geld in nauwe en bewuste samenwerking.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadsvrouw van de verdachte heeft subsidiair een beroep gedaan op de kwalificatie-uitsluitingsgrond en heeft daartoe bepleit dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt dat sinds 1 januari 2017 artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht is ingevoerd, terwijl hier ook geen sprake is van de situatie waarop dit artikel ziet, omdat het hof hierboven heeft vastgesteld dat op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen het aangetroffen geldbedrag en een bepaald misdrijf, en dus ook niet met een door de verdachte en/of de medeverdachte zelf begaan misdrijf. Het beroep van de verdediging op de kwalificatie-uitsluitingsgrond wordt derhalve verworpen.
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De raadsvrouw van de verdachte heeft het hof verzocht bij het bepalen van een op te leggen straf rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Primair is daartoe bepleit dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een andersoortige straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, subsidiair dat het hof een korting van in ieder geval meer dan 10% zal geven op de op te leggen straf. Daarbij verzoekt de raadsvrouw het hof om te volstaan met oplegging van een taakstraf, al dan niet gekoppeld aan een voorwaardelijke straf.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een geldbedrag (van circa 200.000,00 euro). De verdachte heeft het geldbedrag verstrekt en in bewaring gegeven aan medeverdachte [medeverdachte] . Door het witwassen van crimineel geld wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd en wordt de integriteit van het financieel en economisch verkeerd ontwricht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals is bewezenverklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 november 2022, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat hij eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte verklaard dat hij kinderen en kleinkinderen heeft, hij samen met zijn vrouw een eigen bedrijf heeft en dat hij, na langere tijd in Spanje gewoond te hebben, nu in België woont.
Het hof is van oordeel dat, in het bijzonder gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de straffen die in soortgelijke gevallen door dit hof worden opgelegd en mede vanuit het oogpunt van een juiste normhandhaving, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Daarbij kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een straf als door de advocaat-generaal gevorderd, omdat daarin de ernst van het bewezenverklaarde – waaronder met name de hoogte van het geldbedrag dat de verdachte voorhanden heeft gehad – onvoldoende tot uitdrukking komt. Gelet daarop ziet het hof in hetgeen de raadsvrouw naar voren heeft gebracht tevens geen aanleiding tot het opleggen van een taakstraf, al dan niet gekoppeld aan een voorwaardelijke straf.
Alles afwegende acht het hof in beginsel oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden.
De redelijke termijn
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn of haar zaak binnen een redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een vonnis binnen 2 jaren.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte door de politie voor het eerst is verhoord op 12 oktober 2017, terwijl de rechtbank op 9 maart 2020 vonnis heeft gewezen. Aldus is de redelijke termijn met 5 maanden overschreden in eerste aanleg. Voorts stelt het hof vast dat namens de verdachte op 12 maart 2020 hoger beroep is ingesteld, terwijl het hof heden op 23 januari 2023 – en derhalve tevens niet binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep – arrest wijst. Aldus is de redelijke termijn in hoger beroep met ruim 10 maanden overschreden. Derhalve is sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg én hoger beroep van tezamen 15 maanden. Van bijzondere omstandigheden die het tijdsverloop, althans de overschrijding van de redelijke termijn, rechtvaardigen is het hof niet gebleken.
Het hof zal de overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de straftoemeting, in die zin dat het hof de gevangenisstraf zal matigen met 2 maanden.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, zesde lid, van het Wetboek van Strafvordering zal het hof ten slotte bepalen dat tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf volledig zal plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat onder medeverdachte [medeverdachte] geldbedragen – in totaal een bedrag van € 189.390,00 – in beslag zijn genomen, welke geldbedragen toebehoren aan de verdachte.
De geldbedragen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met betrekking tot welke het bewezenverklaarde is begaan. Het hof zal daarom het geldbedrag van in totaal € 189.390,00 verbeurdverklaren. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan uit het dossier is gebleken.
De rechtbank heeft in zowel de zaak van de verdachte als in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurdverklaard. Nu beslag slechts op één persoon kan rusten, zal het hof enkel het beslag in de zaak van medeverdachte [medeverdachte] verbeurdverklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) maanden.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.A.M. Nieuwenhuizen, voorzitter,
mr. C.M. Hilverda en mr. S.V. Pelsser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van Abeelen, griffier,
en op 23 januari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.