ECLI:NL:GHSHE:2023:1728

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.315.938_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarigen na beëindiging van de relatie tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 juni 2022. De rechtbank had het gezamenlijk gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen beëindigd en de moeder het recht op omgang ontzegd. De moeder, die in hoger beroep ging, betwistte de beslissing van de rechtbank en voerde aan dat er geen gewijzigde omstandigheden waren die een wijziging van het gezag rechtvaardigden. De vader daarentegen stelde dat de moeder ongeschikt was om in het belang van de kinderen te handelen, gezien haar psychische problemen en eerdere incidenten. Het hof heeft de zaak op 21 maart 2023 mondeling behandeld, waarbij zowel de moeder als de vader en vertegenwoordigers van de Gecertificeerde Instelling en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder nog steeds aanwezig zijn en dat zij zich niet onder behandeling heeft laten stellen. De moeder heeft in het verleden onveilig gedrag vertoond, wat heeft geleid tot de ondertoezichtstelling van de kinderen. Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen is dat het gezag bij de vader blijft en dat de omgang met de moeder voorlopig niet kan plaatsvinden. De moeder heeft onvoldoende inzicht in haar problematiek en de gevolgen daarvan voor de kinderen. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en legt een informatieregeling op, waarbij de vader de moeder eenmaal per kwartaal op de hoogte moet houden van belangrijke zaken betreffende de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.315.938/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/376318 / FA RK 21-5110
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in principaal appel,
verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W. van de Velde,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in principaal appel,
verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vader
,
advocaat: mr. K. Steenbergen-van Straten.
Deze zaak heeft betrekking op de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] .
Het hof merkt als belanghebbende aan:
Stichting Jeugdbescherming Brabant, statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
vestiging [vestiging] , hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant (’s-Hertogenbosch) van 13 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en verzocht:
primair:
a. te bepalen dat het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in stand blijft en niet zal worden gewijzigd en
b. het verzoek van de vader te bepalen dat aan de moeder de omgang met de kinderen wordt
ontzegd en dat er slechts weer begeleide omgang kan plaatsvinden nadat de moeder zich
aantoonbaar en met goed gevolg heeft laten behandelen voor haar problematiek en wordt
vastgesteld dat haar verslavingsproblematiek en psychische problematiek onder controle is
teneinde de veiligheid van de kinderen te waarborgen af te wijzen;
subsidiair
c. te bepalen dat een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen zal gelden, waarbij
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij hun moeder verblijven minimaal een dagdeel per week, onder begeleiding
van de Stichting Jeugdbescherming Brabant (of een soortgelijke instantie/GI), waarbij de
frequentie en de duur van de contacten bij een eventuele uitbreiding van de omgang worden
bepaald door de omgangsbegeleiding;
d. te bepalen dat hulpverlening wordt opgestart om te komen tot contactherstel en omgang
tussen de moeder en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zodat te zijner tijd een adequate zorgregeling kan
worden afgesproken;
e. te bepalen dat een informatieregeling zal gelden tussen de vader en de moeder, hierin
bestaande dat de vader de moeder tenminste eens in de 14 dagen dient te informeren over alle van belang zijnde zaken (als bijvoorbeeld over opvoeding en verzorging, gezondheid,
school, leerprestaties, medische zorg, financiële zaken, etc.) betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
f. te bepalen dat door de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek dient te worden
verricht waarbij de Raad dient te onderzoeken of:
wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar het eenhoofdig gezag van de vader in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
wijziging van de zorg- contactregeling tussen de moeder en de minderjarige [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
ontzegging van het recht van de moeder op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd in het belang is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
en de zaak aan te houden voor de duur van 6 maanden teneinde de Raad voor de
Kinderbescherming in de gelegenheid te stellen met een gedegen advies te komen, waarna
Uw Gerechtshof een beslissing zal kunnen nemen welke Uw Gerechtshof juist geraden
acht.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 november 2022, heeft de vader verzocht het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking in stand te laten. Tevens heeft de vader verzocht te bepalen dat hij gehouden is om de moeder ten minste een keer per kwartaal, dan wel een periode als door uw hof in goede justitie te bepalen, te informeren over alle van belang zijnde zaken (zoals opvoeding en verzorging, gezondheid, school, leerprestaties en medische zorg) betreffende [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , kosten rechtens
.
2.2.1.
Bij verweerschrift in incidenteel appel met producties, ingekomen ter griffie op
9 januari 2023, heeft de moeder verzocht het incidenteel hoger beroep van de vader ongegrond te verklaren c.q. af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift met productie, ingekomen ter griffie op 28 november 2022, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking in stand te laten.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder (via een digitale verbinding), bijgestaan door haar advocaat;
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
-de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] ;
- de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad), vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.1.
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier van 25 oktober 2022 van de zijde van de moeder, met als bijlage het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 30 mei 2022;
- het V6-formulier van 28 februari 2023 van de zijde van de moeder, met bijlagen (14-28);
- het bericht van 28 februari 2023 van de zijde van de moeder, met bijlagen (29-30).

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben met elkaar samengewoond. Deze samenwoning is geëindigd op 1 januari 2020.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
3.2.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ingevolge aantekeningen in het gezagsregister van respectievelijk 1 maart 2011 en 26 mei 2015.
3.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn op 15 maart 2021 onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar. Bij beschikking van 11 maart 2022 is deze ondertoezichtstelling met een jaar verlengd tot 15 maart 2023. De ondertoezichtstelling is daarna niet meer verlengd.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en bepaald dat het gezag over hen voortaan alleen aan de vader toekomt en is de moeder het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd ontzegd. Het verzoek van de moeder te bepalen dat hulpverlening wordt opgestart om te komen tot contactherstel en omgang tussen de moeder en de kinderen, zodat te zijner tijd een adequate zorgregeling kan worden afgesproken, is afgewezen.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.6.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Nergens blijkt uit dat de psychische gesteldheid van de moeder is gewijzigd sinds de aanvang van het gezag of dat het gedrag van de moeder en de onderlinge verhoudingen tussen de ouders zijn gewijzigd, dan wel dat dit het uitoefenen van het gezamenlijk gezag in de weg staat. De rechtbank heeft de vader dan ook ten onrechte ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken.
Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat de zorgen over de psychische gesteldheid en het gedrag van de moeder zodanig groot zijn, dat zij op dit moment niet in staat kan worden geacht om beslissingen in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te nemen. De moeder erkent dat sprake is van ernstig ontregelende psychosociale factoren (waaronder de scheiding, de ondertoezichtstelling van beide kinderen en daaropvolgend geen contact meer met de kinderen, verlies van haar woning en ziekte), van waaruit een hevige opwindings- en angsttoestand is ontstaan (een acute stress-stoornis), waarbij er mogelijk wat paranoïde aandoende overschrijdingen zijn geweest, maar zij betwist dat sprake is van een psychische stoornis en stelt dat er ook nooit een diagnose is gesteld. Zelfs indien de moeder wel aan een psychische stoornis zou lijden, is niet aangetoond dat de moeder vanwege die psychische stoornis op dit moment niet in staat kan worden geacht om beslissingen in het belang van de kinderen te nemen. Er heeft zich slechts één keer een incident voorgedaan, te weten op
26 november 2021. Het handelen van de moeder is daarbij verkeerd opgevat door de GI en de vader.
De rechtbank heeft ook ten onrechte overwogen dat de moeder niet in staat is om in het belang van de kinderen te handelen. Deze conclusie heeft de rechtbank getrokken slechts op basis van het feit dat de moeder een jaar lang contact had met de kinderen via TikTok, terwijl de kinderrechter haar dit contact had ontzegd. De rechtbank is hiermee te kort door de bocht gegaan. Bovendien is de moeder van mening dat het contact dat zij via TikTok had met de kinderen noodzakelijk en in het belang van de kinderen was.
Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte bepaald dat nauwelijks inhoudelijk overleg mogelijk is tussen de ouders en dat de moeder geen toestemming geeft voor gezagsgerelateerde beslissingen. De keren dat de moeder geen toestemming of medewerking aan de vader wilde verlenen, was juist omdat de moeder de kinderen (tegen hun vader) wilde beschermen. De moeder is van mening dat de vader lang niet altijd in staat is de juiste zorg aan de kinderen te verlenen omdat hij drugsverslaafd is. De moeder heeft nooit zonder deugdelijke grond of reden gezagsbeslissingen tegengewerkt en ook is niet te verwachten dat de moeder in de toekomst gezagsbeslissingen zal tegenwerken. Ook de onderlinge verstandhouding van partijen staat het gezamenlijk uitoefenen van het ouderlijk gezag over de kinderen niet in de weg.
3.7.
De vader stelt zich op het standpunt dat wel sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden sinds de aanvang van het gezag. Partijen wonen vanaf 1 januari 2020 niet meer samen, beide kinderen zijn onder toezicht gesteld en er zijn diverse ernstige incidenten geweest (waaronder een suïcidepoging van de moeder, het thuishouden van de kinderen van school, de ontvoering van de kinderen, het in verwarde toestand aantreffen van de moeder door de politie waarbij sprake was van drugsgebruik, het heimelijk contact zoeken met de kinderen terwijl dit niet was toegestaan, het niet geven van toestemming voor relevante hulpverlening voor de kinderen), zodat de eerste grief van de moeder niet slaagt.
De vader voert vervolgens aan dat de moeder (wederom) geen enkel bewijs heeft overgelegd dat het goed met haar gaat. Het gaat niet zozeer om de vraag of en welke diagnose er is gesteld, maar om het feit dat de moeder onveilig, alarmerend gedrag heeft laten zien dat van kwaad tot erger is gegaan en dat zij deze gebeurtenissen en haar problematiek blijft ontkennen en verdraaien. De moeder is een gevaar voor zichzelf en haar omgeving. Dit blijkt ook uit het feit dat door de rechtbank Zeeland-West-Brabant een zorgmachtiging is uitgesproken.
Dat de moeder niet in staat is om in het belang van de kinderen te handelen, blijkt onder meer uit de berichten aan [minderjarige 1] . Uit deze berichten blijkt dat de moeder bewust en stiekem contact heeft gezocht met [minderjarige 1] (niet alleen via TikTok, maar ook lijfelijk) en hem ook heeft belast met negatieve uitlatingen over de vader.
De stelling van de moeder dat de vader drugsverslaafd zou zijn wordt in het geheel niet met bewijsstukken onderbouwd en wordt door de vader betwist. Door geen van de betrokken hulpverleners is op enig moment geconstateerd dat het onveilig voor de kinderen zou zijn bij de vader of dat bij hem sprake zou zijn van drugsgebruik. De moeder zit nog volop in de strijdmodus en dat maakt dat de verwachting is dat de moeder ook in de toekomst niet bereid of in staat zal zijn om in te stemmen met noodzakelijke gezagsgerelateerde beslissingen. De moeder communiceert niet op constructieve wijze met de vader. Zolang de moeder geen behandeling volgt voor haar problematiek, is niet aan te nemen dat dit zal veranderen.
3.8.
De GI is van mening dat de beschikking van de rechtbank in stand moet blijven. De rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het ouderlijk gezag van de moeder niet langer passend en in het belang van de kinderen is. Er zijn nog altijd zorgen over de psychische gesteldheid en het gedrag van de moeder en het is een feit dat nauwelijks inhoudelijk overleg mogelijk is tussen de ouders. Ook is de moeder nog altijd niet onder behandeling gesteld, ondanks de zorgmachtiging die is afgegeven. De moeder is nog altijd niet in staat om in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te handelen, zodat de GI meent dat de rechtbank terecht het gezamenlijk gezag tussen ouders heeft beëindigd.
3.9.
De raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking. De moeder heeft een hele andere beleving en visie op het geheel. Zij voelt zich slachtoffer van heel veel personen die het verkeerd zien en haar buitenspel zouden hebben gezet. De moeder heeft een enorme boosheid en een diep wantrouwen naar de vader. Zij denkt dat de vader het niet goed voorheeft met de kinderen. Als de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, zullen de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders. De raad ziet geen meerwaarde in een raadsonderzoek.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
Ontvankelijkheid
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.10.2.
Het hof deelt de door de rechtbank genoemde zorgen over de psychische gesteldheid en het gedrag van de moeder die zijn ontstaan nadat de ouders gezamenlijk met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn belast. Daarnaast leveren ook de door de vader in hoger beroep genoemde feitelijke omstandigheden, zoals het eindigen van de samenwoning van partijen en de ondertoezichtstelling van beide kinderen, gewijzigde omstandigheden op na aanvang van het gezag, zodat de rechtbank de vader in eerste aanleg terecht ontvankelijk heeft verklaard in zijn verzoeken.
Inhoudelijke motivering
3.10.3.
Op grond van artikel 1:253n, derde lid, BW juncto artikel 1:251a, eerste lid, BW, bepaalt de rechter dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.10.4.
Het hof stelt voorop dat zij zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht acht om een verantwoorde beslissing te nemen, zodat er naar het oordeel van het hof geen noodzaak bestaat om een raadsonderzoek te gelasten.
3.10.5.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de vader voortaan alleen met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te worden belast. Het hof schaart zich, na eigen onderzoek, achter de overwegingen van de rechtbank in de bestreden beschikking en maakt die tot de zijne. In aanvulling daarop overweegt het hof nog het volgende.
3.10.6.
Het hof acht de moeder op dit moment niet in staat om op adequate wijze invulling te geven aan het ouderlijk gezag, nu de zorgen over haar psychische gesteldheid en haar gedrag nog steeds onverminderd aanwezig zijn. Niet gebleken is dat de moeder zich inmiddels onder behandeling heeft laten stellen. Nadat de rechtbank Zeeland-West-Brabant bij beschikking van 31 mei 2022 een zorgmachtiging heeft verleend, heeft de moeder zich onttrokken aan de behandeling door naar Oostenrijk te vertrekken. Het is onduidelijk waar de moeder thans verblijft. Hoewel de moeder tijdens de mondelinge behandeling (via een digitale verbinding) heeft aangegeven dat zij in Oostenrijk behandeling krijgt, heeft zij dit op geen enkele manier aangetoond. Aangezien de moeder haar problematiek bagatelliseert, zij ontkent dat zich meerdere incidenten hebben voorgedaan en zij ook geen hulpvraag heeft, acht het hof het ook niet aannemelijk dat de moeder op dit moment de juist zorg krijgt. De moeder heeft dit niet dan wel met onvoldoende verificatoire stukken onderbouwd. Gelet op de psychische gesteldheid van de moeder en het gebrek aan inzicht en probleembesef, acht het hof de wijziging van het gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk. Het hof acht de moeder niet in staat om in het belang van de kinderen gezagsbeslissingen te nemen; ter gelegenheid van de mondeling behandeling bij het hof heeft de moeder herhaald het haar goed recht te vinden om stiekem contact te onderhouden met de kinderen via TikTok en Roblox terwijl het contact haar was ontzegd. Zij realiseert zich niet dat een dergelijk contact belastend is voor de kinderen en handelt daarmee niet in het belang van de kinderen. Het hof heeft verder geen aanwijzingen dat bij de vader sprake zou zijn van een drugsverslaving, waardoor hij niet in staat zou zijn om de kinderen de juiste zorg te geven en alleen beslissingen over de kinderen te nemen.
3.10.7.
Uit de door de vader overgelegde berichten van de moeder aan [minderjarige 1] en de klachten die de moeder heeft ingediend tegen de GI, blijkt dat de moeder nog altijd in de strijdmodus zit. De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat alle klachten op
15 februari 2023 ongegrond zijn verklaard. Door de reeks aan incidenten die heeft plaatsgevonden, de houding van de moeder, de overgelegde e-mails tussen partijen en de procedures aangaande het verkrijgen van vervangende toestemming, is het naar het oordeel van het hof evident dat de onderlinge verstandhouding tussen de ouders verstoord is geraakt. Gelet op deze verstoorde verstandhouding acht het hof de ouders niet in staat om in overleg met elkaar constructief beslissingen te nemen over de kinderen en samen uitvoering te geven aan het ouderlijk gezag zonder dat een reëel risico bestaat dat de kinderen klem en verloren zullen raken.
3.10.8.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van het gezag bekrachtigen.
Omgang
3.11.
De moeder voert aan dat de rechtbank ten onrechte haar het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft ontzegd. Daarnaast voert zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat omgang op dit moment ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en dat de rechtbank ten onrechte geen mogelijkheden ziet om de omgang tussen de moeder en de kinderen onder begeleiding op te starten.
De moeder stelt dat geen van de ontzeggingsgronden als genoemd in artikel 1:377a lid 3 BW zich voordoen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] willen heel graag omgang met hun moeder en zij worden juist in hun ontwikkeling geschaad wanneer dat niet wordt toegestaan. De moeder betwist dat haar psychische gesteldheid en gedrag zorgen voor onveilige situaties en zij stelt dat dit zeker niet het geval zal zijn als de omgang onder begeleiding plaatsvindt in bijvoorbeeld een omgangshuis. Tijdens de mondelinge behandeling is namens de moeder verzocht om in ieder geval contact toe te staan via een videoverbinding, eventueel met begeleiding om erop toe te zien dat de moeder de kinderen niet zal belasten met negatieve uitlatingen over de vader.
3.12.
De vader stelt dat omgang op dit moment ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en dat de moeder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang. Hij verwijst naar alle incidenten die in het bijzijn van de kinderen hebben plaatsgevonden, waarbij de kinderen zijn blootgesteld aan onveilig, onberekenbaar en warrig gedrag van de moeder, waarbij haar eigen emoties de overhand nemen. In het verleden heeft begeleide omgang plaatsgevonden, echter ook daarbij heeft de moeder zich negatief uitgelaten over de vader en daarmee de kinderen aldus tussen partijen geplaatst. Bovendien heeft zij bij de opbouw van de (deels begeleide) omgang opnieuw onberekenbaar en onveilig gedrag laten zien, door de kinderen niet naar school te laten gaan, ze bang te maken ter zake corona en ze vervolgens mee te nemen. Indien de moeder (begeleide) omgang wil met de kinderen, dient zij zich eerst te laten behandelen en in het kader van de zorgmachtiging te laten opnemen.
3.13.
De GI meent dat de moeder op dit moment kennelijk ongeschikt is voor de omgang tussen haar en de kinderen, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat zij op dit moment geen mogelijkheden ziet om de omgang tussen haar en de kinderen op te starten, aangezien dit ernstig nadeel zou opleveren voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Het is een door de rechtbank gestelde voorwaarde dat de moeder zichzelf eerst aantoonbaar laat behandelen en inzicht toont in de behandeling en de problematiek die speelt alvorens er weer contact tussen de moeder en de kinderen kan plaatsvinden. Dit is tot op heden niet gebeurd, integendeel zelfs. De moeder is vertrokken naar Oostenrijk en na de mondelinge behandeling op
30 mei 2022 heeft de GI de moeder niet meer gezien. De moeder lijkt zich niet bij de beschikking van de rechtbank neer te kunnen leggen. Het baart de GI zorgen dat de moeder de afgelopen periode berichten heeft gepost op Social Media die gericht zijn aan de kinderen. In filmpjes verklaart zij over de woning die is ingericht voor de kinderen en winterkleding die klaarligt voor de kinderen voor als ze naar haar komen. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ervaren op dit moment rust en ontwikkelen zich positief. De therapie bij [instantie] is deels afgerond.
3.14.
De raad sluit zich ten aanzien van de omgang ook aan bij het oordeel van de rechtbank in de bestreden beschikking. De moeder heeft tot op heden niet aangetoond dat zij zich onder behandeling heeft laten stellen. Als de moeder van mening blijft dat er niets aan de hand is, dan zal zij nooit op een verantwoorde manier contact kunnen hebben met de kinderen. Dat de kinderen nog wel contact hebben met de familie van de moeder vindt de raad een geruststellende gedachte. De raad ziet ook met betrekking tot de omgang geen meerwaarde in een raadsonderzoek.
3.15.
Het hof overweegt het volgende.
3.15.1.
Het hof acht zich op grond van de stukken en mondelinge behandeling voldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen en ziet ook ten aanzien van de omgang geen noodzaak om een raadsonderzoek te gelasten. Evenmin ziet het hof aanleiding om de minderjarige [minderjarige 1] opnieuw uit te nodigen voor een kindgesprek, zoals is verzocht door de moeder.
3.15.2.
Ingevolge artikel 1:377a BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. Op grond van het derde lid, aanhef en sub a, c en d BW ontzegt de rechter het recht op omgang indien:
- omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken;
- omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
3.15.3.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof na eigen onderzoek en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, heeft bepaald dat de moeder het recht op omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voor onbepaalde tijd is ontzegd. In aanvulling hierop overweegt het hof het navolgende.
3.15.4.
Op basis van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt het hof vast dat de moeder de verantwoordelijkheid voor haar gedrag nog steeds buiten zichzelf legt en onvoldoende zicht heeft op wat haar gedrag bij de kinderen teweegbrengt. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat het vastleggen van een omgangsregeling met de moeder op dit moment ernstig nadeel zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen. Het is noodzakelijk dat de moeder eerst inzicht krijgt in haar problematiek en professionele hulp aanvaardt, voordat zij in de toekomst op een verantwoorde manier invulling kan geven aan een omgangsregeling met de kinderen. Om die reden zal het hof ook geen contacten toestaan via een videoverbinding en ziet het hof evenals de rechtbank ook geen mogelijkheden om een begeleide omgangsregeling op te starten. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat beide kinderen zich op dit moment positief lijken te ontwikkelen ondanks alles wat zij hebben meegemaakt en dat het niet in hun belang is dat opnieuw onrust zal ontstaan.
Informatieregeling
3.16.
De moeder heeft verzocht om een informatieregeling vast te leggen, waarbij de vader haar eens in de veertien dagen informeert over alle van belang zijnde zaken aangaande [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.17.
De vader kan instemmen met het vastleggen van de informatieregeling, met dien verstande dat hij gehouden zal zijn om eens per kwartaal de moeder op de hoogte te houden. Tijdens de mondelinge behandeling laat hij weten dat hij ook akkoord kan gaan met een frequentie van eenmaal per maand, onder de voorwaarde dat de moeder niet reageert op zijn e-mails.
3.18.
Het hof overweegt als volgt.
3.18.1.
Ingevolge artikel 1:377b, eerste lid, BW, voor zover thans van belang, is de ouder die met het gezag is belast, gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind en deze te raadplegen - zo nodig door tussenkomst van derden - over daaromtrent te nemen beslissingen. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen. De rechter kan op grond van artikel 1:377b lid 2 BW bepalen dat deze informatie- en consultatieplicht buiten toepassing blijft indien het belang van het kind dit vereist.
3.18.2.
Het hof zal een informatieregeling in deze beschikking vastleggen, in die zin dat de vader gehouden zal zijn om per e-mail aan de moeder informatie te verstrekken over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, nu partijen het daarover in de kern eens zijn. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de frequentie van de informatieregeling. Vanwege de onvoorspelbare houding van de moeder en het risico dat de moeder zal blijven proberen om in contact te komen met de kinderen, zal het hof bepalen dat de vader gehouden is eenmaal per kwartaal de moeder te informeren.
Conclusie
3.19.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen en een informatieregeling vastleggen.
3.20.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen een relatie hebben gehad.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant
(’s-Hertogenbosch) van 13 juni 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
bepaalt dat de vader één keer per kwartaal per e-mail informatie aan de moeder zal dienen te verstrekken over alle van belang zijnde zaken (als bijvoorbeeld over opvoeding en verzorging, gezondheid, school, leerprestaties, medische zorg, financiële zaken, etcetera) betreffende de minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats] , en
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en van M.J.C. van Leeuwen en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.