ECLI:NL:GHSHE:2023:1637

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
200.284.293_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van (feitelijk) bestuurder voor schade door misleidende informatie en schending van verplichtingen uit leningsovereenkomst

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aansprakelijkheid van een (feitelijk) bestuurder van G3 Events B.V. De appellante, een kredietverstrekker, vorderde schadevergoeding van de geïntimeerde, die als bestuurder van G3 Events wordt beschouwd. De kern van de zaak draait om de vraag of de geïntimeerde aansprakelijk is voor de schade die de appellante heeft geleden door het niet nakomen van verplichtingen uit een leningsovereenkomst en het verstrekken van misleidende informatie. De appellante stelt dat de geïntimeerde betrokken was bij het verstrekken van onjuiste financiële informatie en dat zij zonder toestemming van de appellante additionele leningen heeft aangetrokken. De geïntimeerde betwist deze beschuldigingen en stelt dat zij niet als bestuurder van G3 Events heeft gefunctioneerd op het moment van de vermeende misleiding. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd om de aansprakelijkheid van de geïntimeerde te onderbouwen. De vorderingen van de appellante zijn afgewezen, en de vonnissen van de rechtbank zijn bekrachtigd. De appellante is veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.284.293/01
arrest van 23 mei 2023
in de zaak van
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. M.W.E. Evers te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.J. Dekkers te Amsterdam,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 oktober 2020 ingeleide hoger beroep van de vonnissen van 12 februari 2020 en 29 juli 2020, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Den Bosch, gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/337481 / HA ZA 18-561)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen en naar het vonnis van 9 januari 2019.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven, tevens houdende incidentele vordering ex art. 843a Rv met producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de mondelinge behandeling van 15 november 2022, waarbij beide spreekaantekeningen hebben overgelegd.
  • de bij H12 formulier van 27 oktober 2022 aan het hof toegezonden akte overlegging producties van [geïntimeerde] met producties 10 tot en met 12;
  • de bij H12 formulier van 2 november 2022 aan het hof toegezonden akte overlegging producties van [geïntimeerde] met producties 13 tot en met 17;
  • de bij H3 formulier van 31 oktober 2022 ingediende akte overlegging producties van [appellante] met producties 164 tot en met 190.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Kern van de zaak
3.1.
In deze zaak gaat het in hoger beroep in de kern om de vraag of [geïntimeerde] (als bestuurder) aansprakelijk is voor de door [appellante] geleden schade doordat G3 Events B.V. (hierna: G3 Events) haar verplichtingen uit de met [appellante] gesloten leningsovereenkomst niet is nagekomen. [appellante] stelt onder meer dat sprake is van (betrokkenheid bij) het verstrekken van misleidende informatie over G3 Events en haar werkmaatschappijen en dat zonder toestemming van [appellante] door G3 Events nadere leningen zijn aangetrokken en nadere zekerheden zijn verstrekt. [geïntimeerde] betwist bestuurder te zijn geweest van G3 Events. Volgens [geïntimeerde] heeft zij geen misleidende informatie verstrekt. Zij was daarbij ook niet betrokken en evenmin bij het aangaan van lenings- en zekerheidsovereenkomsten door G3 Events.
Feiten en omstandigheden
3.2.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.1.
[appellante] verstrekt kredieten aan voornamelijk MKB-ondernemers. Middellijk bestuurders van [appellante] zijn [persoon A] (hierna: [persoon A] ) en [persoon B] (hierna: [persoon B] ).
3.2.2.
De G3-groep houdt zich bezig met de verkoop en verhuur van tenten voor festivals wereldwijd. De G3-groep vindt zijn oorsprong in een door [persoon C] (hierna: [persoon C] ) en [geïntimeerde] opgerichte webwinkel in GreatGreenGadgets (G3). [investeringsmaatschappij] is een investeringsmaatschappij van de familie [XX] die in de onderneming van [persoon C] en [geïntimeerde] is gaan investeren.
3.2.3.
Voor de onderhavige procedure zijn de volgende rechtspersonen en natuurlijke personen van belang en het onderstaande organogram toont hun onderlinge verhoudingen:
3.2.4.
De werkmaatschappijen van G3 Events zijn G3 Assets B.V. (hierna: G3 Assets), G3 Presents B.V. (hierna: G3 Presents), G3 Islands B.V. (hierna: G3 Islands) en G3 Resorts B.V. (hierna: G3 Resorts). De verhuur van tenten vindt plaats via G3 Assets. De verkoop van tenten vindt plaats via G3 Presents. G3 Islands is houder van rechten van intellectuele eigendom. G3 Resorts ontwikkelt tenten.
3.2.5.
Bestuurder van voornoemde vennootschappen, behalve bij G3 Presents, was eerst G3 Holding B.V. (hierna: G3 Holding) en daarna G3 Events. Bij G3 Presents was van 19 maart 2014 tot 13 maart 2015 G3 Holding bestuurder en vanaf 1 september 2014 tot 2 januari 2018 ook [persoon C] en vanaf 13 maart 2015 G3 Events.
3.2.6.
G3 Events is enig aandeelhouder van G3 Assets, G3 Presents, G3 Islands en G3 Resorts. G3 Holding is sinds 13 maart 2015 samen met [persoon C] bestuurder van G3 Events. Sinds 1 maart 2017 (met terugwerkende kracht tot 1 januari 2017) staat ook [geïntimeerde] als bestuurder van G3 Events ingeschreven. Ter discussie staat of [geïntimeerde] al dan niet bestuurder is.
3.2.7.
G3 Holding is enig aandeelhouder van G3 Events. [persoon XX] is sinds 19 maart 2014 zelfstandig bevoegd bestuurder van G3 Holding.
3.2.8.
G3 Trading B.V. (hierna: G3 Trading) en [investeringsmaatschappij] zijn ieder 50% aandeelhouder van G3 Holding. Big Fish B.V. (hierna: Big Fish) is enig aandeelhouder van G3 Trading. [persoon C] is enig aandeelhouder van Big Fish. De zus van [persoon XX] is enig aandeelhouder van [investeringsmaatschappij] .
3.2.9.
Uit het voorgaande volgt dat [persoon XX] sinds 19 maart 2014 en [persoon C] sinds 13 maart 2015 (indirect) bestuurder zijn van alle vennootschappen behorende tot de G3-groep. [persoon C] is CEO en belast met het onderhouden van contacten en contracten met klanten. [geïntimeerde] is COO (operationeel directeur) en onder andere belast met uitvoering nieuwe producten en belast met de aansturing van teams tijdens festivals en alle operationele zaken in het kader van de organisatie van de festivals. Ter discussie staat wat de functie van [persoon XX] is (CFO of CEO).
3.2.10.
Op de financiële afdeling van G3 Events was tot en met het derde kwartaal van 2017 [persoon D] (hierna: [persoon D] ) werkzaam. Vanaf december 2017 is [persoon E] daar werkzaam. De boekhouding van G3 Events werd aanvankelijk verzorgd door [persoon F] , accountant, verbonden aan administratiekantoor Amiko.
3.2.11.
In 2016 heeft de G3-groep de ambitie om verder te groeien. De G3-groep gaat daarom op zoek naar nieuwe investeerders en komt in contact met [appellante] .
3.2.12.
[appellante] heeft een due diligence onderzoek uitgevoerd.
3.2.13.
Op 10 oktober 2016 en 15 oktober 2016 vinden nadere gesprekken plaats tussen [persoon A] , [persoon B] en [persoon XX] .
3.2.14.
Op 15 november 2016 verstrekt [persoon XX] nadere financiële gegevens aan [appellante] (prod. 19, dagvaarding eerste aanleg).
3.2.15.
Op 18 november 2016 tekenen [appellante] , G3 Events, [persoon XX] en [persoon C] een Term Sheet (prod. 22 dagvaarding, eerste aanleg; hierna: Term Sheet).
3.2.16.
Op 19 december 2016 tekenen [appellante] en G3 Events een overeenkomst van geldlening (hierna: de leningsovereenkomst) waarbij [appellante] een lening van
€ 2.500.000,-- aan G3 Events verstrekt (prod. 24 dagvaarding, eerste aanleg). G3 Holding, G3 Assets, G3 Presents, G3 Islands en G3 Resorts hebben zich als mededebiteur hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen van G3 Events uit de leningsovereenkomst. De verschuldigde rente bedraagt 12% per jaar. De aflossing vindt plaats in 18 maandelijkse termijnen. De leningsovereenkomst is achtergesteld bij een geldlening van € 500.000,-- bij ING. Op de leningsovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [appellante] van toepassing.
3.2.17.
In de algemene voorwaarden in samenhang gelezen met de leningsovereenkomst staat vermeld dat het niet is toegestaan om zonder voorafgaande toestemming van [appellante] additionele financieringsverplichtingen aan te gaan. Ook staat hierin vermeld dat het niet is toegestaan om zekerheden te verstrekken. Verder staat hierin vermeld dat G3 Events en haar werkmaatschappijen periodiek financiële informatie aan [appellante] dienen te verstrekken en dat zij instaan voor de juistheid van de financiële staat van de debiteur.
3.2.18.
Op 30 januari 2017 sluit G3 Events een overeenkomst van geldlening
met Neos waarbij Neos een lening van € 5.000.000,- aan G3 Events verstrekt (prod. 26 dagvaarding, eerste aanleg). G3 Holding, G3 Assets en G3 Presents hebben zich hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen van G3 Events. G3 Events heeft daarbij haar roerende zaken - ruim 2.000 tenten - aan Neos verpand.
3.2.19.
Op 21 juli 2017 sluit G3 Events een overeenkomst van geldlening
met ING waarbij ING een lening van € 6.625.000,- aan G3 Events (en haar vier dochtervennootschappen) verstrekt (prod. 44 dagvaarding). Daarbij worden pandrechten op de bedrijfsuitrusting, voorraden en vorderingen van G3 Events, G3 Assets, G3 Presents, G3 Islands en G3 Resorts verleend. G3 Assets, G3 Presents, G3 Islands en G3 Resorts hebben zich hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen van G3 Events.
3.2.20.
Op 8 november 2017 sluit G3 Events een overeenkomst van geldlening met
Valuas VC III B.V. (hierna: Valuas) waarbij Valuas een lening van € 1.500.000,-- aan
G3 Events verstrekt. G3 Holding heeft zich hoofdelijk verbonden voor alle verplichtingen van G3 Events.
3.2.21.
Op 12 december 2017 beëindigt ING de bankrelatie met de G3-groep. ING eist het uitstaande bedrag op per 1 april 2018 - en na bezwaar - per 15 mei 2018.
3.2.22.
De G3-groep gaat opnieuw op zoek naar nieuwe investeerders.
3.2.23.
Op 9 april 2018 vestigt [persoon XX] een eerste respectievelijk tweede hypotheekrecht op zijn woning ten gunste van [investeringsmaatschappij] en Manobo Invest B.V. (hierna: Manobo). Deze vennootschappen zijn aan [persoon XX] , althans aan zijn familie, gelieerd. [persoon XX] was tot
9 april 2018 zelf bestuurder van [investeringsmaatschappij] en Manobo. De vader van [persoon XX] is op
9 april 2018 bestuurder van [investeringsmaatschappij] en Manobo geworden. Tamon Investments B.V. (hierna: Tamon) houdt alle aandelen in [investeringsmaatschappij] en [persoon XX] houdt op zijn beurt alle aandelen in Tamon. [persoon XX] is ook bestuurder van Tamon. De zus van [persoon XX] houdt alle aandelen in Manobo.
3.2.24.
Op 17 april 2018 vindt een bijeenkomst plaats waar de G3-groep een herstructureringsplan presenteert. Aanwezig zijn [persoon A] en [persoon B] van de zijde van [appellante] en [persoon XX] , [persoon C] en [geïntimeerde] van de zijde van G3 Events, alsmede vertegenwoordigers van ING en Neos.
3.2.25.
Bij brieven van 19 april 2018 vernietigt [appellante] onder andere de rechtshandelingen strekkende tot vestiging van de pandrechten ten gunste van ING en Neos (prod. 74 en 75, dagvaarding eerste aanleg).
3.2.26.
Bij brief van 23 april 2018 kondigt [appellante] aan dat zij [persoon XX] , [persoon C] en [geïntimeerde]
als bestuurders aansprakelijk zal stellen (prod. 73, dagvaarding eerste aanleg).
3.2.27.
Bij vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 1, 8, 15 en 29 mei 2018 worden G3 Events, G3 Presents, G3 Assets en G3 Holding in staat van faillissement verklaard.
3.2.28.
Bij brief van 6 juni 2018 stelt [appellante] [persoon XX] , [persoon C] en [geïntimeerde] als bestuurders aansprakelijk (prod. 76, dagvaarding eerste aanleg).
3.2.29.
Op 19 en 20 juni 2018 en 9 juli 2018 laat [appellante] conservatoire (derden)beslagen leggen ten laste van [persoon XX] , [persoon C] en [geïntimeerde] (prod. 77 en verder, dagvaarding eerste aanleg).
De procedure bij de rechtbank
3.3.1.
In de onderhavige procedure heeft [appellante] [persoon XX] , [persoon C] , [geïntimeerde] , [investeringsmaatschappij] en Manobo in rechte betrokken. Daarbij vorderde [appellante] in eerste aanleg – na wijzing van eis (waarbij rekening is gehouden met ontslag van instantie met betrekking tot [persoon C] ) – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
i. een verklaring voor recht dat voorafgaande aan de totstandkoming van de
leningsovereenkomst aan [appellante] een misleidende voorstelling is gegeven van de toestand van G3 Events en/of G3 Assets en/of G3 Presents en/of G3 Islands en/of G3 Resorts en/of G3 Holding, althans dat de verstrekte cijfers misleidende cijfers betroffen, alsmede [persoon XX] te veroordelen tot vergoeding van de daardoor door [appellante] geleden schade,
primair ten bedrage van € 2.500.000,-- en subsidiair nader op te maken bij staat en
te vereffenen volgens de wet;
ii. een verklaring voor recht dat [persoon XX] en/of [geïntimeerde] in hun hoedanigheid van (indirect) bestuurder van G3 Events en/of G3 Assets en/of G3 Presents en/of G3 Islands en/of G3 Resorts en/of G3 Holding onrechtmatig jegens [appellante] hebben gehandeld,
alsmede [persoon XX] en/of [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen tot de daardoor door [appellante] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
iii. een verklaring voor recht dat met de in de dagvaarding in eerste aanleg omschreven tussentijdse cijfers (punt 2.82, 2.83, 2.115 en 2.116) aan [appellante] een misleidende voorstelling is gegeven van de toestand van G3 Events en/of G3 Assets en/of G3 Presents en/of G3 Islands en/of G3 Resorts, alsmede [persoon XX] en/of [geïntimeerde] hoofdelijk te veroordelen tot de daardoor door [appellante] geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
iv. vernietiging van de (schuldig)erkenning door [persoon XX] van iedere vordering van [investeringsmaatschappij] voortvloeiende uit de notariële akte van 9 april 2018;
v. vernietiging van de overeenkomst tussen [persoon XX] en [investeringsmaatschappij] tot verlening van het recht van hypotheek en pand op de in de notariële akte van 9 april 2018 vermelde goederen;
vi. vernietiging van het bij akte van 9 april 2018 gevestigde recht van hypotheek op de woning aan de [adres] te [plaats] en de bij diezelfde akte gevestigde pandrechten,
vii. vernietiging van de (schuldig)erkenning door [persoon XX] van iedere vordering van Manobo voortvloeiende uit de notariële akte van 9 april 2018;
viii. vernietiging van de overeenkomst tussen [persoon XX] en Manobo tot verlening van het recht van hypotheek en pand op de in de notariële akte van 9 april 2018 vermelde goederen;
ix. vernietiging van het bij akte van 9 april 2018 gevestigde recht van hypotheek op de woning aan de [adres] te [plaats] en de bij diezelfde akte gevestigde pandrechten,
x. [persoon XX] te veroordelen tot betaling van beslagkosten en [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van beslagkosten;
xi. [persoon XX] en/of [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,- en
xii. [persoon XX] en/of [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten waaronder de nakosten.
3.3.2.
Aan deze vordering heeft [appellante] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [persoon XX] en [geïntimeerde] zijn aansprakelijk als bestuurder voor de door [appellante] geleden schade. [persoon XX] heeft vóórafgaand aan het sluiten van de leningsovereenkomst maar ook daarna misleidende financiële informatie met betrekking tot G3 Events en haar
werkmaatschappijen verstrekt. Ook [geïntimeerde] wordt verweten na het sluiten van de leningsovereenkomst misleidende financiële informatie met betrekking tot G3 Events en haar werkmaatschappijen te hebben verstrekt. Bovendien hebben [persoon XX] en [geïntimeerde] bewerkstelligd of toegelaten dat – kort gezegd – de handelwijze van de G3-groep tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen jegens [appellante] niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden.
Daarnaast zijn volgens [appellante] zonder haar toestemming nadere leningen aangetrokken en zekerheden verstrekt. Ook roept [appellante] de pauliana in ten aanzien van een door [persoon XX] afgegeven schuldigerkenning en de vestiging door [persoon XX] van hypotheek- en pandrechten op zijn activa gevestigd ten gunste van [investeringsmaatschappij] en Manobo in verband met vermeende schadevorderingen waardoor [appellante] is benadeeld.
3.3.3.
Ter zitting in eerste aanleg heeft [appellante] aangegeven dat de vorderingen onder i., ii. en iii. tegen [persoon XX] niét nevenschikkend zijn: de vordering onder i. geldt als primaire vordering en de vorderingen onder ii. en iii. gelden als subsidiaire vordering.
3.3.4.
Gedaagden in eerste aanleg hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.5.
In het tussenvonnis van 9 januari 2019 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast.
3.3.6.
In het tussenvonnis van 12 februari 2020 heeft de rechtbank de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van akte aan de zijde van [persoon XX] en antwoordakte aan de zijde van [appellante] .
3.3.7.
In het eindvonnis van 29 juli 2020 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] tegen [persoon XX] , [investeringsmaatschappij] en Manobo grotendeels toegewezen met veroordeling van hen in de beslagkosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten vermeerderd met wettelijke rente. De vordering van [appellante] tegen [geïntimeerde] is afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en nakosten, een en ander vermeerderd met wettelijke rente.
De procedure in hoger beroep
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd. De grieven zijn in de kern gericht tegen de afwijzing van de vorderingen jegens [geïntimeerde] . [appellante] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen tussenvonnis voor zover betrekking hebbend op de vordering jegens [geïntimeerde] en vernietiging van het eindvonnis voor zover daarin de vorderingen jegens [geïntimeerde] zijn afgewezen en opnieuw rechtdoende tot het toewijzen van haar in hoger beroep gewijzigde vorderingen jegens [geïntimeerde] . [appellante] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd in die zin dat zij vordert, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring, kort gezegd:
i) [geïntimeerde] te veroordelen tot vergoeding van de door [appellante] geleden schade, primair begroot op € 2.500.000,- en subsidiair nader op te maken bij staat, steeds te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 16 december 2016, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
ii) [geïntimeerde] op de voet van art. 706 Rv te veroordelen tot betaling van beslagkosten, te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente vanaf 16 juni 2018, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
iii) [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van beide instanties, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,- indien betekening van het in deze te wijzen arrest achterwege kan blijven en ten bedrage van € 199,-, indien betekening hiervan noodzakelijk blijkt, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het in deze te wijzen arrest, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
iv) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten van € 6.775,-;
v) [geïntimeerde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellante] aan [geïntimeerde] uit hoofde van het tussenvonnis en het eindvonnis aan [geïntimeerde] heeft betaald, waaronder in ieder geval een bedrag van € 12.620,- aan proceskosten te vermeerderen met primair de wettelijke handelsrente en subsidiair de wettelijke rente vanaf 17 augustus 2020, althans een door het hof in goede justitie te bepalen datum.
3.5.
Tevens heeft [appellante] in incident gevorderd bij incidenteel arrest, onder uitvoerbaar bij voorraadverklaring:
I) [geïntimeerde] op de voet van art. 843a Rv te veroordelen om aan [appellante] binnen 20 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest primair afschrift van en subsidiair inzage in alle Correspondentie en Andere Bescheiden te verstrekken, die:
i) gevoerd is en/of opgemaakt en/of gewisseld zijn in de periode juli 2016 tot en met 17 april 2018;
ii) gevoerd is en/of gewisseld zijn tussen enerzijds [geïntimeerde] en anderzijds [persoon XX] en/of [persoon C] en/of [persoon D] en/of [naam] en/of andere betrokkenen bij G3 Events;
iii) steeds met betrekking tot de aan [appellante] verstrekte financiële informatie, meer in het bijzonder zoals omschreven in 4.3-4.18 van het tussenvonnis, althans met betrekking tot de in de periode juli 2016-december 2016 aan [appellante] verstrekte financiële informatie betreffende G3 Events.
II. waarbij onder ‘Correspondentie’ als bedoeld in sub I steeds in ieder geval wordt verstaan: emails (al dan niet (b)cc), brieven, faxberichten, sms-berichten, WhatsApp-berichten (inclusief verwijderde items) (inclusief bijlagen);
III. waarbij onder ‘Andere Bescheiden’ als bedoeld in sub I steeds in ieder geval wordt verstaan: notities, agenda items, aantekeningen, Excel-bestanden, cashflowprognoses, overzichten met financiële gegevens (inclusief verwijderde items);
IV. [geïntimeerde] op de voet van art. 611a Rv te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 25.000,- per dag, voor het geval [geïntimeerde] niet (geheel) of niet tijdig aan de hoofdveroordeling voldoet;
V. [geïntimeerde] veroordeelt in de kosten van dit incident, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het te wijzen arrest.
In het incident:
3.6.
Het hof zal eerst de vordering zoals die in het incident door [appellante] is ingesteld behandelen en daarna de grieven in de hoofdzaak. [appellante] heeft ter toelichting op haar vordering uit hoofde van art. 843a Rv. betoogd dat zij een rechtmatig belang heeft nu zij de bescheiden wenst ter nadere onderbouwing althans ten bewijze van haar stellingen dat [geïntimeerde] wist dat [persoon XX] vóór de totstandkoming van de leningsovereenkomst misleidende financiële informatie aan [appellante] zou verstrekken of had verstrekt, hetzij dat [geïntimeerde] anderszins betrokken is geweest bij de misleiding. Volgens [appellante] is sprake van een redelijke grond voor de veronderstelling dat de Correspondentie en Andere Bescheiden zijn gewisseld gelet op de betrokkenheid van [geïntimeerde] bij financiële aangelegenheden vóór en nà de bekendmaking van cijfers. In dat kader heeft [appellante] onder meer gewezen op bekendheid van [geïntimeerde] met de Termsheet en de vragenlijst.
3.7.
Het hof neemt het volgende tot uitgangspunt. Op grond van art. 843a lid 1 Rv. kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, welke vordering, bij gebreke van eventuele tegenspraak, in beginsel toewijsbaar is. Op grond van het vierde lid van dat artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige, door deze partij aan te voeren redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd. In het algemeen kan van een rechtmatig belang in de zin van art. 843a lid 1 Rv reeds sprake zijn indien degene die afschrift verlangt dat stuk niet tot zijn beschikking heeft maar wel bekend is met het bestaan ervan en dat stuk in de procedure zou willen overleggen. Voldoende is dat het desbetreffende stuk relevant kan zijn voor een niet op voorhand als kansloos aan te merken vordering of verweer. De verlangde stukken moeten voldoende bepaald zijn; voldoende concreet moet worden aangegeven dat en waarom de specifieke stukken van belang zijn, dit teneinde een ‘fishing expedition’ te voorkomen. Art. 843a Rv. dient er niet toe om stukken op te vragen waarvan slechts het vermoeden bestaat dat die mogelijk in de procedure van pas zouden kunnen komen.
3.8.
Het hof is van oordeel dat de vordering ex art. 843a Rv. onvoldoende bepaald is en dat [appellante] haar rechtmatig belang bij afgifte van de Correspondentie en Andere Bescheiden onvoldoende heeft onderbouwd. Hiervoor is het volgende redengevend. Ter toelichting op haar vordering wijst [appellante] naar diverse e-mails waarbij [geïntimeerde] als geadresseerde of in de -cc is opgenomen waarbij gesproken wordt over betalingen, cashflow(prognoses) en overzichten van uitstaande management fee’s. [appellante] doelt met name op e-mails van 31 mei en 1, 15 en 16 juni 2016, die verzonden zijn tussen onder meer [persoon XX] , [geïntimeerde] en / of [naam] . De enkele vermelding van [geïntimeerde] in een aantal e-mails ter zake cashflowprognoses, overzichten van uitstaande management fee’s en betalingen kan niet gezien worden als een aanwijzing dat [geïntimeerde] wetenschap had van of betrokkenheid had bij misleiding van [appellante] door [persoon XX] . Ook de toezending van de Termsheet en vragenlijst aan [geïntimeerde] is hiervoor niet voldoende. Daar komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] binnen G3 Events opereerde als contactpersoon van [appellante] ter zake de totstandkoming van de geldlening. Dit betekent [appellante] het rechtmatig belang bij haar vordering ex art. 843a Rv niet voldoende heeft onderbouwd. Het vragen van afgifte van nadere stukken door [appellante] heeft voorts het karakter van een ‘fishing expedition’. [appellante] heeft op in elk geval twee momenten van de curator diverse bescheiden ontvangen, gelet ook op het (grote) aantal producties dat [appellante] in de procedure in het geding heeft gebracht. Hierdoor is onvoldoende duidelijk op welke specifieke ontbrekende stukken door [appellante] wordt gedoeld in haar vordering in het incident. [appellante] verwijst naar rov. 4.3-4.18 van het vonnis van 12 februari 2020, maar vermeldt niet concreet welke stukken zij wenst. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [geïntimeerde] onweersproken heeft verklaard dat zij niet meer beschikt over haar mobiele telefoon en dat haar zakelijke e-mails in de administratie van de curator zitten. De vordering van [appellante] ex art. 843a Rv. is aldus onvoldoende bepaald, terwijl een rechtmatig belang, in de zin dat van stukken die in het bezit zijn van [geïntimeerde] en waarvan [appellante] met het bestaan bekend is, niet is gebleken. Het hof zal de vordering van [appellante] in het incident daarom afwijzen. Over de door [geïntimeerde] gevraagde proceskostenveroordeling in incident zal het hof beslissen in het slot van dit arrest.
In de hoofdzaak
3.9.
Het hof zal nu de grieven in de hoofdzaak behandelen zoals deze door [appellante] naar voren zijn gebracht.
Eiswijziging
3.10.
[appellante] heeft in hoger beroep haar eis gewijzigd zoals weergegeven onder rov. 3.4. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eiswijzing van [appellante] . Het hof ziet ook geen aanleiding de eiswijziging ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Recht zal worden gedaan op de gewijzigde eis.
Grief 1
3.11.
Met grief 1 komt [appellante] op tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank. Volgens [appellante] heeft de rechtbank de bij grief 1 opgesomde feiten en omstandigheden ten onrechte niet vastgesteld, althans niet of onvoldoende (kenbaar) betrokken in haar overwegingen en bij de beoordeling van de vordering van [appellante] jegens [geïntimeerde] .
3.12.
Het hof oordeelt als volgt. De rechtbank heeft in rov. 2.1. e.v. van het tussenvonnis van 12 februari 2020 vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. [appellante] heeft de door de rechtbank vastgestelde feiten als zodanig niet betwist. Ook voor het hof vormen deze feiten in hoger beroep het uitgangspunt zoals blijkt uit rov. 3.1.1. e.v. Voor zover [appellante] de bij grief 1 aangevoerde feiten en omstandigheden ten grondslag legt aan haar overige grieven verwijst het hof naar hetgeen hierna wordt overwogen bij de behandeling van de grieven 2 tot en met 5. Grief 1 kan niet leiden tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep.
Grief 2
3.13.
[appellante] betoogt met grief 2 dat [geïntimeerde] in de periode vóór 1 januari 2017, te weten voorafgaand aan de totstandkoming van de leningsovereenkomst, onrechtmatig jegens [appellante] heeft gehandeld en dat zij aansprakelijk is voor de dientengevolge door [appellante] geleden schade. Omdat [geïntimeerde] vóór 1 januari 2017 geen bestuurder van G3 Events was, spreekt zij [geïntimeerde] , zo stelt [appellante] , aan uit hoofde van een op haar persoonlijk als opdrachtnemer rustende zorgvuldigheidsnorm. Volgens [appellante] heeft [geïntimeerde] in die periode gehandeld in strijd met die norm, die zij jegens [appellante] als derde in acht diende te nemen. [appellante] benoemt vier navolgende afzonderlijke onrechtmatige gedragingen, waarvan zij het hof verzoekt om die zo nodig tezamen als één geheel te beoordelen:
i) Onrechtmatige gedraging I: [geïntimeerde] wist, althans behoorde te weten, dat de administratie niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen, terwijl zij ook wist, althans behoorde te weten, dat tijdige accurate informatie van groot belang was voor de beslissing van [appellante] om al dan niet de lening te verstrekken. [geïntimeerde] heeft toegestaan dat [appellante] ten aanzien van de kwaliteit van de administratie is misleid. [geïntimeerde] had [appellante] vóór de totstandkoming van de Leningsovereenkomst actief moeten informeren over de gebrekkige administratie van G3 Events en mocht dit niet voor [appellante] verzwijgen. Gelet op onder andere de persoonlijke belangen van [geïntimeerde] , [persoon XX] en [persoon C] bij het aantrekken van de lening mocht [geïntimeerde] er niet op vertrouwen dat [persoon XX] en/of [persoon C] [appellante] wel had/hadden geïnformeerd;
ii) Onrechtmatige gedraging II: [geïntimeerde] handelde in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door [appellante] niet voorafgaand aan de totstandkoming van de leningsovereenkomst te informeren over de penibele financiële toestand van G3 Events. De lening was niet bedoeld als verliesfinanciering. [geïntimeerde] had moeten melden dat de door [appellante] te verstrekken gelden niet overeenkomstig het doel zouden worden aangewend. Zij mocht er niet op vertrouwen dat [persoon XX] [appellante] op dit punt juist en volledig zou informeren.
iii) Onrechtmatige gedraging III: [geïntimeerde] wist van de wezenlijke misleiding van [appellante] door [persoon XX] . Zij heeft dit ten onrechte verzwegen voor [appellante] .
iv) Onrechtmatige gedraging IV: Voor zover [geïntimeerde] niet wist van de misleiding door [persoon XX] , had [geïntimeerde] erop bedacht moeten zijn dat er mogelijkerwijs door [persoon XX] misleidende informatie aan [appellante] zou worden verstrekt, zij had moeten nagaan welke informatie [persoon XX] aan [appellante] zou verstrekken of al had verstrekt, [geïntimeerde] heeft dit nagelaten of niet nagelaten en [appellante] desondanks niet geïnformeerd, aldus nog steeds [appellante] .
3.14.
Het hof stelt het volgende voorop. Tussen partijen staat vast dat [geïntimeerde] in de periode vóór 1 januari 2017 geen bestuurder van G3 Events was. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] in de periode tot 1 januari 2017 werkzaam was op basis van een overeenkomst van opdracht. Volgens [geïntimeerde] was zij in die periode werkzaam op basis van een (mondelinge) arbeidsovereenkomst, met uitzondering van de periode 2014-2016, waarin zij werkzaam was op basis van een overeenkomst van opdracht via haar persoonlijke vennootschap. Het hof laat in het midden of en zo ja in welk tijdvak [geïntimeerde] in de periode tot 1 januari 2017 werkzaam was op basis van een overeenkomst van opdracht dan wel op basis van een arbeidsovereenkomst. In beide gevallen geldt namelijk dat [geïntimeerde] voor G3 Events werkzaamheden verrichtte. [appellante] voert onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aan om aan te nemen dat [geïntimeerde] bij uitvoering van haar werkzaamheden in die periode jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld. Het volgende is daarvoor redengevend.
3.15.
[appellante] baseert haar vorderingen jegens [geïntimeerde] op onrechtmatige daad. Gelet op het bepaalde in art. 150 Rv. is het aan [appellante] als eisende partij om voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren op basis waarvan aansprakelijkheid wegens onrechtmatig handelen of nalaten van [geïntimeerde] kan worden aangenomen. Voor aansprakelijkheid uit hoofde van onrechtmatige daad is onder meer vereist dat sprake is van een inbreuk op een recht of een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (art. 162 lid 2 BW). Zowel voor werknemers als voor opdrachtnemers geldt in zijn algemeenheid dat slechts sprake kan zijn van aansprakelijkheid jegens derden wanneer sprake is van een fout, bij voorbeeld door de schending van een in acht te nemen informatie- en/of zorgplicht jegens derden. Tussen [geïntimeerde] en [appellante] bestond geen contractuele relatie. [geïntimeerde] was in de periode tot 1 januari 2017 werkzaam voor G3 Events. [appellante] stelt dat [geïntimeerde] in die periode in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door – verkort weergegeven – [appellante] voorafgaande aan de totstandkoming van de leningsovereenkomst niet te informeren over de gebrekkige administratie van G3 Event, de penibele financiële situatie van G3 Events en de (mogelijkheid van) misleiding door [persoon XX] . Van de zijde van [geïntimeerde] is gemotiveerd betwist dat hiervan sprake is omdat [geïntimeerde] niet betrokken was bij de totstandkoming van de lening en het financieel beleid en bovendien niet wist van de (voorgenomen) misleiding. Het hof beoordeelt de standpunten van partijen hierna. Zonder bijkomende omstandigheden, waarvan niet is gebleken, ziet het hof niet in dat [geïntimeerde] als opdrachtnemer en / of werknemer in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Daarbij betrekt het hof in haar overwegingen dat de positie van [geïntimeerde] als werknemer/opdrachtnemer (via een persoonlijke vennootschap) van G3 Events niet op één lijn kan worden gesteld met die van beroepsbeoefenaren als notarissen, advocaten en accountant op wie een wettelijke en/of maatschappelijke zorgplicht rust.
3.16.
Ten aanzien van de hierboven onder rov. 3.13. vermelde vier specifieke categorieën aan gedragingen die [geïntimeerde] worden verweten geldt het volgende:
i)
Niet informeren over ontbreken accurate financiële informatie:De omstandigheid dat [geïntimeerde] binnen G3 Events betrokken was bij het (incidenteel) uitvoeren van betalingsopdrachten betekent niet dat [geïntimeerde] daardoor een volledig overzicht had van de financiële administratie van G3 Events. Ook het feit dat zij (in de -cc) e-mails (op onder meer 31 mei en 1, 15. 16 juni 2016) ontving en verzond ter zake onder meer cashflowprognoses, overzichten van uitstaande management fee’s en betalingen brengt dit niet met zich. Tegenover de stellingen van [appellante] voert [geïntimeerde] onder meer aan dat zij slechts incidenteel een beperkt aantal financiële en/of boekhoudkundige werkzaamheden heeft verricht vanwege het vertrek van de boekhouder [naam] in de zomer van 2016. Daarbij verwijst zij naar haar e-mail van 27 juni 2016 met als onderwerp ‘vertrek [naam] ’ ( [naam] , hof), waarin zij aan haar collega’s schrijft dat ‘(…)
en ik voorlopig de lopende zaken bijhouden.(…)
. Weliswaar staat in de e-mail van 15 juni 2016 van [persoon C] aan [persoon XX] vermeld dat [persoon C] ‘(…)
met [geïntimeerde][ [geïntimeerde] , hof]
heel druk geweest met de financien van G3 Events’en ‘
dat er weinig/geen echt overzicht is.(…)
maar dat betekent nog niet dat [geïntimeerde] daardoor wetenschap had over het ten tijde van het aangaan van de leningsovereenkomst ontbreken van accurate financiële informatie over de G3-groep. Het hof tekent daarbij aan dat [geïntimeerde] het e-mailbericht van 15 juni 2016 niet heeft geschreven en evenmin heeft ontvangen (ook niet in de -cc), terwijl bovendien verderop in dit e-mailbericht staat vermeld
‘Het is mijn rol niet en ook niet die van [geïntimeerde] .’[appellante] heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om aan te nemen dat [geïntimeerde] wetenschap had over het ontbreken van accurate financiële informatie ten tijde van het aangaan van de geldleningsovereenkomst met [appellante] . [geïntimeerde] was geen CFO en niet financieel verantwoordelijk binnen G3 Events. Hier komt bij dat niet is gesteld of gebleken dat [geïntimeerde] de contactpersoon binnen G3 Events was die met [appellante] de onderhandelingen voerde over de te sluiten geldleningsovereenkomst. Het enkele feit dat [geïntimeerde] als medewerker van G3 Events om input werd gevraagd naar aanleiding van de toezending van een vragenlijst en de Term Sheet, maakt dit niet anders. Dit betekent dat op [geïntimeerde] geen zelfstandige verplichting rustte om [appellante] als mogelijk geldschieter van de G3-groep spontaan te informeren over de staat van de administratie en /of de financiële situatie binnen G3 Events. Ook als onder haar werkzaamheden enkele werkzaamheden van financiële aard vielen, brengt dat niet met zich mee om een dergelijke externe meldplicht te aanvaarden. Door [appellante] is ter toelichting op haar stellingen ook nog gewezen op een pagina uit de presentatie van 17 april 2018 waarin staat vermeld ‘
Monitoring and management information incorrect and not timely available’, maar het hof hecht hieraan weinig waarde, aangezien deze presentatie werd gegeven op 17 april 2018; slechts enkele weken voorafgaand aan de faillissementen. Hieruit valt niet af te leiden dat [geïntimeerde] in de periode vóór 1 januari 2017 wetenschap had over het ontbreken van accurate financiële informatie, laat staan dat zij [appellante] daaromtrent had moeten informeren en /of waarschuwen.
ii)
Niet informeren over penibele financiële toestand:Datgene wat het hof onder sub i) hierboven heeft overwogen brengt met zich dat [geïntimeerde] evenmin in strijd heeft gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt door [appellante] voorafgaand aan de totstandkoming van de leningsovereenkomst [appellante] niet te informeren over de penibele financiële toestand van G3 Events. Uit het enkele feit dat [geïntimeerde] in een aantal e-mailberichten (in de -cc) (op onder meer 31 mei en 1, 15 en 16 juni 2016) staat vermeld vloeit niet voort dat op haar de verplichting rustte om [appellante] spontaan te informeren en / of te waarschuwen. Het hof acht daarbij relevant dat is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerde] binnen G3 Events opereerde als contactpersoon van [appellante] ter zake de totstandkoming van de geldlening. De omstandigheid dat [geïntimeerde] indertijd echtgenoot was van [persoon C] maakt een en ander, zonder bijkomende omstandigheden die zijn gesteld noch gebleken, niet anders. De omstandigheid dat zowel [persoon C] als [geïntimeerde] , naar [appellante] betoogt, belang hadden bij de leningsovereenkomst, omdat zij zonder lening geen managementfee uitgekeerd zouden krijgen en de echtelijke woning zou worden geëxecuteerd, maakt zonder nadere toelichting die [appellante] niet heeft gegeven, niet dat [geïntimeerde] in de gegeven omstandigheden er niet op mocht vertrouwen dat [persoon XX] [appellante] juist en volledig zou informeren. Dat geldt ook voor het betoog van [appellante] dat de door [geïntimeerde] opgerichte onderneming al eerder was gefailleerd en dat [geïntimeerde] vanwege de [persoon XX] -leningen, wist dat [persoon XX] belang had bij de lening van [appellante] .
iii)
Verzwijgen misleiding door [persoon XX] :De overwegingen van het hof sub i) en ii) hierboven brengen met zich dat evenmin kan worden aangenomen dat [geïntimeerde] wist dat [persoon XX] voorafgaand aan de totstandkoming van de leningsovereenkomst misleidende informatie zou verstrekken of had verstrekt en/of dat [geïntimeerde] zelf betrokken is geweest bij de misleiding. Daartoe had [appellante] concrete feiten en omstandigheden naar voren moeten brengen waaruit de actieve en/of nauwe betrokkenheid van [geïntimeerde] bij de misleiding door [persoon XX] zou volgen, maar dat is niet gebeurd. Anders dan [appellante] betoogt volgt uit de omstandigheid dat [persoon XX] [geïntimeerde] de e-mailcorrespondentie over noodleningen en de onmogelijkheid om crediteuren te betalen zond, niet die betrokkenheid van [geïntimeerde] . Omstandigheden waaruit dat wel volgt zijn niet aangevoerd. Uit de stukken die [appellante] ter onderbouwing van haar stellingen in het geding heeft gebracht valt deze mate van betrokkenheid naar het oordeel van het hof in het geheel niet af te leiden. Zo valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom aangenomen kan worden dat [persoon XX] aan [geïntimeerde] de cijfers die hij aan [appellante] zou verstrekken of had verstrekt heeft getoond.
iv)
Verzwijgen mogelijkheid van misleiding door [persoon XX] :
Het hiervoor onder i) tot en met iii) overwogene door het hof staat er tevens aan in de weg om aan te nemen dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door na te laten om bij [appellante] na te gaan welke informatie [persoon XX] aan [appellante] bekend had gemaakt gelet op de mogelijkheid dat [persoon XX] misleidende informatie zou bekend maken. Concrete en met stukken onderbouwde stellingen van de zijde van [appellante] waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] aanleiding had om te vermoeden dat [persoon XX] [appellante] misleidde of ging misleiden ontbreken.
3.17.
Mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] betekent dit dat de stellingen van [appellante] zoals opgenomen onder de bovengenoemde vier specifieke categorieën gedragingen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van onrechtmatig handelen of nalaten door [geïntimeerde] in de periode vóór 1 januari 2017, ook niet wanneer het hof deze stellingen in onderling verband of als één geheel beschouwt.
3.18.
Dit betekent dat grief 2 niet slaagt.
Grief 3
3.19.
Grief 3 komt erop neer dat [geïntimeerde] in haar hoedanigheid van (indirect) bestuurder aansprakelijk is jegens [appellante] omdat zij wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat haar handelwijze tot gevolg zou hebben dat G3 Events, G3 Presents en G3 Assets haar verplichtingen jegens [appellante] niet zou nakomen en ook geen verhaal zouden bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Ter toelichting wijst [appellante] erop dat [geïntimeerde] per 1 januari 2017 statutair bestuurder of in elk geval feitelijk bestuurder was van G3 Events en daarmee indirect van G3 Presents en G3 Assets. Volgens [appellante] valt [geïntimeerde] een persoonlijk ernstig verwijt te maken doordat zij heeft bewerkstelligd, althans toegelaten dat in strijd werd gehandeld met bepalingen in de Term Sheet en de leningsovereenkomst, doordat onder meer leningen werden aangetrokken van Neos, ING en Valuas en zekerheden werden verstrekt. [geïntimeerde] hield zich zowel vóór als na de totstandkoming van de leningsovereenkomst bezig met de financiën van G3 Events, G3 Presents en G3 Assets in brede zin, aldus [appellante] .
3.20.
Het hof stelt vast dat de rechtbank in haar vonnissen niet heeft geoordeeld over de vraag of [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 bestuurder was van G3 Events, nu zij daarvan veronderstellenderwijs is uitgegaan (rov. 4.42 tussenvonnis van 12 februari 2020). Het hof ziet aanleiding om die vraag wel te beantwoorden, nu de vorderingen uit hoofde bestuurdersaansprakelijkheid (zowel ex art. 2:249 als art. 6:162 BW) hierop zijn gebaseerd. Het hof stelt voorop dat art. 2:242 BW bepaalt dat na de oprichting van de besloten vennootschap de benoeming van een bestuurder geschiedt door de algemene vergadering van aandeelhouders. Ook art. 5.1 lid 2 van de statuten G3 Events bepaalt dat bestuurders worden benoemd door de algemene vergadering. Uit art. 6.6 van de statuten van G3 Events vloeit voort dat besluitvorming van aandeelhouders op andere wijze dan in een vergadering kan geschieden, mits alle vergadergerechtigden schriftelijk met deze wijze van besluitvorming hebben ingestemd.
3.21.
Om aan te nemen dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 bestuurder was van G3 Events is aldus een besluit van de algemene vergadering nodig. [appellante] stelt dat G3 Holding als aandeelhouder van G3 Events een expliciet, althans impliciet besluit tot benoeming van [geïntimeerde] als statutair bestuurder vanaf 1 januari 2017 heeft genomen, althans dat G3 Holding deze benoeming stilzwijgend heeft bekrachtigd. [appellante] wijst daarbij op het ondertekende inschrijvingsformulier van [geïntimeerde] als statutair bestuurder bij de Kamer van Koophandel. [geïntimeerde] betwist een en ander gemotiveerd door erop te wijzen dat niet alleen een benoemingsbesluit van de algemene vergadering ontbreekt, maar ook de mededeling van dit besluit aan de benoemde persoon en de aanvaarding door de benoemde persoon van de benoeming.
3.22.
Naar het oordeel van het hof is niet onderbouwd dat ter benoeming van [geïntimeerde] besluitvorming heeft plaats gevonden in een conform de statuten bijeengeroepen algemene vergadering van G3 Events. Er zijn geen stukken overgelegd waaruit volgt dat er een aandeelhoudersvergadering heeft plaatsgevonden waarin de benoeming van [geïntimeerde] tot statutair bestuurder van G3 Events op de agenda stond. Evenmin bevindt zich bij de stukken een benoemingsbesluit. Volgens [appellante] heeft het inschrijvingsformulier bij de Kamer van Koophandel (productie H.155, memorie van grieven) te gelden als expliciet benoemingsbesluit, maar hieruit volgt niet dat schriftelijk is ingestemd met besluitvorming over de benoeming van een bestuurder buiten vergadering zoals in lid 1 van art. 6.6 van de statuten van G3 Events is voorgeschreven. Dit betekent dat de omstandigheid dat [geïntimeerde] als statutair bestuurder van G3 Events is ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel nog niet maakt dat sprake is van een benoeming van [geïntimeerde] tot bestuurder. Dit geldt temeer nu [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft verklaard dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij werd ingeschreven in het handelsregister zodat zij kon tekenen ter vervanging van [persoon XX] en [persoon C] en niet met de bedoeling om op hetzelfde niveau als [persoon XX] en [persoon C] te komen te staan. Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat [geïntimeerde] statutair bestuurder was van G3 Events vanaf 1 januari 2017.
3.23.
Door [appellante] is onvoldoende gesteld om aan te nemen dat [geïntimeerde] als feitelijk bestuurder heeft gehandeld, laat staan dat [geïntimeerde] uit dien hoofde aansprakelijk gehouden kan worden wegens onrechtmatig handelen. [appellante] voert weliswaar aan dat [geïntimeerde] vanaf 1 januari 2017 feitelijk bestuurder van G3 Events en daarmee van G3 Presents en G3 Assets is geweest, maar concrete feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] zich daadwerkelijk zodanig heeft gedragen brengt [appellante] niet naar voren. Dit had wel op haar weg gelegen. Louter de omstandigheid dat [geïntimeerde] enkele uitvoerende werkzaamheden op het gebied van financiën heeft verricht is daarvoor in elk geval niet voldoende. Van [appellante] had in dit kader verwacht mogen worden dat zij concreet zou hebben aangevoerd op welke wijze [geïntimeerde] het uit te voeren beleid binnen G3 Events (mede) heeft bepaald, maar dit is niet gebeurd.
3.24.
Gelet op voorgaande verwerpt het hof grief 3 en komt het hof niet toe aan de rest van hetgeen dat [appellante] bij grief 3 naar voren heeft gebracht. Over de gestelde schending van een op [geïntimeerde] persoonlijk rustende zorgvuldigheidsnorm heeft het hof hiervoor onder 3.15. geoordeeld en dat geldt ook voor de periode vanaf 1 januari 2017.
Grief 4
3.25.
Met grief 4 betoogt [appellante] dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor schade die [appellante] heeft geleden als gevolg van de bekendmaking van misleidende cijfers nà de totstandkoming van de leningsovereenkomst.
3.26.
[appellante] baseert deze aansprakelijkheid primair op aansprakelijkheid uit hoofde van art. 2:249 BW en subsidiair op art. 6:162 BW jo art. 2:11 BW. Beide grondslagen zijn gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid. Zoals het hof onder rov. 3.22. heeft overwogen neemt het hof niet aan dat [geïntimeerde] is benoemd tot statutair bestuurder van G3 Events. Evenmin is voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] feitelijk bestuurder was en dat op haar een persoonlijke zorgplicht rustte, zie hiervoor onder rov. 3.23 e.v. Hierop strandt aldus de vordering van [appellante] jegens [geïntimeerde] voor zover deze is gebaseerd op bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van art. 2:249 BW en art. 6:162 BW.
3.27.
Grief 4 faalt aldus.
Grief 5
3.28.
[appellante] voert in grief 5 aan dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld doordat kort na terbeschikkingstelling van de geldlening door [appellante] diverse bedragen zijn voldaan aan [persoon XX] en [investeringsmaatschappij] . [appellante] wijst op de navolgende bedragen die door G3 Events (of een gelieerde vennootschap) zijn betaald kort na 16 december 2016:
- € 68.500,- aan [persoon XX] (aflossing);
- € 350.000,- aan [investeringsmaatschappij] (aflossing);
- € 1 miljoen aan [investeringsmaatschappij] (aflossing) en,
- € 454.426,88 aan [investeringsmaatschappij] (rente).
Deze betalingen waren in strijd met de Term Sheet en de leningsovereenkomst, waarin, zo betoogt [appellante] , uitdrukkelijk was vastgelegd dat de lening van [appellante] bestemd was voor de aanschaf van activa, geen [persoon XX] -Leningen mochten worden afgelost en geen rente mocht worden betaald, terwijl [geïntimeerde] op de hoogte was of had kunnen zijn van de financieringsvoorwaarden en bevoegd was betalingen te verrichten van de bankrekening van G3 Events. [geïntimeerde] heeft de betalingen zelf verricht, althans daarmee ingestemd of toegestaan dat ze verricht werden. Van de handelwijze van [geïntimeerde] valt haar volgens [appellante] een persoonlijk ernstig verwijt te maken. [geïntimeerde] had de bedragen moeten gebruiken voor de aanschaf van vrije activa of voor de inlossing van de door [appellante] verstrekte lening.
3.29.
Zoals het hof onder rov. 3.22. heeft overwogen neemt het hof niet aan dat [geïntimeerde] is benoemd tot statutair bestuurder van G3 Events. Evenmin is voldoende onderbouwd dat [geïntimeerde] feitelijk bestuurder was en dat op haar een persoonlijke zorgplicht rustte. Hierop strandt aldus de vordering van [appellante] jegens [geïntimeerde] .
3.30.
Dit betekent dat grief 5 faalt. Wat [appellante] voor het overige aan feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden. Voor bewijslevering als door [appellante] aangeboden is geen aanleiding, nu door [appellante] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren zijn gebracht om daaraan toe te komen. Het bewijsaanbod wordt daarom gepasseerd.
Slotsom en kostenveroordeling
3.31.
Uit het voorgaande volgt dat in de hoofdzaak de grieven niet slagen. Het hof zal de vonnissen van 12 februari 2020 en 29 juli 2020 van de rechtbank Oost-Brabant dan ook bekrachtigen. [appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de hoofdzaak worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt begroot:
- Griffierecht € 1.727,--
- Salaris advocaat (2 punten x tarief VIII € 6.059,--) € 12.118,--
3.32.
[appellante] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in het incident. Deze kosten worden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op
€ 1.183,- aan salaris advocaat (1 punt x tarief II € 1.183,--).

4.De uitspraak

Het hof:
in het incident:
wijst de incidentele vordering van [appellante] af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.183,-- aan advocaatkosten;
in de hoofdzaak:
bekrachtigt de vonnissen van 12 februari 2020 en 29 juli 2020 waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 1.727,00 aan griffierecht en € 12.118,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. Y.L.L.A.M. Delfos-Roy, A.C. van Campen en G. van der Wal en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 mei 2023.
griffier rolraadsheer