ECLI:NL:GHSHE:2023:1647

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.317.462_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis in een erfeniskwestie met betrekking tot onroerend goed en pacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis. De zaak betreft een geschil tussen de kinderen van twee overleden ouders over de verdeling van de nalatenschap, die onder andere onroerend goed omvat. De appellant, die de boerderij pacht, verzoekt om schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Limburg, waarin is bepaald dat hij de boerderij moet ontruimen na het bereiken van de AOW-leeftijd. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit zijn tekortkomingen in de nakoming van een overeenkomst met de andere erfgenamen. De appellant stelt dat de grond bij de woning cruciaal is voor zijn bedrijfsvoering en dat de andere erfgenamen geen belang hebben bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. Het hof overweegt dat de belangen van de appellant niet zwaarder wegen dan die van de andere erfgenamen, die de percelen gezamenlijk willen verkopen. Het hof wijst de vordering van de appellant af en houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De hoofdzaak staat voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.317.462/01
arrest van 23 mei 2023
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. Th.J.H.M. Linssen te Tilburg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde 1] ,

2.
[geïntimeerde 2],
wonende te [woonplaats] ,

hierna te noemen: [geïntimeerde 2] ,

3.
[geïntimeerde 3],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [geïntimeerde 3] ,
advocaat van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] : mr. R.Ph.E.M. Cratsborn te Wittem, gemeente Gulpen-Wittem,
4.
[geïntimeerde 4],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen:
[geïntimeerde 4] ,
advocaat: mr. J.H.A. Nieste te Venlo,
geïntimeerden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
op het bij exploot van dagvaarding van 4 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 31 maart 2021 en 3 augustus 2022, door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , en [geïntimeerde 3] (hierna tezamen ook: [geïntimeerden] ) als eisers in conventie, verweerders in reconventie, en [appellant] en [geïntimeerde 4] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/283933 / HA ZA 20-531)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tussenarrest van 29 november 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • [appellant] 's conclusie houdende incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis ex art. 351 Rv, met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 3] , met producties;
  • de memorie van antwoord in het incident van [geïntimeerde 4] , met producties;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling na aanbrengen van 30 maart 2023, waarin is vermeld dat partijen geen schikking hebben bereikt.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In hoofdlijnen gaat het geschil tussen partijen om het volgende.
Partijen zijn de kinderen van [persoon A] (moeder, overleden in 1998) en [persoon B] (vader, overleden in 2010). Aan hen behoorden in eigendom toe de percelen aan [adres 1] (boerderij en grond) en [adres 2] (voormalige ouderlijke woning en grond) te [plaats] .
Vader heeft in 1985 met [appellant] een pachtovereenkomst gesloten met betrekking tot de boerderij. [appellant] woont daar ook. Bij akte van 1990 is de economische eigendom van de aan [appellant] verpachte boerderij overgedragen aan [geïntimeerde 1] , [geïntimeerde 2] , [geïntimeerde 3] (hierna tezamen: [geïntimeerden] ) en [geïntimeerde 4] .
Tussen [adres 1] (de door [appellant] gepachte boerderij) en [adres 2] (de woning, die thans leegstaat) is een perceel gelegen dat aan [appellant] in eigendom toebehoort en waarop bedrijfsgebouwen zijn gelegen ten behoeve van de uitoefening van het melkveebedrijf door [appellant] en diens zoon [persoon C] . [appellant] is geboren op [geboortedatum] 1950 en thans dus 73 jaar oud.
Ieder van partijen is conform de wettelijke verdeling gerechtigd tot een vijfde deel van de nalatenschap van vader en moeder. Partijen verschillen van mening over de vraag op welke wijze de nalatenschappen moeten worden verdeeld.
3.2.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank:
voor recht verklaard dat er tussen [geïntimeerden] en [appellant] een overeenkomst bestaat die inhoudt dat [appellant] gehouden is om na het bereiken van de AOW-leeftijd de boerderij ( [adres 1] ) te ontruimen;
voor recht verklaard dat [appellant] aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade die het gevolg is van de toerekenbare tekortkoming in de nakoming van deze overeenkomst door [appellant] ;
de wijze van verdeling ten aanzien van [adres 2] (de woning) als volgt vastgesteld:
  • De actuele marktwaarde van de onroerende zaak moet worden getaxeerd, in opdracht van [geïntimeerden] , door de in het vonnis bepaalde makelaar.
  • Vervolgens krijgen eerst [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] gezamenlijk de mogelijkheid de onroerende zaak tegen inbreng van de vastgestelde actuele marktwaarde in de nalatenschap over te nemen. Indien [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] daartoe niet overgaan, krijgt [appellant] daartoe de mogelijkheid. Indien ook [appellant] de onroerende zaak niet overneemt, moet die aan een derde worden verkocht.
  • De opbrengst wordt vervolgens over de vijf erfgenamen verdeeld.
De rechtbank heeft de beslissing onder 3 uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen (rechtsoverweging 4.28 van het bestreden vonnis):
"De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring zal worden voor de verklaringen voor recht".Naar het oordeel van het hof is dit een kennelijke verschrijving en is bedoeld te overwegen dat de gegeven verklaringen voor recht niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
3.3.
[appellant] vordert in het incident de tenuitvoerlegging van het bestreden eindvonnis te schorsen. [appellant] stelt zich op het standpunt dat een afweging van belangen in zijn voordeel dient uit te vallen. [appellant] voert daartoe aan dat de grond bij de woning (weiland), die grenst aan zijn bedrijf, al sinds het overlijden van vader door hem in gebruik is ten behoeve van zijn bedrijfsvoering. Ook kunnen via de grond bij de woning de bedrijfsgebouwen en de door [appellant] gepachte huiskavel ( [adres 1] ) worden bereikt. Om deze redenen wenst [appellant] de onroerende zaak toebedeeld te krijgen. Gelet op het belang van [appellant] bij continuering van zijn bedrijfsvoering, waarbij hij opmerkt dat hij een opvolger heeft in de persoon van zijn zoon [persoon C] , acht [appellant] het onbegrijpelijk dat de rechtbank in de eerste plaats [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] in de gelegenheid heeft gesteld de onroerende zaak over te nemen. Hij voert voorts aan dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] geen belang hebben bij tenuitvoerlegging; zij willen de onroerende zaak tezamen met de andere onroerende zaken verkopen en dat is niet mogelijk gelet op de bestaande pachtovereenkomst.
[appellant] bestrijdt tevens de juistheid van de taxatie die inmiddels heeft plaatsgevonden en legt een ander taxatierapport over. Tenslotte stelt hij dat sprake is van misbruik van bevoegdheid nu enerzijds het vonnis wordt uitgevoerd en anderzijds de wederpartij een schikkingscomparitie wenst.
3.4.
[geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] voeren verweer tegen de vordering. Zij hebben aangevoerd dat het steeds de bedoeling is geweest, ook al van de ouders, om de percelen [adres 1] en [adres 2] , die zich in een te ontwikkelen recreatiegebied bevinden, te zijner tijd in één geheel te kunnen verkopen. De plannen van [appellant] dwarsbomen dat, aldus [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] . Zij stellen dat er geen noodzaak is voor de bedrijfsvoering van [appellant] om het perceel te behouden en geven aan wel degelijk belang te hebben bij tenuitvoerlegging. Na toedeling kunnen zij het hoogst noodzakelijke onderhoud aan het perceel verrichten en, gelet op de leeftijd van [appellant] , zo snel mogelijk handelen zodra de percelen als één geheel te verkopen zijn.
Zij bestrijden voorts de stelling dat de taxatie niet juist zou zijn.
3.5.
Bij de beoordeling van een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging (artikel 351 Rv) heeft op grond van HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 het volgende te gelden.
a. Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, of diens belang bij zekerheidstelling, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan of bij deze uitvoerbaarheid zonder dat daaraan de voorwaarde van zekerheidstelling wordt verbonden.
b. Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
c. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser of verzoeker, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.6.
Het hof is van oordeel dat de beslissing van de rechtbank om de uitspraak onder 3 uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, niet is gemotiveerd. Ook de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan voorafgaand aan het wijzen van het eindvonnis kunnen daarom bij de beoordeling in aanmerking worden genomen (zie de vorige rechtsoverweging onder c).
3.7.
Het hof stelt voorop dat met betrekking tot [adres 2] (de woning met grond) geen pacht- of andere overeenkomst (met [appellant] ) is gesloten. Deze onroerende zaak behoort tot de nog onverdeelde nalatenschap. Deelgenoten in een gemeenschap kunnen in beginsel te allen tijde daarvan de verdeling verlangen.
3.8.
[appellant] heeft gesteld dat het gebruik van de grond van het perceel [adres 2] voor hem cruciaal is om zijn bedrijf ( [adres 1] en het hem in eigendom toebehorende perceel) te kunnen bereiken. Dit heeft hij, mede gelet op de gemotiveerde betwisting, onvoldoende feitelijk onderbouwd. Er zijn kennelijk ook een of meerdere manieren om zijn bedrijf toegankelijk te houden. De noodzaak voor de bedrijfsvoering is niet komen vast te staan.
De stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] geen belang hebben bij tenuitvoerlegging is bovendien gemotiveerd betwist. Weliswaar erkennen zij te streven naar een verkoop van alle betrokken percelen tezamen, maar de uitgesproken verdeling geeft hun de mogelijkheid om het betreffende perceel te onderhouden en daarin te investeren zodanig dat dit een toekomstige verkoop ten goede komt.
3.9.
In het eindvonnis heeft de rechtbank met betrekking tot [adres 1] uitgebreid overwogen dat uit het doel van de akte van 1990 en de uitgangspunten die partijen daarbij als vaststaand hebben aangenomen, volgt dat [appellant] uiterlijk bij het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd kon worden gedwongen de pachtgronden te ontruimen en dat, ook zonder dat dit uitdrukkelijk in de overeenkomst was opgenomen, [appellant] had behoren te begrijpen dat hij die pachtgronden uiterlijk op dat moment zou moeten ontruimen. Volgens de rechtbank is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] en wellicht zelfs hun kinderen bij leven nimmer de vruchten kunnen plukken van hetgeen in 1990 is overeengekomen. De rechtbank heeft op grond hiervan voor recht verklaard dat tussen partijen een overeenkomst geldt die inhoudt dat [appellant] na het bereiken van de AOW-leeftijd [adres 1] moet ontruimen en dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die er het gevolg van is dat hij zich niet heeft gehouden aan die overeenkomst.
Gezien de hiervoor aangelegde maatstaf, onder b, moet van dit oordeel van de rechtbank worden uitgegaan en moet de kans dat het hof in dit hoger beroep tot een ander oordeel zal komen buiten beschouwing worden gelaten.
3.10.
In het licht van het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat het belang van [appellant] om [adres 2] toebedeeld te willen krijgen, namelijk continuering van zijn bedrijf, dient te prevaleren boven het belang van [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] . Uitgaande van de vaststellingen en oordelen van de rechtbank zal [appellant] dat bedrijf hebben te beëindigen voor zover het [adres 1] betreft. Het belang van [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] om [adres 1] en [adres 2] tegelijk tot ontwikkeling te willen brengen en te zijner tijd te kunnen verkopen, is niet ondergeschikt aan het belang van [appellant] , althans niet in die mate dat het [geïntimeerden] en [geïntimeerde 4] in beginsel toekomende recht om het bestreden eindvonnis reeds nu ten uitvoer te kunnen leggen daarvoor moet wijken. Daarbij weegt het hof ook mee dat het belang van alleen [appellant] staat tegenover het belang van drie broers en een zus die allemaal iets anders willen.
3.11.
Gelet op het voorgaande moet de vordering in het incident worden afgewezen.
De beslissing over de proceskosten zal het hof aanhouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak.
In de hoofdzaak
3.12.
In de hoofdzaak dient [appellant] de memorie van grieven te nemen.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering af;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak heden voor memorie van grieven staat;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, E.H. Schulten en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2023.
griffier rolraadsheer