ECLI:NL:GHSHE:2023:1726

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.311.716_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de gezagsbeeïndiging van een moeder over haar minderjarige kind na beoordeling van opvoedvaardigheden en ontwikkeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeeïndiging van een moeder over haar minderjarige kind, geboren op [geboortedatum] 2021. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. S. Atceken-Ata, heeft in hoger beroep verzocht om de eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant te herzien. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de regio Oost-Brabant, heeft als verweerder opgetreden. De zaak is eerder behandeld en de moeder heeft in de tussentijd hulpverlening geaccepteerd, maar het hof heeft vastgesteld dat haar opvoedvaardigheden beperkt zijn en dat zij onvoldoende leerbaar is. De Raad heeft in een rapport van 9 februari 2023 geconcludeerd dat de gezagsbeeïndiging op de juiste gronden is afgegeven en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor haar kind op zich te nemen. Het hof heeft de mondelinge behandeling voortgezet op 13 april 2023, waarbij de moeder, de Raad, de GI en de vader zijn gehoord. De vader, verblijvende in AZC [AZC], heeft aangegeven betrokken te willen zijn bij de opvoeding van zijn kind. Het hof heeft de situatie van de moeder en de ontwikkeling van het kind zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat het belang van het kind in het pleeggezin ligt. De moeder kan niet zelfstandig voor het kind zorgen en het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag noodzakelijk is voor de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, en het hof heeft verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te zenden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.311.716/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/379632 / FA RK 22-832
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Atceken-Ata,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Oost-Brabant, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.
Als informant wordt aangemerkt:
[de vader] ,verblijvende in AZC [AZC] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. A.H.A. Kessels.

5.De beschikking van 22 september 2022

Bij die beschikking heeft het hof de zaak pro forma aangehouden tot 22 maart 2023, in afwachting van zo duidelijke mogelijke verslagen van het verloop van de omgangsmomenten en de individuele hulpverlening aan de moeder, met daarin waar mogelijk conclusies als het gaat om de (on)mogelijkheden van de moeder om te komen tot structurele uitbreiding van de omgangsmomenten met [minderjarige] en eventuele hereniging met hem in de toekomst.

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Atceken-Ata;
-de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad];
- de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI];
- de vader, vergezeld van mr. Kessels en door een tolk in de Engelse taal H. Gebrehiwot (tolknummer: 40254).
6.2.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het rapport van de raad d.d. 9 februari 2023;
- de brief d.d. 21 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de GI;
- het V6-formulier d.d. 28 februari 2023 met bijlagen van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 9 maart 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder.

7.De verdere beoordeling

Raadsrapport 9 februari 2023
7.1.
In het raadsrapport staat onder meer het volgende. Uit het onderzoek van [instantie 2] blijkt dat de leerbaarheid van de moeder beperkt is. De moeder heeft veel herhaling nodig en zij kan het geleerde niet toepassen in een vergelijkbare situatie. Daarnaast interpreteert de moeder de signalen van [minderjarige] niet op de juiste wijze. Zo snijdt zij bijvoorbeeld de boterham van [minderjarige] niet in stukjes. De ambulant begeleider van [instantie 1] geeft aan dat de interactie tussen de moeder en [minderjarige] het afgelopen half jaar is verbeterd. De moeder heeft tijdens de omgang wel veel ondersteuning nodig bij de omgang met en de verzorging van [minderjarige] . De moeder neemt de feedback van de begeleider wel aan, maar heeft moeite, die op de juiste wijze en op het juiste moment toe te passen bij [minderjarige] . Concrete aandachtspunten neemt de moeder wel aan en past ze ook toe. Concluderend stelt de raad dat de gezagsbeeïndiging van de moeder op de juiste gronden is afgegeven en in stand moet blijven. Voor zover het hof van oordeel is dat een gezagsbeeïndiging niet op zijn plaats is, persisteert de raad bij het eerder gedane subsidiaire verzoek om [minderjarige] voor een periode van twaalf maanden onder toezicht te stellen van de GI en voor de duur van de ondertoezichtstelling een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen.
De (nadere) standpunten7.2. De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Er is een wezenlijk verschil tussen de situatie tijdens de vorige mondelinge behandeling en de huidige situatie. Voorheen accepteerde de moeder nauwelijks hulp, terwijl zij nu juist voor hulpverlening openstaat. De moeder heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt en krijgt inmiddels hulp van de POH-GGZ. De ambulant begeleider van [instantie 1] geeft aan dat de interactie tussen de moeder en [minderjarige] het afgelopen half jaar is verbeterd. De moeder is op de goede weg en wil aan zichzelf werken en hulp accepteren. Ook heeft de moeder zelf externe hulp van het Sociaal Team [woonplaats] ingeschakeld. De betrokken sociaal werker heeft toegezegd dat zij voor moeder hulp in zal schakelen wanneer [minderjarige] naar moeder terugkeert. Hoewel de moeder openstaat voor hulpverlening, is zij in staat om zonder hulp voor [minderjarige] te zorgen. Zij is voorbereid om voor [minderjarige] te zorgen en wil dat hij terugkeert naar huis. Concluderend is de moeder van mening dat de raad de nieuwe situatie onvoldoende heeft betrokken in de afweging om tot een verzoek tot gezagsbeeïndiging over te gaan.
7.3.
De raad voert – aanvullend op het raadsrapport – tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan. Ten grondslag aan het verzoek van de raad om het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen lag het feit dat er onvoldoende progressie was en er bij de raad onvoldoende vertrouwen was dat de moeder voldoende leerbaar is. Uit het onderzoek dat op gezag van het hof is verricht, blijkt dat er bij de moeder sprake is van onmacht. De onmacht van de moeder zit in haar beperkte leerbaarheid. De situaties en handvatten die de moeder krijgt aangereikt kan zij voor een korte periode toepassen. De moeder mist het vermogen om deze handvatten vervolgens toe te passen op andere situaties. Bij elk contactmoment moeten de moeder steeds opnieuw handvatten worden aangereikt. De moeder heeft steeds ondersteuning nodig en kan niet vanuit zichzelf inschatten wat [minderjarige] op dat moment nodig heeft. Ook wordt gezien dat de moeder onvoldoende inzicht heeft in wat [minderjarige] nodig heeft in de ontwikkelingsfase waarin hij zich op dat moment bevindt. [minderjarige] zal echter in verschillende fases ook steeds andere dingen nodig hebben. Gelet op de beperkte leerbaarheid van de moeder bestaat de zorg dat zij hier niet bij kan aansluiten. De vooruitgang die te zien is in de omgangsmomenten is positief, maar de overgang naar de opvoedsituatie zou veel te groot zijn. Het perspectief van [minderjarige] ligt dan ook niet meer bij de moeder, maar in het pleeggezin. Het beëindigen van het gezag van de moeder is noodzakelijk nu blijkt dat de moeder de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin onvoldoende intrinsiek accepteert, zoals ook tijdens de mondelinge behandeling blijkt. Een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing zijn niet meer de geëigende maatregelen om de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin te continueren. Bij die maatregelen dient er immers toegewerkt naar een thuisplaatsing. Gelet op de beperkte leerbaarheid van de moeder is terugplaatsing van [minderjarige] bij de moeder echter niet haalbaar.
7.4.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De GI is van mening dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt en dat het niet in zijn belang is dat de moeder het gezag over hem blijft behouden. Er is uitgebreid onderzoek gedaan naar de opvoedvaardigheden van de moeder. De zorgen die de GI al had over de beperkte leerbaarheid van de moeder zijn daarin bevestigd. Er zit minimale vooruitgang in de leerbaarheid van de moeder. De moeder accepteert de aanwijzingen, maar blijft zelf volhouden dat ze zelfstandig voor [minderjarige] kan zorgen. Ook nu tijdens de mondelinge behandeling stelt de moeder dat zij, zonder hulpverlening, voor [minderjarige] kan zorgen. Nu de GI van mening is dat het perspectief van [minderjarige] in het pleeggezin ligt, bestaat de zorg dat in het geval de moeder het gezag behoudt, dit een terugkerende strijd zal opleveren. [minderjarige] is echter een beschadigd jongetje dat veel nabijheid en sensitiviteit nodig heeft. Gelet hierop heeft [minderjarige] veel nodig van zijn opvoeders. De moeder houdt veel van [minderjarige] , maar is onvoldoende vaardig om goed aan te sluiten bij wat [minderjarige] nodig heeft. [minderjarige] kan niet wachten op het moment dat de moeder mogelijk wel in staat is om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft. De aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is ruimschoots verstreken. [minderjarige] heeft het recht om te weten waar hij opgroeit en het is voor hem belangrijk dat hij zich veilig kan hechten in het pleeggezin in een voor hem passend tempo.
7.5.
De vader informeert het hof als volgt. De vader heeft [minderjarige] tot op heden niet kunnen erkennen omdat de vader niet de beschikking heeft over de Nigeriaanse brondocumenten die daarvoor nodig zijn. Voorts is er tot op heden nog geen beslissing genomen op zijn asielaanvraag. De vader verblijft daarom nog altijd in AZC [AZC] .
De vader is nog steeds heel betrokken bij [minderjarige] en de omgangsmomenten verlopen goed. De ambulant begeleidster van [instantie 1] heeft geconstateerd dat de vader de omgang positief invult, de feedback goed weet toe te passen en dat de vader tijdens de omgangsmomenten bijna niet gecorrigeerd hoeft te worden. De vader zou [minderjarige] graag vaker willen zien en meer betrokken willen zijn bij zijn opvoeding.
7.6.
Het hof overweegt als volgt.
7.6.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
7.6.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
7.6.3.
Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof op 8 augustus 2022 bleek dat er sprake was van prille positieve ontwikkelingen in de omgang tussen de moeder en [minderjarige] en bij de moeder op persoonlijk gebied. Gelet op deze prille positieve ontwikkelingen stond voor het hof niet vast dat aan de wettelijke criteria voor een gezagsbeëindiging was voldaan. Gelet hierop heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden om door middel van verslagen over het verloop van de omgangsmomenten en de individuele hulpverlening aan de moeder (meer) zicht te krijgen op het verloop van de omgang en de ontwikkelingsmogelijkheden van de moeder.
7.6.4.
Blijkens het observatieverslag van [instantie 2] d.d. 11 januari 2023 heeft [instantie 2] zes omgangsmomenten geobserveerd, afgewisseld met zes trainings-/reviewmomenten. Uit dit observatietraject is gebleken dat de moeder veel van [minderjarige] houdt en het beste voor hem wil. Verder is gebleken dat de moeder in enige mate beschikt over de basis opvoedvaardigheden, maar dat zij hierin beperkt leerbaar is. Het verslag illustreert naar het oordeel van het hof dat moeders opvoedvaardigheden zeer beperkt zijn en dat zij onvoldoende leerbaar is om met succes toe te kunnen werken naar een situatie waarin zij [minderjarige] zelf gaat opvoeden. Zoals de raad in dat kader terecht heeft opgemerkt is de vooruitgang in de omgangsmomenten positief, maar de stap naar een opvoedsituatie te groot. Daar komt bij dat [minderjarige] inmiddels een groot deel van zijn nog jonge leven, vanaf dat hij drie maanden oud was, in het huidige pleeggezin verblijft. Uit het raadsrapport d.d. 9 februari 2023 blijkt dat [minderjarige] inmiddels is ingegroeid in het pleeggezin en er sprake is van een hechte band tussen [minderjarige] en het pleeggezin. Het is voor [minderjarige] van belang dat duidelijk wordt waar hij verder zal opgroeien. Nu het hof reeds heeft geoordeeld dat de moeder onvoldoende leerbaar is om met succes toe te kunnen werken naar een situatie waarin zij [minderjarige] in de thuissituatie kan opvoeden, ligt het perspectief van [minderjarige] niet langer bij de moeder maar in het pleeggezin.
Met de raad is het hof van oordeel dat een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing niet meer de geëigende maatregelen zijn om de plaatsing van [minderjarige] in het pleeggezin te continueren. Een jaarlijkse verlenging van deze maatregelen geeft naar alle waarschijnlijkheid terugkerende onrust, temeer nu is gebleken dat de moeder zich niet onvoorwaardelijk en ondubbelzinnig kan neerleggen bij de uithuisplaatsing van [minderjarige] en zichzelf in staat acht om, zonder hulpverlening, voor [minderjarige] te zorgen. Voor [minderjarige] is het echter noodzakelijk dat hij de rust en ruimte krijgt om zich verder te ontwikkelen in het pleeggezin. Dit belang van [minderjarige] weegt zwaarder dan het belang van de moeder om betrokken te blijven bij gezagsbeslissingen over [minderjarige] . Naar het oordeel van het hof is het beëindigen van het gezag van de moeder over [minderjarige] noodzakelijk om de stabiliteit en continuïteit in de opvoedingssituatie te kunnen waarborgen.
7.7.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

8.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van
22 maart 2022;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van
deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, E.M.D.M. van der Linden en A.C. van den Boogaard en is in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023 in tegenwoordigheid van mr. T. Kuijs, griffier.