ECLI:NL:GHSHE:2023:1720

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
200.315.735_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf, zorgregeling en kinderalimentatie van minderjarige

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats van zijn minderjarige kind, geboren in 2015, bij hem te bepalen en om een wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie. De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep om vervangende toestemming voor verhuizing met het kind naar het adres van haar partner. De rechtbank had eerder de verzoeken van de vader afgewezen en de moeder toestemming geweigerd voor verhuizing. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 april 2023 zijn beide ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft besloten een nieuw raadsonderzoek te gelasten om de belangen van het kind te waarborgen, gezien de complexe situatie waarin het kind zich bevindt tussen beide ouders. Het hof heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de uitkomsten van dit onderzoek. Tevens is een voorlopige kinderalimentatie vastgesteld van € 130,- per maand, ingaande op 25 mei 2023. De beslissing van het hof is op 25 mei 2023 uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 25 mei 2023
Zaaknummer: 200.315.735/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/375380 / FA RK 21-4604
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers,
tegen
[de moeder] ,wonende te [woonplaats] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat; mr. M. Koppelmans-de Goeij,
Deze zaak gaat over
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op
[geboortedatum] 2015, hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 8 september 2022, heeft de vader verzocht:
de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van zijn verzoeken te vernietigen, en, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw rechtdoende:
I.primairte bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] per de datum van de beschikking danwel enige andere datum die het hof geraden voorkomt voortaan bij de vader zal zijn, althans dat [minderjarige] per die datum danwel enige andere datum die het hof geraden voorkomt op zijn adres moet worden ingeschreven, waarbij de huidige zorgregeling van 50/50 wordt gecontinueerd onder de voorwaarde dat de moeder binnen twee maanden na beschikking zelfstandige woonruimte betrekt in de gemeente [woonplaats] , althans een zorgregeling die het hof geraden voorkomt en onder de voorwaarden die het hof wenselijk acht;
subsidiairte bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] per de datum van beschikking
danwel enige andere datum die het hof geraden voorkomt bij de vader zal zijn, althans
dat [minderjarige] per die datum danwel enige andere datum die het hof geraden voorkomt op
zijn adres moet worden ingeschreven, waarbij de huidige zorgregeling voor wat betreft
de periodes buiten de schoolvakanties wordt aangepast naar een zorgregeling waarin
[minderjarige] in de ene week van woensdag na school tot en met vrijdag na school bij de
moeder is en in de andere week van vrijdag na school tot maandag voor school althans
naar een zorgregeling die het hof geraden voorkomt;
meer subsidiairte bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] per de datum van
beschikking danwel enige andere datum die het hof geraden voorkomt bij de vader zal
zijn, althans dat [minderjarige] per die datum danwel enige andere datum die het hof geraden
voorkomt op zijn adres moet worden ingeschreven, waarbij de huidige zorgregeling van
50/50 wordt gecontinueerd, althans een zorgregeling die het hof geraden voorkomt;
II. te bepalen dat, ongeacht de zorgregeling die te gelden heeft, de start van [minderjarige] bij de
vader altijd op een doordeweekse dag in de oneven weken is, althans dat [minderjarige] altijd in
de oneven weekenden bij de vader is;
III. te bepalen dat de moeder ervoor moet zorgdragen dat [minderjarige] , behoudens overmacht,
kan deelnemen aan de wekelijkse zwemlessen in [woonplaats] in zijn reguliere groep, in ieder
geval tot het C-diploma is behaald;
IV, te bepalen dat de moeder ervoor moet zorgdragen dat [minderjarige] , behoudens overmacht,
aan ten minste één sportactiviteit per week deelneemt in [woonplaats] ;
V. de bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] over de
periode 21 april 2021-31 december 2021 te wijzigen en te bepalen op een bedrag van
€ 114,- per maand althans op een bedrag dat het hof in goede justitie vaststelt, alsmede
te bepalen dat de moeder de vader over deze periode een bedrag van € 193,58 althans
een bedrag dat het hof in goede justitie vaststelt dient terug te betalen;
VI.primair, in de situatie zoals omschreven bij randnummer 24, berekeningen 2 en 3 de
bijdrage die de vader aan de moeder moet voldoen in de kosten van verzorging en
opvoeding van [minderjarige] per 1 januari 2022 althans met ingang van een datum die door
het hof in goede justitie wordt bepaald te wijzigen en te bepalen op een bedrag van.
€ 17,= per maand althans op een bedrag dat het hof in goede justitie vaststelt naar
aanleiding van de beslissing over de inschrijving van [minderjarige] en de te gelden zorgregeling,
alsmede te bepalen dat de moeder gehouden is hetgeen zij vanaf 1 januari 2022 te veel
van de vader heeft ontvangen aan de vader dient terug te betalen;
subsidiair, in de situatie zoals omschreven bij randnummer 24, berekening 4, de bijdrage
die vader aan de moeder moet voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van
[minderjarige] per 1 januari 2022 althans een datum die het hof in goede justitie bepaalt op nihil
te stellen, alsmede te bepalen dat de moeder gehouden is hetgeen zij vanaf die datum
teveel van de vader heeft ontvangen aan hem dient terug te betalen, en te bepalen dat
de moeder vanaf dat moment gehouden is een bijdrage in de kosten van verzorging en
opvoeding van [minderjarige] van € 70,= per maand aan de vader te voldoen althans een
bedrag dat het hof in goede justitie bepaalt.
VII. te bepalen dat de moeder, los van de beslissing over het bedrag dat de vader aan de
moeder danwel de moeder aan de vader moet voldoen als bijdrage in de kosten van
verzorging en opvoeding, gehouden is een bedrag van € 2.152,50 aan de vader te
vergoeden nu de vader voor de moeder deels de verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige]
voor zijn rekening heeft genomen, althans te bepalen dat de vader gerechtigd is dit
bedrag te verrekenen met zijn aandeel in de kosten van verzorging en opvoeding van
[minderjarige] die hij per de datum van afgifte van de beschikking althans per de datum van
wijziging verschuldigd is.Kosten rechtens.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 januari 2023, heeft de moeder verzocht het verzoekschrift in het hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk dan wel ongegrond te verklaren.
In het verweerschrift heeft de moeder tevens incidenteel hoger beroep ingesteld waarbij zij het hof verzoekt om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen voor zover het betreft het oordeel over de vervangende toestemming verhuizing alsmede het verzoek betreffende de wisseling van de weken en, uitvoerbaar bij voorraad, opnieuw recht doende:
Primair:
De moeder vervangende toestemming te geven voor verhuizing van haar met [minderjarige] naar het adres van haar partner, [adres] ( [postcode] ) te [plaats] ;
En daarbij te bepalen dat er een zorgregeling zal gelden tussen [minderjarige] en de vader en de moeder, inhoudende dat [minderjarige] , in de even weken op maandag, dinsdag en woensdag bij de moeder verblijft, en vanaf donderdag uit school bij de vader waar [minderjarige] alsdan op donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag tot maandag na school verblijft en in de oneven week zal [minderjarige] van maandag na school tot woensdagochtend voor school bij de moeder zijn en vanaf woensdag na school bij de vader tot vrijdag uit school alsmede om de maand [minderjarige]
op zondagochtend in een oneven weekend naar de vader gaat tot maandagochtend (naar school). [minderjarige] dan in de daaropvolgende even week tot vrijdagochtend bij de moeder verblijft i.p.v. donderdagochtend (reguliere verdeling) althans een zodanige regeling te bepalen die het hof juist acht.
Subsidiair: bij behoud van de bestaande zorgregeling;
De moeder vervangende toestemming te geven voor verhuizing van haar met [minderjarige] naar het adres van haar partner, [adres] ( [postcode] ) te [plaats] en daarbij bepalen dat [minderjarige] in de even weken bij de vader verblijft met een wisseling op de woensdag na school alsmede in de oneven weken bij de moeder verblijft, althans een zodanige regeling te bepalen die u in goede justitie juist acht;
Meer subsidiair:
De moeder vervangende toestemming te geven voor verhuizing van haar met [minderjarige] naar het adres van haar partner, [adres] ( [postcode] ) te [plaats] en te bepalen dat vanaf het moment van uw uitspraak tot en met een jaar later de oneven weken [minderjarige] bij de moeder zal zijn, en de even weken bij de vader, waarna wederom een halfjaarlijkse wissel zal plaatsvinden, althans een zodanige regeling te bepalen die u in goede justitie juist acht;Kosten rechtens.
2.3.
De vader heeft op 10 maart 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de moeder ingediend waarin hij het hof verzoekt de grieven van de moeder te verwerpen en haar verzoeken af te wijzen. Kosten rechtens.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van der Vegt-Boshouwers;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Koppelmans-de Goeij;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V8-formulier d.d. 15 december 2022 van de zijde van de vader;
  • het V6-formulier d.d. 31 maart 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 3 april 2023 met bijlagen van de zijde van de vader;
  • het V6-formulier d.d. 6 april 2023 met bijlagen van de zijde van de moeder;
  • het V6-formulier d.d. 11 april 2023 met bijlagen van de zijde van de vader.
2.5.1.
Het hof tijdens de mondelinge behandeling kenbaar gemaakt dat zowel het V6-formulier d.d. 6 april 2023 van de zijde van de moeder als het V6-formulier
d.d. 11 april 2023 van de zijde van de vader buiten de tien dagen termijn zijn ingediend. Het hof heeft ten aanzien van beide stukken tijdens de mondelinge behandeling geoordeeld dat deze eenvoudig te doorgronden zijn en bij de beoordeling door het hof worden betrokken.

3.De feiten

3.1.
De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend en de ouders hebben samen het gezag over hem.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 15 februari 2019 is bepaald dat het de moeder voor de duur van de voorlopige voorziening niet is toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] te wijzigen buiten [woonplaats] . Daarnaast is een voorlopige omgangsregeling vastgesteld tussen [minderjarige] en de vader.
3.3.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 april 2019 is bepaald dat het gezag over [minderjarige] voortaan aan beide ouders gezamenlijk toekomt en dat de voorlopige omgangsregeling zoals vastgelegd in de beschikking van 15 februari 2019 zal doorlopen totdat er een eindbeschikking is gegeven. De ouders zijn middels het Uniform Hulpaanbod verwezen naar STOP van [instantie] .
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 juli 2019 is het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor verhuizing met [minderjarige] naar [plaats] afgewezen. Tevens is bepaald dat de vader aan de moeder een bijdrage van € 158,53 per maand moet voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 25 maart 2019.
3.5.
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2019 is - voor zover in hoger beroep relevant - bepaald dat [minderjarige] met ingang van 6 januari 2020 naar school zal gaan op de [school] in [woonplaats] .
3.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Oost-Brabant van 2 december 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 2 december 2021. De ondertoezichtstelling is daarna bij beschikking van 26 november 2021 verlengd tot 2 december 2022. Bij beschikking van 29 november 2022 is het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen afgewezen.
3.7.
Bij beschikking van dit hof van 25 februari 2021 is de beschikking van de rechtbank van 2 juli 2019 bekrachtigd wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [plaats] te mogen verhuizen.
3.8.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2021 is bepaald dat [minderjarige] de ene week bij de moeder en de andere week bij de vader verblijft, waarbij het wisselmoment op school plaatsvindt op de woensdag na school. Daarnaast is bepaald dat de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld.

4.De omvang van het geschil in principaal en incidenteel hoger beroep

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank – kort weergegeven – alle verzoeken afgewezen, te weten:
- de verzoeken van de vader om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem te bepalen, een zorgregeling te bepalen, te bepalen dat de moeder zorg moet dragen voor zwemles en een sportactiviteit voor [minderjarige] in de gemeente [woonplaats] alsmede te bepalen welke kinderalimentatie per welke ingangsdatum de moeder aan de vader moet voldoen, dan wel de vader aan de moeder;
- de voorwaardelijke zelfstandige verzoeken van de moeder – inhoudende dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en, indien dat verzoek niet wordt toegewezen, te bepalen dat [minderjarige] in het kader van de huidige zorgregeling in de even weken bij de vader verblijft en in de oneven weken bij de moeder, met een wissel op woensdag na school.
4.2.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de hoofdverblijfplaats, de zorgregeling, de zwemles, de sportactiviteit en de kinderalimentatie betreft en komt hiervan in hoger beroep.
4.3.
De moeder is in incidenteel hoger beroep gekomen en kan zich met deze beslissing niet verenigen voor zover het de beslissingen ter zake vervangende toestemming verhuizing en de zorgregeling betreft.

5.De motivering van de beslissing

Zwemles (principaal hoger beroep)
5.1.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek om – kort gezegd – te bepalen dat de moeder ervoor zorg moet dragen dat [minderjarige] wekelijks deelneemt aan zwemlessen in [woonplaats] , ingetrokken nu [minderjarige] de diploma’s A, B en C reeds heeft behaald. Gelet hierop zal het hof de vader niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Sportactiviteit (principaal hoger beroep)
5.2.
De vader stelt dat het geschilpunt niet is dát [minderjarige] op voetbal zit in [woonplaats] , maar dat hij met regelmaat in de zorgtijd van de moeder niet naar de voetbaltraining wordt gebracht. De moeder moet ervoor zorgen dat [minderjarige] aanwezig is, ook als dat betekent dat hij, ongeacht het moment in de week en het tijdstip, vanuit [plaats] gebracht en gehaald moet worden.
5.3.
De moeder betwist dat zij [minderjarige] in haar zorgtijd regelmatig niet naar voetbal brengt. Het is wel een zorg van de moeder dat er wordt gehamerd op sportactiviteiten in [woonplaats] . De moeder ervaart geen ruimte voor [minderjarige] om zich op andere plekken te oriënteren naar de toekomst toe als de mogelijkheden om sport of andere activiteiten te beoefenen beperkt worden tot [woonplaats] .
5.4.
Het hof is van oordeel dat het standpunt van de vader in het licht van de gemotiveerde betwisting door de moeder onvoldoende is onderbouwd. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen voor zover daarin het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder zorg moet dragen dat [minderjarige] , behoudens overmacht, ook in haar zorgtijd aan tenminste één sportactiviteit per week deelneemt in [woonplaats] , is afgewezen.
Hoofdverblijfplaats, vervangende toestemming verhuizing en verdeling van zorg- en opvoedingstaken (principaal en incidenteel hoger beroep)
5.5.
Partijen hebben over en weer gedetailleerde verzoeken gedaan ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het al dan niet verlenen van vervangende toestemming aan de moeder om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en – afhankelijk van de beslissing op deze verzoeken – de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
5.5.1.
De vader verzoekt - kort gezegd – de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem in [woonplaats] te bepalen. De vader stelt dat de moeder weigert uitvoering te geven aan rechterlijke uitspraken en voor [minderjarige] een verwarrende situatie heeft gecreëerd, waarin hij maar een deel van zijn leven in [woonplaats] heeft. Naarmate hij ouder wordt zal het wonen in [woonplaats] (bij de vader dan wel bij de moeder) én in [plaats] (bij de moeder en haar partner) steeds meer van hem gaan vragen. Bovendien betreft het wonen van [minderjarige] bij de ouders van de moeder in [woonplaats] geen gezonde leefsituatie. [minderjarige] beschikt daar niet over een eigen slaapkamer. Hij slaapt met de moeder op een slaapbank. Als de moeder zich niet binnen twee maanden na de beschikking van het hof zelfstandig vestigt in [woonplaats] , dan moet [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats, zijn inschrijvingsadres, krijgen bij de vader en dient er sprake te zijn van een wat (beperktere) zorgregeling tussen [minderjarige] en de moeder.
De moeder stelt voorop dat er in het recht geen grondslag bestaat voor het verzoek van de vader dat zij binnen twee maanden na de beschikking van het hof zelfstandige woonruimte moet betrekken. Dit zou overigens nog steeds met zich brengen dat [minderjarige] in drie huizen woont. De moeder betwist de door de vader gestelde leefsituatie bij haar ouders. [minderjarige] vindt het fijn bij opa en oma.
5.5.2.
De moeder verzoekt op haar beurt om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, waar haar huidige partner woont. Het belang van [minderjarige] en zijn wensen zijn veel meer duidelijk geworden in de afgelopen periode. [minderjarige] is ouder geworden, geeft zelf meermalen aan dat hij graag bij de moeder en diens partner in [plaats] verblijft. De moeder heeft een bestendige relatie en op 12 mei 2020 is zij met haar partner een geregistreerd partnerschap aangegaan. De partner van de moeder kan niet verhuizen in verband met een co-ouderschap over de kinderen die hij heeft met zijn ex-partner en de overeenkomst om niet te verhuizen die zij hebben gesloten. Ook de GI heeft tijdens haar betrokkenheid aangegeven graag te zien dat [minderjarige] met de moeder meeverhuist naar [plaats] . De reistijd tussen [woonplaats] en [plaats] is slechts 20 minuten. Indien de moeder toestemming krijgt om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen, is zij bereid om in te stemmen met inschrijving van [minderjarige] op het adres van de vader te [woonplaats] .
De vader is van mening dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd volgens de criteria van de Hoge Raad. In ieder geval is er geen noodzaak tot verhuizen. De partner van de moeder is niet aan [plaats] gebonden. Bij een verhuizing kan [minderjarige] moeilijker afspreken met vriendjes in [woonplaats] , en zich ook niet vrij bewegen tussen partijen. Bovendien moet niet het signaal worden afgegeven dat als je maar lang genoeg volhoudt, je uiteindelijk wel je zin krijgt als het om verhuizen gaat.
5.5.3.
De moeder heeft bij incidenteel appel een aanvullend verzoek met betrekking tot de zorgregeling gedaan.
5.5.4.
Tot slot verzoeken beide partijen (primair) te bepalen dat [minderjarige] in de oneven weekenden van de zorgregeling bij hen is zodat [minderjarige] dan omgang kan hebben met de kinderen van hun partners.
[minderjarige] verblijft feitelijk vanaf 1 november 2021 in de oneven weekenden bij de vader.
Volgens de moeder zouden de weekenden ieder half jaar wisselen.
De vader betwist dat enige afspraak is gemaakt met betrekking tot een halfjaarlijkse wissel.
5.6.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling als volgt geadviseerd. De raad heeft eind 2020 een onderzoek verricht. In de loop van de tijd kan er sprake van zijn dat situaties en belangen anders worden gewogen. Het belang van [minderjarige] moet daarbij voorop staan. Het belang van [minderjarige] kan door de jaren heen veranderen. Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij voelt dat hij een (gezins-)leven bij beide ouders mag opbouwen. De raad voorziet dat met de huidige houding van de ouders, zelfs al zouden de ouders in dezelfde straat wonen, [minderjarige] zich niet vrij zal voelen om tussen hen te bewegen. [minderjarige] heeft veel last van de situatie en zit klem tussen de ouders.
Het zou recht doen aan [minderjarige] om een nieuw raadsonderzoek te verrichten. De raad hoopt dan wel dat de ouders zich kunnen committeren aan de uitkomst van dit onderzoek en dat de gerechtelijke procedures niet blijven voortduren.
5.7.
Het hof overweegt als volgt.
Hoewel de moeder de ontvankelijkheid betwist van de verzoeken van de vader met betrekking tot het hoofdverblijf / inschrijving van [minderjarige] bij hem en de vader de ontvankelijkheid betwist van het verzoek van moeder met betrekking tot het verkrijgen van vervangende toestemming tot verhuizing, ziet het hof in dit specifieke geval in het tijdsverloop en in de feitelijke omstandigheden waarbij [minderjarige] klem lijkt te zitten tussen ouders, gewijzigde omstandigheden die maken dat het hof aan een inhoudelijke beoordeling toekomt.
Tijdens de mondelinge behandeling is met partijen uitvoerig gesproken over de over en weer gedane verzoeken. Gebleken is dat partijen in een patstelling zijn geraakt en dat het niet (meer) lukt om ten aanzien van deze verzoeken nader tot elkaar te komen. Partijen willen dat er een einde komt aan de procedures en dat het hof een (eind)beslissing geeft op de voorliggende geschilpunten. Het hof begrijpt deze wens van partijen, maar het hof constateert ook dat de standpunten van partijen ver uit elkaar liggen en dat uit de beschikbare informatie onvoldoende blijkt welke beslissingen het meest in het belang van [minderjarige] zijn. Met de raad is het hof van oordeel dat recht wordt gedaan aan [minderjarige] door een nieuw raadsonderzoek te gelasten, temeer nu de vrees bestaat dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders en zich niet vrij voelt om tussen hen te bewegen. Gelet hierop acht het hof zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te nemen ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [plaats] te verhuizen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Het hof zal de raad dan ook verzoeken om een onderzoek in te stellen en te rapporteren en adviseren over de volgende vragen:
1. Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige] en welke mogelijkheden en belemmeringen ziet de raad?
2. Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (tussen [minderjarige] en de ouder bij wie hij niet het hoofdverblijf zal hebben) komt het meest tegemoet aan het belang van [minderjarige] ?
3. Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vormgegeven te worden?
4. Welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld en zijn wel van belang om in de rapportage en het advies te vermelden?
5.8.
Het hof zal de verdere beoordeling van deze verzoeken zes maanden aanhouden, teneinde de resultaten van het onderzoek en het advies van de raad afwachten. Indien de raad daartoe aanleiding ziet, kan de raad eerder een terugkoppeling aan het hof geven. Partijen zullen vervolgens door het hof in de gelegenheid worden gesteld binnen twee weken schriftelijk te reageren op het rapport en het advies van de raad.
Kinderalimentatie (principaal hoger beroep)
5.9.
Zoals reeds hiervoor is overwogen, zal het hof de behandeling van de zaak pro forma aanhouden in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek. Tussen partijen is niet in geschil dat, sinds de beschikking van 2 juli 2019 waarin de kinderalimentatie is bepaald, de omstandigheden zijn gewijzigd waardoor de kinderalimentatie opnieuw moet worden becijferd. Deze wijziging ziet op de beschikking van 21 april 2021 waarbij de zorgregeling is gewijzigd en een co-ouderschapsregeling is bepaald.
Het hof ziet aanleiding om voor de duur van het raadsonderzoek een voorlopige kinderalimentatie te bepalen nu partijen tijdens de mondelinge behandeling overeenstemming hebben bereikt over de draagkracht aan de zijde van de vader, het inkomen van de moeder en de te hanteren zorgkorting.
Ingangsdatum
5.10.
Het hof zal de ingangsdatum van de wijziging bepalen op de datum van deze beschikking, te weten 25 mei 2023.
De vader voldeed met ingang van 25 maart 2019 € 158,33 per maand conform de beschikking van 2 juli 2019. Partijen hebben dit bedrag zelf – voorlopig – aangepast naar
€ 137,23 per maand per 21 april 2021 (datum co-ouderschap), De sindsdien door de vader betaalde alimentatie moet worden geacht conform behoefte te zijn verteerd, zodat van de moeder niet kan worden gevergd dat zij daarvan nog enig deel terugbetaalt.
Behoefte5.11. Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [minderjarige] € 495,- per maand is (2019). Geïndexeerd naar 2023 bedraagt de behoefte € 551,- per maand.
Draagkracht van de vader5.12. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder gezegd dat voor het bepalen van de draagkracht uitgegaan kan worden van de berekening die de vader op
11 april 2023 aan het hof heeft overgelegd. Uit deze berekening volgt dat de vader uitgaande van een loon volgens jaaropgave 2022 van € 86.372,= een draagkracht heeft van € 1.578,- heeft voor het betalen van kinderalimentatie.
Draagkracht van de moeder
5.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat voor het bepalen van de draagkracht van de moeder, uitgegaan dient te worden van een bruto jaarinkomen van (afgerond) € 58.025,-. Bij het bepalen van de draagkracht van de moeder zal het hof daarnaast rekening houden met de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het kindgebondenbudget. Het hof heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de moeder, die is aangehecht aan deze beschikking. Uit deze berekening volgt dat de moeder een draagkracht heeft van € 1.116,- per maand.
Ten overvloede overweegt het hof dat het hierbij niet uitgaat van een woonbudget van 50% en niet het forfait op 15% in plaats van 30% zal stellen, nu zoals hierna zal worden vermeld geen sprake is van enig tekort aan gezamenlijke draagkracht om te voorzien in de behoefte van [minderjarige] .
Draagkrachtvergelijking5.14. De gezamenlijke draagkracht van partijen bedraagt € 2.694,- (1.578 + 1.116). Dit bedrag overschrijdt de behoefte van [minderjarige] (€ 551,-) en daarom bestaat aanleiding om een draagkrachtvergelijking te maken. De verdeling van de kosten van [minderjarige] wordt berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, ofwel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: 1.578 : 2.694 x 551 = € 323,-
het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 1.116 : 2.694 x 551 = € 228,-.
Zorgkorting5.15. Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen overeenstemming bereikt dat een zorgkorting van 35% dient te worden gehanteerd. De zorgkorting bedraagt € 193,- (35% van € 551). De vader dient dan ook met ingang van de datum van deze beschikking een bedrag van € 130,- (323-193) per maand te betalen al bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
Verblijfsoverstijgende kosten (principaal hoger beroep)5.16. Anders dan de vader heeft betoogd ziet het hof geen aanleiding om de moeder te verplichten een bedrag van € 2.152,50 aan de vader te vergoeden aan verblijfsoverstijgende kosten. Niet alleen heeft de moeder de stelling van de vader dat de moeder nalaat de volledige verblijfsoverstijgende kosten te voldoen gemotiveerd betwist, maar ook zijn het eigen keuzes van de vader geweest om aankopen voor [minderjarige] te voldoen. Daarnaast is voor het hof niet te verifiëren of deze kosten daadwerkelijk aan [minderjarige] zijn besteed.
5.17.
Het hof zal iedere verdere beslissing PRO FORMA aanhouden tot 27 november 2023.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot de deelname van [minderjarige] aan zwemles;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 juni 2022, voor zover daarin het verzoek van de vader aangaande een wekelijkse sportactiviteit is afgewezen;
wijst af het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder gehouden is een bedrag van € 2.152,50 aan de vader te vergoeden voor verblijfsoverstijgende kosten van [minderjarige] ;
bepaalt voorlopig, tot daarover nader wordt beslist, de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van
25 mei 2023 op € 130,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verzoekt de raad een onderzoek in te stellen conform hetgeen hierboven onder 5.7 is overwogen;
verzoekt de raad, tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum rapport en advies uit te brengen aan het hof, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 27 november 2023.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.D.M. van der Linden, H. van Winkel en A.C. van den Boogaard en is op 25 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.