ECLI:NL:GHSHE:2023:1721

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.317.931_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van minderjarigen in het kader van familierechtelijke geschillen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming tot erkenning van twee minderjarigen door de man, die de verwekker is. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning, onder andere vanwege haar angst voor de gevolgen van het criminele verleden van de man en de impact op de kinderen. De rechtbank Limburg had eerder toestemming verleend aan de man voor de erkenning, wat de moeder niet kon accepteren. Het hof heeft de argumenten van de moeder, waaronder haar psychische klachten en de vrees voor een ongestoorde verhouding met de kinderen, gewogen tegen het belang van de kinderen en de man. Het hof concludeert dat de erkenning niet in strijd is met de belangen van de moeder of de kinderen en dat de juridische werkelijkheid moet overeenkomen met de biologische werkelijkheid. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij het hof benadrukt dat de erkenning van de kinderen door de man in hun belang is, gezien de bestaande relatie en de noodzaak voor de kinderen om te weten van wie zij afstammen. Het hof heeft ook opgemerkt dat de bezwaren van de moeder onvoldoende zijn onderbouwd en dat er geen reële risico's zijn voor de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen door de erkenning.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.931/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/297353 / FA RK 21-3826
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F.H.M. Belt,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers.
Deze zaak gaat over:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
mr. [bijzondere curator], in zijn hoedanigheid van bijzondere curator van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ,
kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 juli 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • primair:alsnog het verzoek van de man tot vervangende toestemming voor de erkenning af te wijzen;
  • subsidiair:alsnog aan de raad de opdracht te geven om de kwestie omtrent de erkenning te betrekken in het raadsonderzoek,
althans een zodanige beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 december 2022, heeft de man verzocht de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze af te wijzen als zijnde ongegrond en/of onbewezen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Belt;
  • de man, bijgestaan door mr. Jegers;
  • de bijzondere curator;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het procesdossier van de eerste aanleg, ingekomen ter griffie op 24 oktober 2022;
  • het verslag van de bijzondere curator, ingekomen ter griffie op 17 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 13 december 2022.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit.
Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Procedure eerste aanleg:
3.2.
De man heeft de rechtbank in de bodemzaak verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
an de man vervangende toestemming te verlenen voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
te bepalen dat hij gezamenlijk met de moeder wordt belast met het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ;
een zorgregeling c.q. omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de man vast te stellen, waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één weekend per veertien dagen van zaterdag 11:00 uur tot zondag 17:00 uur bij de man verblijven, dan wel een regeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
3.3.
De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft bij (tussen)beschikking van 20 oktober 2021 mr. [bijzondere curator] tot bijzondere curator over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] benoemd.
3.4.
De moeder heeft in de bodemzaak verweer gevoerd en de rechtbank verzocht om de verzoeken van de man af te wijzen.
3.5.
De bijzondere curator heeft in het verslag van 4 november 2021 geconcludeerd dat het verzoek van de man voor toewijzing gereed ligt, waarbij de bijzondere curator benadrukt dat de moeder haar stellingen, voor wat betreft haar verweer, niet voldoende heeft onderbouwd en gemotiveerd.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de man toestemming verleend voor de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , welke toestemming die van de moeder vervangt;
  • de raad verzocht om onderzoek te doen en advies uit te brengen omtrent – kort gezegd – het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en over welke mogelijkheden er zijn voor een omgangs-/zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
Procedure in hoger beroep:
3.7.
De moeder kan zich met deze beslissing – voor wat betreft de aan de man verleende vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] – niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.8.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de moeder onvoldoende heeft onderbouwd dat bij de erkenning door de man haar belang bij een ongestoorde verhouding met de kinderen wordt geschaad of een evenwichtige sociaalpsychologische ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt. Partijen hebben weliswaar samengewoond en bewust voor twee kinderen gekozen, maar de moeder heeft zich door de man meerdere malen onderdrukt, bedreigd en geïntimideerd gevoeld. Ook heeft er binnen de relatie geweld plaatsgevonden.
Verder speelt het criminele circuit een belangrijke rol; de man heeft een crimineel verleden. Er zijn verschillende mediaberichten overgelegd waaruit blijkt in welke criminele kringen de man zich bevindt, althans heeft bevonden. Er gaat nog steeds een dreiging uit van het criminele circuit. De man woont daarom op een geheim adres. De personen die in detentie hebben gezeten voor de laatste aanslag op het leven van de man, zijn inmiddels weer vrijgekomen. Partijen hebben er eerder bewust voor gekozen om de kinderen niet door de man te laten erkennen. De man had aangegeven dat het beter was dat er geen formele band tussen hem en de kinderen zou worden vastgesteld omdat hij in de zware criminaliteit zat. De moeder erkent dat uit de sociale media van de man valt af te leiden dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn kinderen zijn. De sociale media is wel afgeschermd voor anderen dan contacten van de man. Het vaststellen van een formele familieband op papier leidt bij de moeder tot een enorme vrees en onzekerheid, hetgeen eveneens een negatieve invloed heeft op de verstandhouding tussen de moeder en de kinderen. De moeder heeft verder ter onderbouwing van haar standpunt twee verslagen van haar psychotherapeut overgelegd. De psychotherapeut voorziet een blijvende ondermijning van het vermogen van de moeder om de kinderen veiligheid en structuur te bieden wanneer de positie van de man van haar kinderen zou worden geformaliseerd. De raad, de bijzondere curator en de rechtbank zijn te snel over de inhoud van dit verslag heengestapt. Dit verslag betreft de weergave van de psychotherapeut van de gesteldheid van de moeder en de impact die de onderhavige procedure op haar heeft. Verder blijkt hieruit dat de verzoeken van de man ertoe leiden dat de moeder opnieuw gedwongen wordt om een deel van de regie over haar gezin en haar eigen leven af te staan, terwijl zij juist gemeend had grotendeels van de controle van de man verlost te zijn. Hiermee heeft zij onderbouwd dat zij door de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is om de kinderen een stabiel opvoedingsklimaat te bieden. Na de mondelinge behandeling bij de rechtbank is, mede door de verslechterde situatie rondom de kinderen naar aanleiding van de begeleide omgangs-momenten, de situatie geëscaleerd. De moeder heeft pedagogische opvoedondersteuning voor [minderjarige 1] aangevraagd en zij heeft meerdere malen bij de hulpverlening aan de bel getrokken en aangegeven dat het niet goed gaat met haar en de kinderen. De moeder verwijst hiervoor naar de ingevulde vragenlijsten van [instantie].
De rechtbank heeft verder haar oordeel dat niet uitgesloten is dat de moeder in verband met de erkenning spanningen ervaart die mogelijk enige weerslag op de kinderen kunnen hebben, maar dat dit onvoldoende is om te concluderen dat door de erkenning een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrag komt, onvoldoende gemotiveerd. Het had ook op de weg van de rechtbank gelegen hier nader onderzoek naar te verrichten. De moeder kan immers niet aantonen hoe de situatie er in de toekomst precies zal uitzien, maar zij kan wel aangeven en onderbouwen hoe de situatie op dit moment is en wat de verwachting is naar de toekomst toe. Er mag niet te snel over de spanningen en over de emotionele weerstand van de moeder tegen erkenning heen worden gestapt en de signalen van de moeder moeten serieus worden genomen. Verder lijkt de rechtbank de spanningen enkel aan de evenwichtig sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen te koppelen. Hierin wordt niet meegenomen dat deze spanningen wel van zodanige aard zijn dat zij in ieder geval van invloed moeten worden geacht op de verstandhouding tussen de moeder en de kinderen. Het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de kinderen wordt geschaad door de hoeveelheid stress, spanning en vrees die de erkenning met zich brengt. De raad erkent de angst van de moeder, maar niet duidelijk wordt waarom dit ten aanzien van de erkenning dan niet tot een andere conclusie leidt. De kinderen weten wie hun vader is; dit heeft nooit ter discussie gestaan. De identiteitsontwikkeling bij het uitblijven van de erkenning speelt daarom geen rol. In deze zaak biedt het echter veel veiligheid (zowel fysiek als psychisch) als de formele band tussen de man en de kinderen niet vastligt, zodat zowel het criminele circuit als de man zelf niet in staat is om druk op de moeder en de kinderen (en hun onderlinge band) uit te oefenen.
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de bezwaren van de moeder in feite te herleiden zijn tot uitsluitend emotionele weerstand tegen de erkenning. De weerstand bij de moeder komt mede voort uit de gebeurtenissen en omstandigheden uit het verleden en de dreiging vanuit het criminele circuit en de gevreesde gevolgen voor de kinderen. Het gaat niet goed met de moeder. Zij kampt met psychische klachten, waarbij de psychotherapeut aangeeft dat op dit moment nog niet aan traumabehandeling kan worden toegekomen omdat zij hier op dit moment nog middenin zit. De moeder ervaart nog steeds hinder van de man doordat hij meermaals door haar straat rijdt. Dit zorgt bij haar voor een groot onveilig-heidsgevoel en angstklachten. Zij is al langere tijd aangesloten op het AWARE-systeem.
De rechtbank heeft tot slot, gelet op het voorgaande, ten onrechte geoordeeld dat de door de moeder aangevoerde argumenten met name zien op de gezagskwestie. De moeder heeft bij erkenning wel de vrees dat de man altijd de mogelijkheid heeft om gezamenlijk gezag te krijgen. De moeder heeft desgevraagd bevestigd dat zij bevreesd is dat erkenning een opmaat naar meer zal zijn ten aanzien van de omgang en het gezag. Zij heeft geen bezwaar tegen de door de raad geadviseerde BOR.
Subsidiair is de moeder van mening dat de raad eerst een onderzoek moet doen naar de gevolgen van de erkenning. De man heeft met een ex-partner nog een ander kind. Ten aanzien van dit kind is momenteel bij de rechtbank Rotterdam ook een procedure aanhangig ter zake vervangende toestemming tot erkenning. De rechtbank Rotterdam heeft in die zaak de raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar het veiligheidsrisico van de erkenning, waarbij ook de strafrechtelijke antecedenten van de man worden betrokken. Het is daarom onbegrijpelijk dat in vergelijkbare zaken tot uiteenlopende conclusies wordt gekomen.
3.9.
De man voert in het verweerschrift, zoals aangevuld tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De hoofdregel is dat de man op grond van artikel 1:204 lid 3 sub a van het Burgerlijk Wetboek (BW) het recht heeft om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te erkennen. Deze erkenning wordt ook in het belang van de kinderen geacht. Voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen is het van groot belang dat zij weten van wie zij afstammen. Van deze hoofdregel kan slechts in zeer beperkte uitzonderingsgevallen worden afgeweken. Een dergelijke uitzondering is in deze zaak niet aan de orde. De man verwijst hiervoor naar de verslagen van de bijzondere curator. Er is bij de moeder sprake van een emotionele weerstand tegen de erkenning. Volgens vaste jurisprudentie is dit echter onvoldoende om de erkenning te verhinderen. De moeder overlegt weliswaar verslagen van de psychotherapeut, echter deze neemt stellingen in op grond van een eenzijdig verhaal van de moeder. De man betwist dat er tijdens de relatie sprake is geweest van geweld, intimidatie, bedreigingen en onderdrukking door hem jegens de moeder. De moeder heeft op geen enkel moment bewijs geleverd van deze aantijgingen. De rechtbank heeft terecht geconstateerd dat de bezwaren van de moeder vooral betrekking hebben op gezag en omgang. De raad heeft in het raadsrapport voor de rechtbank geadviseerd om een begeleide omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen. De raad heeft verder geadviseerd om het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen. De man legt zich daarbij neer en zal het verzoek om gezamenlijk gezag bij de rechtbank intrekken. Hij wil zich alleen gaan richten op de erkenning van de kinderen en de omgang met de kinderen. De kinderen weten al lang dat zij afstammen van de man. Door dit formeel vast te leggen, verandert de invloed van de man niet. Verder vindt de man het storend dat de moeder blijft wijzen op een mogelijke dreiging vanuit het criminele circuit. Hij kan dit zelf beter inschatten dan de moeder. De man is inmiddels al een geruime tijd niet meer actief binnen het criminele circuit en hij heeft geen conflicten meer binnen dat circuit. Op de man is vier keer een liquidatiepoging gepleegd. Degenen die een aanslag op het leven van de man hebben gepleegd zitten in detentie en/of mogen geen contact met hem opnemen. Zij zullen geen poging meer richting de man ondernemen. Uit de huidige relatie van de man is een kind geboren. Veilig Thuis heeft de situatie bij de man thuis veilig geacht. Indien de man had gemeend dat de erkenning een risico zou opleveren voor de kinderen dan zou hij geen verzoek bij de rechtbank hebben ingediend. De man betwist dat partijen er om veiligheidsredenen in het verleden voor hebben gekozen dat hij de kinderen niet zou erkennen. Criminelen kijken niet in registers. De man wist op dat moment nog niet of hij uit het criminele circuit zou stappen. Hij wilde voorkomen dat de kinderen later, bijvoorbeeld in hun carrière, door de achternaam van de man gehinderd zouden worden. Bovendien staan de kinderen vermeld op de sociale media. Het is bij iedereen bekend dat partijen hebben samengeleefd en dat de man de vader van de kinderen is. Ook de volwassen zoon van de man uit een eerdere relatie heeft nooit last gehad van zijn verleden.
De vergelijking met de lopende rechtszaak bij de rechtbank Rotterdam gaat niet op. Dat betreft een andere procedure, over een ander kind en met andere feiten en afwegingen. Het feit dat de moeder kampt met psychische klachten is voor de man temeer een reden dat hij een rol wil spelen in het leven van de kinderen. De man betwist dat de erkenning de enige reden is dat de moeder kampt met deze problemen. De kinderen hebben in het verleden regelmatig contact met de man gehad en daarom ziet hij niet in waarom de erkenning zou zorgen voor een probleem in de band tussen de moeder en de kinderen dan wel ervoor zou zorgen dat een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen in het gedrang komt. De beslissing van de rechtbank dient daarom te worden bekrachtigd. Een nader onderzoek door de raad, zoals door de moeder subsidiair verzocht, zal niets toevoegen. Dit verzoek dient daarom te worden afgewezen.
3.10.
De bijzondere curator heeft tijdens de mondelinge behandeling gepersisteerd bij zijn eerdere uitgebrachte adviezen en hieraan – samengevat – het volgende toegevoegd.
Uit het aanvullend verslag van de psychotherapeut van de moeder van 29 september 2022 kan niet worden afgeleid dat sprake is van een situatie zoals omschreven in de wet. De emotionele weerstand van de moeder ziet op omgang en gezag en dat erkenning mogelijk een opmaat is naar meer. Hieruit kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat erkenning de belangen van de kinderen zal schaden, dan wel dat hier reële risico’s voor aanwezig zijn. Op grond van de jurisprudentie en de verdragen hebben de kinderen er recht op om te weten van wie zij afstammen en dient de juridische werkelijkheid in overeenstemming te worden gebracht met de biologische werkelijkheid. De rechtbank heeft de beslissing goed gemotiveerd. De moeder heeft haar stellingen ook in hoger beroep nog steeds onvoldoende onderbouwd.
De bijzondere curator ziet geen noodzaak om een nader onderzoek door de raad te laten gelasten naar de veiligheid van de kinderen, nu de kinderen ook op de sociale media staan.
3.11.
De raad voert tijdens de mondelinge behandeling – samengevat – het volgende aan.
De raad heeft in het rapport voor de procedure bij de rechtbank geadviseerd om het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen. De raad heeft wel een begeleide omgangs-regeling (hierna: BOR) geadviseerd. De BOR-regeling dient pas te worden opgestart voor beide kinderen wanneer [minderjarige 1] daar aan toe is. Dat is op dit moment nog niet het geval. Er is nu hulpverlening voor [minderjarige 1] ingeschakeld. De omgang dient in eerste instantie begeleid plaats te vinden omdat de moeder veel spanningen en een gevoel van onveiligheid heeft. Dit moet worden weggenomen. Bij de moeder dient er vertrouwen te ontstaan voordat de omgang onbegeleid kan plaatsvinden. De raad kan nog niet voorzien hoe lang dat zal gaan duren. De raad erkent dat er via de rechtbank Rotterdam inderdaad een onderzoek loopt inzake het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van een ander kind. Het is voor de raad lastig om aan te geven of die zaak helemaal met deze zaak te vergelijken is. In die zaak is er geen contact tussen de man en het kind en dit kind vertoont weerstand. In de onderhavige zaak kan het verzoek van de man tot vervangende toestemming tot erkenning van de kinderen bijna niet worden afgewezen. De kinderen weten wie hun vader is. De juridische situatie moet in overeenstemming worden gebracht met de feitelijke situatie. De raad hoopt dat de moeder de spanning die zij door de erkenning ervaart kan parkeren, nu de man – door het ontbreken van gezamenlijk gezag – geen invloed kan uitoefenen op de kinderen en zij niet met hem hoeft te communiceren. De raad vindt het lastig om vast te stellen of de erkenning een veiligheidsrisico voor de kinderen met zich zal brengen.
3.12.
Het hof overweegt het volgende.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:204 lid 3 BW kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
3.12.2.
Dat de man de verwekker is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is niet in geschil. Dit brengt met zich dat uitsluitend nog dient te worden beoordeeld of de belangen van de moeder en de kinderen als bedoeld in de voornoemde bepaling worden geschaad door erkenning van de kinderen door de man en of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de kinderen hierdoor in het gedrang komt. Bij die beoordeling komt het aan op een afweging van de belangen van alle betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de kinderen als de verwekker er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking, en dat – volgens vaste jurisprudentie – alleen onder uitzonderlijke omstandigheden hiervan wordt afgeweken. Door het hof zal de aanspraak van de man op erkenning moeten worden afgewogen tegen de belangen van de moeder en de kinderen op niet-erkenning. Het belang van de moeder is in de wet nader omschreven als het belang bij een ongestoorde verhouding met de kinderen. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond om de vervangende toestemming tot erkenning aan de man te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor de kinderen. Van schade aan de belangen van de kinderen is sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor de kinderen reële risico’s aanwezig zijn dat zij worden belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
3.12.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof – na eigen onderzoek en waardering – overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat door de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet worden geschaad en dat evenmin is gebleken dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierdoor in het gedrang komt. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
3.12.4.
De moeder heeft ook in hoger beroep onvoldoende onderbouwd dat de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de man ertoe leidt dat haar belang bij een ongestoorde verhouding met hen wordt geschaad en dat de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hierdoor in het gedrang komt. Zij heeft weliswaar verslagen van haar psycho-therapeut en producties omtrent de opvoedondersteuning voor [minderjarige 1] in het geding gebracht, maar uit de inhoud hiervan kan het hof niet de conclusie trekken dat aan de hiervoor genoemde grond voor afwijzing van het verzoek tot vervangende toestemming tot erkenning wordt voldaan. Het staat onvoldoende vast dat de (geestelijke) problemen die de moeder thans ervaart en de problemen die zij met de opvoeding van met name [minderjarige 1] heeft, louter voortvloeien uit de relatie met de man. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat uit de inhoud van het verslag van de psychotherapeut van 10 november 2021 volgt dat de moeder een voorgeschiedenis heeft van ernstige mishandeling door eerdere partners. Daarbij komt dat tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep is gebleken dat de bezwaren van de moeder tegen de erkenning grotendeels zijn gelegen in de mogelijkheden die de man – in haar visie – door de erkenning krijgt ten aanzien van de omgang en het gezag. De moeder heeft verklaard dat zij vreest dat de man na de erkenning ieder moment om gezamenlijk gezag kan verzoeken. Dit bezwaar van de moeder gaat naar het oordeel van het hof echter niet op, nu de raad in het rapport in de procedure bij de rechtbank heeft geadviseerd om het verzoek van de man om gezamenlijk gezag af te wijzen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling daarop verklaard dat hij zich bij dit advies van de raad zal neerleggen en dat hij zijn verzoek om gezamenlijk gezag bij de rechtbank zal intrekken. Voorts zal erkenning door de man er niet automatisch toe leiden dat (meer) omgang moet plaatsvinden; leidend daarbij is steeds het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
3.12.5.
Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat het criminele verleden van de man een reden is om hem de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te onthouden, kan dit evenmin tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat partijen een langdurige relatie hebben gehad, zij hebben samengewoond, zij bewust voor twee kinderen hebben gekozen, er twee begeleide omgangsmomenten tussen de man en de kinderen hebben plaatsgevonden en dat mede door uitlatingen op sociale media ‘het algemeen bekend is’ dat de man de vader van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is. Ook heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling – desgevraagd door het hof – verklaard dat zij geen bezwaar heeft tegen de door de raad geadviseerde BOR en dat zij hieraan haar medewerking zal verlenen. Genoemde feiten en omstandigheden brengen met zich dat de erkenning van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] door de man het veiligheidsrisico voor de kinderen niet groter maakt dan die nu is. Daarbij komt dat de man onweersproken heeft gesteld dat hij thans samenwoont met zijn vriendin, zij samen een kind hebben en dat Veilig Thuis de thuissituatie bij de man veilig heeft geacht en geen maatregelen heeft genomen. Verder heeft de man ook onweersproken gesteld dat zijn volwassen zoon nooit last heeft gehad van zijn criminele verleden.
Het feit dat uit genoemde omstandigheden de band tussen de man en de kinderen voor derden duidelijk is, maakt dat het hof geen aanleiding ziet om een nader onderzoek door de raad met risicotaxatie te gelasten, zoals door de moeder subsidiair verzocht.
3.12.6.
Ook de kinderen hebben, naar het oordeel van het hof, belang bij de erkenning door de man. Vast staat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weten wie hun vader is, zij binnen de relatie van partijen zijn geboren, zij na het verbreken van die relatie twee keer begeleide omgang met hem hebben gehad en dat binnenkort opnieuw een BOR-traject zal worden opgestart. Dit brengt met zich dat het in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is dat de juridische werkelijkheid in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid.
3.12.7.
Het hof is op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden van oordeel dat het belang van de man en van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de moeder en/of [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij het achterwege laten daarvan. De grieven van de moeder falen.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van
29 juli 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, E.M.C. Dumoulin en M.I. Peereboom-Van Drunick en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.