ECLI:NL:GHSHE:2023:1725

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.324.122_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige bij de ouder met gezag en de rol van de gecertificeerde instelling

In deze zaak gaat het om de uithuisplaatsing van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2014, die door de rechtbank Limburg op 16 februari 2023 en 28 februari 2023 is geplaatst bij de vader, met een (spoed)machtiging. De moeder, die het niet eens is met deze beslissing, heeft hoger beroep aangetekend. De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. De zaak is complex, met zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder en de ontwikkeling van [minderjarige]. De moeder heeft aangevoerd dat er geen juridische grondslag was voor de uithuisplaatsing en dat de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing dubieus was. De gecertificeerde instelling (GI) heeft echter aangegeven dat er signalen waren van verschillende professionele partijen die zich zorgen maakten over de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] heeft overgenomen en benadrukt dat contactherstel met de moeder prioriteit moet hebben, voor zover dit in het belang van [minderjarige] is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 25 mei 2023
Zaaknummer : 200.324.122/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/314525 / JE RK 23-268
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI).
Deze zaak gaat over de minderjarige:
-
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende worden aangemerkt:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. N.D. Geraads.
[bijzondere curator] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de
Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.
De zaak in het kort:
De minderjarige is met een (spoed)machtiging uit huis geplaatst bij de vader, voor de duur van de ondertoezichtstelling. De moeder is het daar niet mee eens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 februari 2023 en 28 februari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen bij de griffie van het hof op 15 maart 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikkingen te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de minderjarige [minderjarige] per direct bij de moeder wordt teruggeplaatst.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen bij de griffie van het hof op 17 april 2023, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Bronsveld;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] , [vertegenwoordiger van de GI 2] en
[vertegenwoordiger van de GI 3] ;
  • de vader, bijgestaan door mr. Geraads;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de bijzondere curator.
2.4.
Het hof heeft verder kennisgenomen van de inhoud van:
- de stukken van mr. Bronsveld met betrekking tot de eerste aanleg, ontvangen op
29 maart 2023;
- het verweerschrift van de vader, met producties, ontvangen op 13 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
De moeder en de vader zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige] . [minderjarige] woont bij de moeder. De moeder en de vader zijn belast met het ouderlijk gezag.
3.2.
[minderjarige] staat sinds 16 juli 2021 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 16 juli 2022 laatstelijk verlengd tot 16 juli 2023.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank van 13 december 2022 is een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] bepaald, daaraan is een dwangsom verbonden en is een bijzondere curator benoemd, om te bekijken wat er voor [minderjarige] nodig is om het contact met de vader op een onbelaste wijze te laten plaatsvinden (zaaknummer C/03/283186/ JE RK 20-360).
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
16 februari 2023 heeft de rechtbank een (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader verleend met ingang van 16 februari 2023 tot 2 maart 2023. Er is een mondelinge behandeling gepland op 28 februari 2023. De beslissing is voor het overige aangehouden.
3.4.1.
[minderjarige] is op 16 februari 2023 door de GI opgehaald van school en verblijft sindsdien bij de vader.
3.5.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van
28 februari 2023 heeft de rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de ouder met gezag, de vader, verleend met ingang van 2 maart 2023 tot 16 juli 2023. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
3.6.
De moeder kan zich met de bestreden beslissingen niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. Partijen zijn al enige tijd verwikkeld in een procedure over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en in dat kader is een bijzondere curator benoemd. De moeder is van mening dat er geen feitelijke en/of juridische grondslag bestond en bestaat voor de (spoed) machtiging tot uithuisplaatsing. Zij voert verder aan dat de gang van zaken rondom de uithuisplaatsing uiterst dubieus is. Er waren op het moment van uithuisplaatsing geen wijzigingen ten opzichte van de periode daarvoor. Er zou een instantie worden ingeschakeld om de haal- en brengmomenten in het kader van de zorgregeling te begeleiden, maar door toedoen van de GI is dit nooit van de grond gekomen. Voor de moeder is volslagen onduidelijk waarop de GI baseert dat het rapport van de bijzondere curator zou hebben kunnen leiden tot een familiedrama. Er is geen hoor- en wederhoor door de GI toegepast en het kan niet de basis vormen voor een spoed-uithuisplaatsing. Het rapport is met name gericht op haar als persoon en niet of nauwelijks op [minderjarige] . De moeder betwist dat bij haar sprake is van ernstig alcoholgebruik. Zij gebruikt medicijnen in verband met chronische rugpijn. Zij heeft constant pijn en moet daarom veel bewegen. De GI noemt dit zwalken. Er is sprake van framing. De moeder merkt met betrekking tot de extra schoolondersteuning op dat [minderjarige] hoog sensitief en een pientere jongen is. De moeder heeft gevraagd om voorbeelden waarom extra ondersteuning nodig zou zijn. Zij heeft hierop nooit een antwoord gekregen. De moeder herkent zich er niet in als dat zij [minderjarige] zou beklemmen. Zij en [minderjarige] hebben steeds veel plezier. De moeder merkt op dat de ouders weliswaar een getroebleerde relatie hebben, maar dat een structurele contactregeling tussen de vader en [minderjarige] op dit moment vooral niet mogelijk is vanwege de weerstandsproblematiek bij [minderjarige] . Niet gebleken is dat een (spoed-) uithuisplaatsing en een voortzetting daarvan bij de vader in het belang is van [minderjarige] . De vader woont in een antikraakwoning in [woonplaats] terwijl [minderjarige] bij familie van de vader in [plaats 1] verblijft. [minderjarige] mist de moeder enorm en niet duidelijk is waarom de GI slechts één belcontact per maand toestaat.
3.8.
De GI voert – samengevat – het volgende aan. De uithuisplaatsing van [minderjarige] was en is noodzakelijk omdat er signalen waren van verschillende professionele partijen, waaronder Veilig Thuis, de raad, [instantie] en school, die zich zorgen maken over de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en zijn algehele ontwikkeling. Deze zorgen zijn bevestigd door de bijzondere curator. Er was sprake van een zeer complexe echtscheiding en er was geen zicht op de thuissituatie van de moeder. Mede door de rapportage van de bijzondere curator is duidelijk geworden dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder niet veilig was voor hem. Daarbij komt dat de bereidheid van de moeder om hulpverlening te accepteren heel klein is. Er was sprake van een zorgelijke interactie tussen de moeder en [minderjarige] . Zij hield langere tijd alle vormen van contact tussen de vader en [minderjarige] tegen, ondanks dat de BOR III succesvol was afgesloten en er door de rechter een contactregeling was uitgesproken.
[minderjarige] verblijft sinds 16 februari 2023 bij de vader. De vader verbleef in een antikraakwoning in [woonplaats] , maar omdat dit geen geschikte omgeving is voor [minderjarige] is hij met [minderjarige] bij zijn familie in [plaats 2] gaan wonen. De vader is bezig met het zoeken naar een eigen woning. [minderjarige] heeft geen enkele weerstand in het contact met zijn vader laten zien sinds de uithuisplaatsing. Hij gaat naar school, heeft daar plezier en spreekt met kinderen af om te spelen. [minderjarige] heeft een goed contact met de familie van de vader, is vrolijk, leergierig en krijgt van de vader alle ruimte voor zijn emoties. Het gaat goed met [minderjarige] , maar hij mist natuurlijk zijn moeder. De GI wilde het tempo erin houden ten aanzien van het contact met de moeder maar dit is door de emoties bij de moeder ingewikkeld. Er hebben sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige] met de moeder twee belmomenten plaatsgevonden, maar deze zijn helaas niet naar wens verlopen. De moeder geeft [minderjarige] onvoldoende ruimte om zijn verhaal te vertellen. Tijdens het laatste belmoment (videobellen) heeft de jeugdzorgmedewerker drie keer moeten ingrijpen om de moeder te begrenzen in haar gedrag. De GI maakt zich zorgen over het verloop van de belmomenten en dan met name omdat de moeder zich niet laat begrenzen en [minderjarige] belast met volwassenenproblematiek. [minderjarige] heeft echter wel behoefte aan contact en daarom is er een nieuw moment ingepland. Er ligt een aanvraag voor een NIFP-onderzoek en de moeder heeft toegezegd hieraan haar medewerking te verlenen. Er is nog geen hulp voor [minderjarige] ingezet, maar de vader heeft contact gehad met het Centrum voor Jeugd en Gezin en er wordt gekeken naar speltherapie. Het doel is om vanuit de vader te werken aan het opbouwen van het contact met de moeder.
3.9.
De vader voert – samengevat – het volgende aan. De uithuisplaatsing van [minderjarige] was heftig, voor iedereen. De vader begrijpt dat het moeilijk is voor de moeder en dat het haar verdrietig maakt, maar de uithuisplaatsing is nodig zodat [minderjarige] zich op een goede manier kan ontwikkelen en kind kan zijn. [minderjarige] mist zijn moeder en krijgt bij de vader alle ruimte voor zijn emoties. [minderjarige] doet het goed op school, spreekt graag af met vriendjes en speelt graag buiten. De band van [minderjarige] met de vader is goed. Rondom het contact met de moeder merkt de vader bij [minderjarige] dat hij dit lastig vindt en in een loyaliteitsconflict komt. Hij uit zich dan wel eens negatief naar de vader. [minderjarige] houdt van allebei de ouders. Het is noodzakelijk dat er hulpverlening voor [minderjarige] komt. Ook de vader wil graag hulp. Hij vindt het belangrijk om de samenwerking met de moeder aan te gaan. De vader heeft inmiddels een woning toegewezen gekregen.
3.10.
De bijzondere curator heeft destijds haar zorgen geuit over de situatie en benadrukt dat er naar het belang van [minderjarige] moet worden gekeken. In welke omgeving en onder welke omstandigheden kan hij zich het beste ontwikkelen? Een kind moet beide ouders in zijn leven hebben.
3.11.
De raad noemt de situatie complex. Het is heftig, voor alle betrokkenen, dat [minderjarige] op school is opgehaald en naar de vader is gebracht. Er loopt een procedure over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en inmiddels ook over het hoofdverblijf. De raad kan het hof niet voorzien van een advies, daarvoor is nog onvoldoende duidelijk.
Oordeel hof
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
In artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.12.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en afweging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat hiervan sprake is. Het hof overweegt daartoe het volgende. Er zijn al langere tijd forse zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] , zowel op sociaal emotioneel vlak als op cognitief gebied. De zorgen zien niet alleen op het ontbreken van contact van [minderjarige] met de vader, maar hebben ook betrekking op de opvoedsituatie bij de moeder en de interactie van [minderjarige] met de moeder. Er zijn zorgen geuit door Veilig Thuis en door [instantie] . Ook zijn er zorgen geuit door school vanwege veelvuldig schoolverzuim en een leerachterstand, wat door de moeder onvoldoende is opgepakt. Deze zorgen zijn bevestigd door de bijzondere curator, die in haar onderzoek zelf contact heeft gehad met onder meer school en de wijkagent.
3.12.3.
Het hof is van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW. Dit laat echter onverlet dat contactherstel van [minderjarige] met de moeder als primaire hechtingsfiguur prioriteit moet zijn, uiteraard voor zover dit in het belang van [minderjarige] is. Alle betrokkenen dienen zich daarvoor in te spannen.
3.12.4.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikkingen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
16 februari 2023 en 28 februari 2023, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, A.M. Bossink en
A.M. van Riemsdijk en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.