ECLI:NL:GHSHE:2023:1628

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
20-001665-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van dierenverwaarlozing onder de Wet dieren

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor het medeplegen van het zich gedragen in strijd met het voorschrift van artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde dat hij gedurende de proeftijd geen vogels mag houden, met uitzondering van de Europese raaf die zijn partner al in bezit heeft. De zaak kwam aan het licht na een huisbezoek op 13 maart 2020, waarbij geconstateerd werd dat de verdachte en zijn partner onvoldoende zorg verleenden aan hun vogels. De verdachte heeft in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet in zijn verdediging is geschaad en dat de tenlastelegging voldoende duidelijk was. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een andere bewezenverklaring vastgesteld, waarbij het hof de verdachte schuldig bevond aan het onthouden van de nodige verzorging aan de vogels. De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld in de bewijsmiddelen. Het hof heeft ook rekening gehouden met het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. De verdachte heeft geen inzicht getoond in de ernst van zijn handelen, wat heeft geleid tot de opgelegde straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001665-22
Uitspraak : 26 april 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 juli 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-114492-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren (meermalen gepleegd)’ veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van twee jaren. Daaraan is als bijzondere voorwaarde verbonden dat de verdachte gedurende de proeftijd geen roofvogels en/of uilen houdt, behoudens de Europese raaf die de partner van de verdachte reeds in haar bezit heeft. De verdachte werkt mee aan controle hierop bij huisbezoeken door de Landelijke Inspectie Dierenbescherming, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de politie.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de opgelegde straf en dat het hof, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd, in die zin dat de verdediging heeft verzocht dat het hof de door de politierechter opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand zal opleggen.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2020, te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als houder van een of meer dieren, te weten een of meerdere roofvogels en uilen, in elk geval een of meerdere vogels, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door:
- een of meerdere vogels te voorzien van (voldoende) drinkwater en/of voeding, en/of
- een of meerdere vogels te voorzien van een (voldoende) schone en hygiënische huisvesting, en/of
- een of meerdere vogels (voldoende) de gelegenheid te bieden hun fysiologische en/of ethologische behoeften te vervullen, zoals vliegen, vleugels spreiden en/of badderen, en/of
- een of meerdere vogels van een (voldoende) veilige huisvesting te voorzien, waarbij zij niet worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s, zoals materialen en/of uitstekende en/of scherpe delen waaraan zij zich kunnen verwonden en/of
- een of meerdere vogels (voldoende) te voorzien van geschikte en/of ruime huisvesting, zoals een voldoende ruime volière met schuilmogelijkheden, verrijking en/of zitstokken, en/of
- bij een of meerdere vogels de veren en/of de nagels en/of snavel (op de juiste wijze) te (laten) verzorgen en/of
- een of meerdere vogels (geruime tijd) niet te laten controleren en/of behandelen door een dierenarts.
Het hof overweegt daaromtrent als volgt.
In de tenlastelegging, zoals opgenomen in de inleidende dagvaarding, verwijt de steller hiervan onder andere (zakelijk weergegeven) dat de verdachte (in vereniging) de nodige verzorging heeft onthouden aan een of meerdere (roof)vogel(s) en uil(en). Dit verwijt wordt nader feitelijk omschreven, onder meer, door te stellen dat hij (in vereniging)) een of meerdere vogels (geruime tijd) niet heeft laten controleren en/of behandelen door een dierenarts.
Waar in de verdere verfeitelijking van de verweten gedraging wordt gesteld, dat de verdachte (al dan niet in vereniging) de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden zoals opgesomd onder de afzonderlijke gedachtestreepjes, heeft de steller, gelet op de opbouw van de tenlastelegging, kennelijk telkens bedoeld te stellen dat er door de verfeitelijkingen
nietde nodige verzorging aan deze dieren is gegeven of verschaft.
Het hof zal de tenlastelegging aldus verstaan zoals deze hieronder is openomen en zoals deze naar het oordeel van het hof door alle procesdeelnemers (ook in eerste aanleg) is opgevat. De verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Aan de verdachte is met inachtneming van het vorenstaande ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2020, te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, als houder van een of meer dieren, te weten een of meerdere roofvogels en uilen, in elk geval een of meerdere vogels, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door
na te laten:
- een of meerdere vogels te voorzien van (voldoende) drinkwater en/of voeding, en/of
- een of meerdere vogels te voorzien van een (voldoende) schone en hygiënische huisvesting, en/of
- een of meerdere vogels (voldoende) de gelegenheid te bieden hun fysiologische en/of ethologische behoeften te vervullen, zoals vliegen, vleugels spreiden en/of badderen, en/of
- een of meerdere vogels van een (voldoende) veilige huisvesting te voorzien, waarbij zij niet worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s, zoals materialen en/of uitstekende en/of scherpe delen waaraan zij zich kunnen verwonden en/of
- een of meerdere vogels (voldoende) te voorzien van geschikte en/of ruime huisvesting, zoals een voldoende ruime volière met schuilmogelijkheden, verrijking en/of zitstokken, en/of
- bij een of meerdere vogels de veren en/of de nagels en/of snavel (op de juiste wijze) te (laten) verzorgen en/of
- een of meerdere vogels (geruime tijd) te laten controleren en/of behandelen door een dierenarts.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2020, te Breda tezamen en in vereniging met een ander, als houder van dieren, te weten meerdere roofvogels en uilen, de nodige verzorging aan deze dieren heeft onthouden, door na te laten:
- meerdere vogels te voorzien van voldoende drinkwater en
- meerdere vogels te voorzien van een voldoende schone en hygiënische huisvesting, en
- meerdere vogels voldoende de gelegenheid te bieden hun fysiologische en ethologische behoeften te vervullen, zoals vliegen, vleugels spreiden en badderen, en
- meerdere vogels van een voldoende veilige huisvesting te voorzien, waarbij zij niet worden blootgesteld aan gezondheidsrisico’s, zoals materialen en uitstekende en scherpe delen waaraan zij zich kunnen verwonden en
- meerdere vogels voldoende te voorzien van geschikte en ruime huisvesting, zoals een voldoende ruime volière met schuilmogelijkheden, verrijking en zitstokken, en
- bij meerdere vogels de veren en de nagels en snavel (op de juiste wijze) te (laten) verzorgen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde. Daartoe is – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte heeft verklaard dat hij zijn vogels goed verzorgde: de verdachte liet ze regelmatig vrij vliegen en ze waren gezond. Daarnaast is aangevoerd dat de verdachte en zijn partner regelmatig vogels opvingen die in een mindere gezondheid verkeerden. Er is een kans aanwezig dat bij het binnentreden van de woning op 13 maart 2020 een of meerdere van dergelijke opgevangen vogels aanwezig waren, waardoor eventuele geconstateerde gezondheidsproblemen niet aan de verdachte en zijn partner te wijten zijn.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat de door de verdediging bepleite vrijspraak wordt weersproken door de bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Dat een van de aangetroffen en onder zijn partner inbeslaggenomen vogels korte tijd voor het binnentreden op 13 maart 2020 in verslechterde gezondheidstoestand door de verdachte is opgevangen, is verder ook niet uit de stukken gebleken of anderszins onderbouwd. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die, van de lezing van de verdachte afwijkende, bewijsmiddelen te twijfelen. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:
medeplegen van zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde een verbod op het houden van vogels (met uitzondering van de Europese raaf) en medewerking verlenen aan de toezichthoudende instanties.
De verdediging heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte. Daaruit blijkt dat ten aanzien van de verdachte in juli 2012 een strafbeschikking is uitgevaardigd ter zake van overtreding van het bepaalde in artikel 36, eerste lid van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (oud), een soortgelijke bepaling als die in het thans aan de orde zijnde artikel 2.2, achtste lid van de Wet dieren. Aan voormelde strafbeschikking heeft verdachte destijds voldaan. Bij beslissing van dit hof van 16 april 2021, en derhalve na het begaan van het onderhavige feit is verdachte – inmiddels onherroepelijk – veroordeeld ter zake van overtreding van het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren.
Uit hetgeen door de verdediging is aangevoerd blijkt niet dat de verdachte enig inzicht toont in het kwalijke van zijn handelen en houdt hij kennelijk – zoals blijkt uit het reclasseringsadvies van 11 juli 2022 – vast aan de overtuiging dat hij en zijn partner goed voor deze vogels zorgden. In voornoemd reclasseringsadvies wordt ingeschat dat er een kans bestaat dat de verdachte nogmaals een soortgelijk feit begaat en wordt een houdverbod op roofvogels geadviseerd.
Het hof leidt uit vorenstaande af dat verdachte onvoldoende is doordrongen van het belang om te voldoen aan de in verband met het houden van dieren gestelde eisen ten aanzien van de zorg voor de en verzorging van dieren, en van zijn daarop betrekking hebbende verantwoordelijkheid. Het hof acht dit met name van belang in verband met de te hanteren sanctiemodaliteit.
Het hof ziet overigens niet in dat dat gebrek aan inzicht bij verdachte zich zou beperken tot het houden van enkel roofvogels en uilen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is voorts met betrekking tot de persoon van de verdachte gebleken dat hij gezondheidsproblemen heeft. Daarnaast is gesteld dat de verdachte en zijn partner niet langer vogels houden en dat het bedrijf waarmee zij de (roof)vogelshows gaven – mede gezien de gezondheidstoestand van de verdachte – al enige tijd geen vogelshows meer uitvoert.
Ter voorkoming van het feit dat de verdachte wederom vogels gaat houden (al dan niet in de woning) met het risico dat deze vogels wederom de nodige verzorging wordt onthouden, zal het hof aan de verdachte een
voorwaardelijke gevangenisstrafopleggen voor de duur van
1 maandmet een
proeftijd van 2 jaren, en daaraan de
bijzondere voorwaardeverbinden dat de verdachte – kort gezegd – op geen enkele wijze vogels (met uitzondering van de Europese raaf die de partner van de verdachte reeds in haar bezit heeft), als houder mag bezitten en dat hij zal meewerken met de toezichthoudende instanties.
Met oplegging van een voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot overweegt het hof ambtshalve nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven.
In beginsel heeft als redelijke termijn te gelden dat de rechtbank binnen 2 jaren nadat de termijn een aanvang heeft genomen vonnis wijst. Deze termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit de verdachte heeft opgemaakt dan wel redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat het openbaar ministerie het ernstig voornemen had tegen haar een strafvervolging in te stellen. In het onderhavige geval moet de termijn worden gerekend vanaf 13 maart 2020, de datum waarop de verdachte voor de eerste maal als verdachte is gehoord. Nu de rechtbank eerst op 20 juli 2022 vonnis heeft gewezen, is de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim vier maanden geschonden. Het hof is niet van bijzondere omstandigheden gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen.
Nu het hof volstaat met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf aan de verdachte, volstaat het hof met constatering van die overschrijding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2.2 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
stelt als
bijzondere voorwaardedat: de veroordeelde gedurende de proeftijd geen vogels houdt, behoudens de Europese raaf die de partner van veroordeelde reeds in haar bezit heeft. De veroordeelde werkt mee aan controle hierop bij huisbezoeken door de Landelijke Inspectie Dierenbescherming, de Nederlandse Voedsel en Waren Autoriteit en de politie.
Aldus gewezen door:
mr. W.F. Koolen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. A.J. Henzen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.M.F. van de Ven, griffier,
en op 26 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.