ECLI:NL:GHSHE:2023:1616

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
20-001397-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak van mishandeling van echtgenoot met veroordeling tot voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van de tenlastegelegde mishandeling van zijn echtgenote. De officier van justitie heeft tegen deze vrijspraak hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, gepleegd tegen zijn echtgenoot, meermalen. De mishandeling vond plaats in de periode van 6 september 2020 tot en met 27 december 2021. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een geldboete van 750 euro. Daarnaast is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, waarbij het hof een schadevergoeding van 500 euro heeft toegewezen voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De vordering tot materiële schade is afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Het hof heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001397-22
Uitspraak : 16 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank
Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 10 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-087423-22 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1995,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde mishandeling van zijn echtgenote. De benadeelde partij [slachtoffer] is door de politierechter niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot het bedrag van € 515,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsvrouw in het verlengde van de door haar bepleite vrijspraak primair betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair is verzocht de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd, en is verzocht het toe te wijzen bedrag aan immateriële schade te matigen tot een bedrag van € 250,-.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof zich daarmee niet kan verenigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 6 september 2020 tot en met 27 december 2021 te 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
  • aan haar haren te trekken,
  • tegen het lichaam en/of het gezicht te slaan en/of te schoppen,
  • in het gezicht en/of op het lichaam te drukken en/of te knijpen, en/of
  • bij de keel te grijpen en/of te wurgen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 6 september 2020 tot en met 27 december 2021 te 's-Hertogenbosch zijn echtgenote, [slachtoffer] , heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen
  • tegen het lichaam en/of het gezicht te slaan en/of
  • in het gezicht en/of op het lichaam te drukken en/of te knijpen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, nu onvoldoende (steun)bewijs voorhanden is waaruit volgt dat sprake is geweest van letsel in de tenlastegelegde periode, laat staan dat dit letsel door de verdachte is toegebracht.
De door de raadsvrouw in hoger beroep aangevoerde argumenten die zouden moeten leiden tot de bepleite vrijspraak worden naar het oordeel van het hof weerlegd door de inhoud van de – in geval van cassatie nader uit te werken – door het hof voor het bewijs gebezigde bewijsmiddelen, zodat het verweer geen verdere bespreking behoeft. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van die bewijsmiddelen te twijfelen. Dat het mogelijk is om de datum- en tijdsaanduiding bij een foto op een telefoon handmatig aan te passen, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders, nu de huisarts het letsel bij aangeefster [slachtoffer] heeft waargenomen op 8 september 2021 en op 14 januari 2022, data die in de tijd voor het bewijs nog in voldoende mate corresponderen met die van de gemaakte foto’s van het toegebrachte letsel, te weten 6 september 2021 en 27 december 2021 en hij hierover heeft gerelateerd.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bij wijze van voorwaardelijk verzoek, indien het hof tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde zou komen en het hof de schriftelijke verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] tot het bewijs zou bezigen, verzocht om [getuige 1] en [getuige 2] als getuige te (doen) laten horen. Dit verzoek behoeft geen bespreking, nu het hof de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet tot het bewijs bezigt.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, op de wijze zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, begaan tegen zijn echtgenoot, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van zijn echtgenote. De verdachte heeft zijn echtgenote op meerdere momenten mishandeld door haar tegen het lichaam en/of gezicht te slaan en/of haar in het gezicht en/of op het lichaam te drukken en/of te knijpen. Deze mishandeling vond plaats in de woning van het slachtoffer, een plaats waar zij zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden en haar pijn en letsel toegebracht.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte in dit verband verklaard dat aangeefster en hij in scheiding liggen en hij zich in verband met de onderhavige strafzaak onder behandeling van een psycholoog heeft laten stellen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een geldboete ter hoogte van € 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis, passend en geboden.
Met oplegging van deze gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 28.905,-, bestaande uit een bedrag van € 26.105,- aan materiële schade en een bedrag van € 2.800,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij is bij vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
De benadeelde partij heeft op het wensenformulier in hoger beroep te kennen gegeven de gehele vordering in hoger beroep te handhaven.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft mr. [naam] namens de benadeelde partij [slachtoffer] te kennen gegeven de vordering tot schadevergoeding te verlagen tot een bedrag van
€ 10.405,-, bestaande uit een bedrag van € 7.605,- aan materiële schade en een bedrag van
€ 2.800,- aan immateriële schade, omdat de post ‘studievertraging’ ad € 18.500,- niet wordt gehandhaafd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze onvoldoende is onderbouwd en bovendien geen sprake is van rechtstreekse schade, en de vergoeding voor de immateriële schade dient te worden gematigd tot een bedrag van € 250,00.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 500,00. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering tot immateriële schadevergoeding te worden afgewezen.
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade, bestaande uit de posten ‘verhuis- en herinrichtingskosten’, ‘reiskosten’ en ‘medische kosten’ is het hof van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. Nader onderzoek naar deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in dit onderdeel van haar de vordering niet worden ontvangen en kan dit deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof een totaalbedrag van € 500,00 aan schadevergoeding zal toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 500,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde ten aanzien van de immateriële schade voor het overige af;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, beide tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 500,00 (vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2021 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 10 (tien) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.