ECLI:NL:GHSHE:2023:1729

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.316.252_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 1 juli 2022. De vader verzoekt om wijziging van de omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2016, en stelt dat de omgang onder begeleiding van hulpverlening moet plaatsvinden. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bekrachtiging van de eerdere beschikking. De zaak heeft een internationaal karakter, waarbij de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van de verblijfplaats van de minderjarige. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat er een nieuwe omgangsregeling moet komen, waarbij minimaal één uur per week begeleid contact tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden. De regie over de frequentie en invulling van de omgang wordt overgelaten aan de gecertificeerde instelling. Het hof compenseert de proceskosten in hoger beroep, gezien de relatie tussen de ouders en het belang van hun minderjarige kind.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.316.252/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/269486 / FA RK 19-3562
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.H.M. Verstraten,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.A.M. Ramakers.
Deze zaak gaat over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
Regio Limburg, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 1 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 september 2022, aangevuld ter mondelinge behandeling, heeft de vader het hof verzocht voormelde beschikking te vernietigen wat betreft de omgangsregeling en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] elke week minimaal twee uur onder begeleiding van de hulpverlening zal plaatsvinden. Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 6 december 2022, heeft de moeder het hof verzocht het hoger beroep van de vader af te wijzen onder bekrachtiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De aanvankelijk op 2 maart 2023 geplande mondelinge behandeling heeft geen doorgang gevonden, althans de zaak is toen niet inhoudelijk behandeld. De mondelinge behandeling heeft vervolgens plaatsgevonden op 13 april 2023.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Verstraten;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Ramakers;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.3.1.
Namens de raad is, met bericht van verhindering, geen vertegenwoordiger tijdens de mondelinge behandeling verschenen
.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 januari 2021;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 juni 2022;
  • het verweerschrift van de GI van 8 december 2022, ingekomen ter griffie op 9 december 2022;
  • het emailbericht van de advocaat van de vader d.d. 11 oktober 2022, ingekomen ter griffie op 17 oktober 2022;
  • stukken uit de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Het internationale karakter van de zaak vraagt een beoordeling van de rechtsmacht van de Nederlandse rechter. Het hof is, na dit ambtshalve te hebben onderzocht, van oordeel dat de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht heeft. Deze rechtsmacht kan worden gebaseerd op artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid ( Brussel II bis), te weten: de verblijfplaats van de minderjarige. Het hof zal het Nederlandse recht toepassen.
3.2.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is geboren: [minderjarige]
(hierna: [minderjarige]
), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
De vader heeft [minderjarige] erkend. De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder. De ouders zijn er niet in geslaagd om afspraken te maken over [minderjarige] .
3.3.
De vader verzocht in zijn inleidend verzoek aan de rechtbank om wijziging van het eenhoofdig gezag in gezamenlijk ouderlijk gezag en om vaststelling van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] in die zin dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur bij de vader verblijft alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen.
3.3.1.
Bij beschikking van 5 december 2019 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , voor zover thans van belang, alle beslissingen aangehouden tot 7 september 2020 in afwachting van de resultaten van het Nieuw Ouderschap-traject bij de [instantie] .
3.3.2.
Bij beschikking van 9 februari 2021 heeft diezelfde rechtbank de raad verzocht onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over in die beschikking opgenomen vragen ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige] en of het in het belang van [minderjarige] is om beide ouders te belasten met het gezag.
De rechtbank heeft verder bepaald dat de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] voorlopig zal plaatsvinden onder begeleiding en regie van de [instantie] en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.3.
Bij beschikking van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank bepaald dat de omgangsregelin
gtussen [minderjarige] en de vader voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van een jeugdhulpaanbieder (BOR-traject niveau 2) waarbij de invulling van het BOR-traject wordt overgelaten aan de jeugdhulpaanbieder. De rechtbank heeft de raad verzocht uiterlijk op 8 juli 2022 (pro forma) de rapportage van de jeugdhulpaanbieder omtrent de voortgang bij de rechtbank in te dienen en geeft de raad voorwaardelijk opdracht onderzoek te doen en advies uit te brengen over de zorgregeling, indien de raad daartoe, na ontvangst van de eindrapportage van de jeugdhulpaanbieder, aanleiding ziet. Ook heeft de rechtbank de raad verzocht, indien het BOR-traject niet is gestart of voortijdig wordt afgesloten, zo spoedig mogelijk de rechtbank daarvan op de hoogte te stellen onder overlegging van het bericht van de jeugdhulpaanbieder daarover, waarna de rechtbank partijen zal informeren over de verdere voortgang van de procedure. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.4.
Bij beschikking van 13 april 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 13 april 2023. Ter mondelinge behandeling van het hof is door de GI desgevraagd verklaard dat met ingang van 11 april 2023 de ondertoezichtstelling is verlengd voor een periode van één jaar.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 1 juli 2022 heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de omgang tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden onder professionele begeleiding van een jeugdhulpaanbieder, waarbij de regie voor wat betreft de frequentie, duur en invulling van de omgang, evenals de uiteindelijke opbouw van de reguliere omgangsregeling wordt overgelaten aan de GI.
Het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag is door de rechtbank afgewezen.
3.5.
De vader kan zich met deze beslissing - wat betreft de omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] - niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.1.
Volgens de vader dient de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling in die zin te worden aangepast dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van de hulpverlening dient plaats te vinden, waarbij in ieder geval per direct de omgang weer zal worden hervat in die zin dat de vader en [minderjarige] minimaal eenmaal per week gedurende minstens twee uur omgang met elkaar hebben. Uiteindelijk zou de vader willen toewerken naar omgang met [minderjarige] gedurende een middag of dag bij hem thuis.
3.5.2.
Het hoger beroep van de vader is mede ingegeven door het feit dat er ten tijde van het instellen van het hoger beroep vanuit de GI geen begeleide omgangsregeling was opgestart en de vader dit zelf ook niet kon doen. De vader voert, kort samengevat, aan dat hij altijd heeft meegewerkt aan de begeleide omgang bij de [instantie] en hij akkoord gegaan met een BOR II traject zoals de raad adviseerde medio augustus 2021. De vader vindt het erg jammer dat er lange tijd geen omgang is geweest omdat de moeder daaraan niet heeft meegewerkt. Verder betreurt de vader het dat hij nagenoeg geen informatie krijgt en mede daardoor niet weet waar hij aan toe is.
De vader acht het niet in het belang van [minderjarige] dat er geen contact is [minderjarige] heeft bovendien zijn kindeigen problematiek, waarbij het van belang is dat er frequent omgang plaatsvindt tussen de vader en zijn zoon. Ook bestaan er geen contra-indicaties voor omgang. De uitbreiding van de omgangsregeling in duur en mogelijkheden om de omgang bij de vader thuis te laten plaatsvinden kan door de gezinsvoogd worden opgepakt en onder regie van de gezinsvoogd worden uitgevoerd.
3.6.
De moeder heeft de grief van de vader gemotiveerd betwist. Zij is het eens met de bestreden beschikking. Zij erkent het belang van de omgang tussen vader en zoon maar wijst erop dat [minderjarige] een kind is met een ernstige beperking met specifieke opvoedingsbehoeften. Ook zijn er zorgen bij de raad over het pedagogisch inzicht van de vader en zijn vaardigheden. Er dient volgens de raad gezien de persoonlijke problematiek in relatie tot zijn mogelijkheden rekening te worden gehouden met zijn draagkracht-draaglastverhouding en er dient een omgangsregeling te worden vastgelegd die in de praktijk haalbaar is.
Daarbij komt dat de relatie tussen de ouders is verstoord en de moeder zou graag zien dat de vader hulp zoekt voor zijn persoonlijke problematiek.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift (aangevuld ter mondelinge behandeling) beschreven dat [minderjarige] zich ontwikkelt op zijn eigen tempo, waarbij de benaderingswijze aangepast dient te worden op zijn kindeigen problematiek. Regelmaat en continuïteit in zijn leefwereld zijn essentieel. Dat er geen contact plaatsvindt tussen [minderjarige] en zijn vader is niet in het belang van [minderjarige] . In het contactherstel met vader is het belangrijk dat het tempo van [minderjarige] in acht genomen wordt en gekeken wordt wat [minderjarige] nodig heeft van zijn vader wat betreft zijn ontwikkeling, Hierbij wordt gedacht aan een bepaalde manier van verzorging, opvoeding en benaderingswijze.
De GI gaat deels mee in het verzoek van vader en ziet het vast laten leggen van de frequentie van de omgang als meerwaarde.
Omgangsregeling
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is naar voren gekomen dat de dag na de mondelinge behandeling het eerste begeleide contact tussen de vader en [minderjarige] plaats zal vinden. Zowel de vader als de moeder vinden dit belangrijk en in het belang van [minderjarige] .
Verder hebben de ouders overeenstemming bereikt over de omgang tussen de vader en [minderjarige] . Zij zijn het erover eens geworden dat er minimaal een uur per week begeleid contact zal plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , dit alles onder de regie van de GI, zoals bepaald in de bestreden beschikking onder rechtsoverweging 6.1.. Het hof zal deze regeling conform de wens van de ouders zo vaststellen.
3.9.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder desgevraagd verklaard dat zij de vader zal informeren over [minderjarige]. Het hof acht het in het belang van [minderjarige] dat de moeder de vader twee maal per jaar schriftelijk zal informeren over belangrijke ontwikkelingen van [minderjarige] en hoe het met hem gaat (op school, vrijetijdsbesteding, medische aangelegenheden).
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de regeling inzake de omgangsregeling conform de wens van de ouders vaststellen als hierna vermeld.
Proceskosten
3.11.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar een relatie hebben gehad en het gaat over hun minderjarig kind.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond , van 1 juli 2022, voor zover het betreft de daarin bepaalde omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [minderjarige] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt tussen de vader en [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] de volgende omgangsregeling vast: er zal minimaal één uur per week begeleid contact plaatsvinden tussen de vader en [minderjarige] , waarbij de regie wat betreft de frequentie, duur, en invulling van de omgang, evenals de uiteindelijke opbouw van de reguliere omgangsregeling wordt overgelaten aan de GI;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep (voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen) voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. van den Boogaard, H. van Winkel en E.M.D.M. van der Linden en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar door mr. H. van Winkel in tegenwoordigheid van de griffier.