ECLI:NL:GHSHE:2023:1615

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
20-001298-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte op 1 juni 2022 was vrijgesproken van primair ten laste gelegde feiten, maar wel was veroordeeld voor subsidiaire mishandeling. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, [slachtoffer], op 2 februari 2018 in Maastricht. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en had de vordering van de benadeelde partij integraal toegewezen tot € 10.939,-. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de subsidiaire mishandeling, maar niet aan het primair ten laste gelegde feit. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 8.439,- toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 februari 2018. Het hof heeft de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure in aanmerking genomen bij de strafoplegging.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001298-22
Uitspraak : 16 mei 2023
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 juni 2022, in de strafzaak met parketnummer 03-700107-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1982,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van hetgeen primair aan hem ten laste is gelegd. De rechtbank heeft het subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft’, de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht naar rato van twee uren per dag ondergane voorlopige hechtenis.
De rechtbank heeft vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] integraal toegewezen tot het bedrag van € 10.939,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en de schadevergoedingsmaatregel opgelegd.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen.
De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat hoogstens sprake is van mishandeling, zoals meer subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd. Daarnaast is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de raadsman in het verlengde van de door hem bepleite vrijspraak primair betoogd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman zich ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding gerefereerd aan het oordeel van het hof en heeft hij verzocht de vordering tot immateriële schadevergoeding af te wijzen, omdat de vordering in zoverre onvoldoende is onderbouwd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 2 februari 2018 in de gemeente Maastricht aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten meerdere botbreuken in het gezicht, onder meer een gebroken neus, een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een gebroken oogkas, door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/tegen zijn gezicht te slaan en/of stompen,
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 februari 2018 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/tegen zijn gezicht te slaan en/of te stompen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in het gezicht, onder meer een gebroken neus, een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een gebroken oogkas, ten gevolge heeft gehad,
meer subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 2 februari 2018 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, in/tegen zijn gezicht te slaan en/of stompen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Het hof is met de rechtbank, advocaat-generaal en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van datgene wat primair aan hem ten laste is gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 februari 2018 in de gemeente Maastricht [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] tegen zijn gezicht te slaan, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere botbreuken in het gezicht, onder meer een gebroken neus, een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een gebroken oogkas, ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Het hof ontleent aan de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, het bewijs dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan.
Alle hierna te noemen processen-verbaal, opgenomen in het niet doorgenummerde dossier van de politie-eenheid Limburg, district Zuid-West-Limburg, basisteam Maastricht, registratienummer PL2300-2018021221, gesloten d.d. 25 juni 2018, zijn – voor zover niet anders vermeld – in de wettelijke vorm op ambtseed opgemaakt door [verbalisant] . Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1.
Het proces-verbaal van aangifte d.d. 9 februari 2018 (met bijlagen), voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
Op 2 februari 2018 ben ik naar café [café] , gelegen aan [adres 3] te Maastricht gegaan.
Toen ik buiten stond dacht ik ineens dat ik nog iets wilde vragen aan [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ). [verdachte] handelt in auto’s en verblijft aan [adres 2] . Ik belde aan bij [adres 2] . Vervolgens kwam [verdachte] naar beneden gelopen. Ik vroeg aan [verdachte] of hij interesse had in de auto van mijn neefje. [verdachte] vroeg vervolgens aan mij hoe het zat tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] . Hierop antwoordde ik: ‘dat weet ik niet, dat moet je zelf aan [betrokkene 1] vragen’. [betrokkene 2] is de vriendin van [verdachte] , [betrokkene 1] is een goede vriend van mij.
Ineens voelde ik een harde klap links op mijn oogkas. Ik heb niet gezien dat iemand mij sloeg. Ik vermoed dat ik black-out ben gegaan door de klap want ik kan me van dat moment niets meer herinneren.
Ik vermoed dat [verdachte] mij geslagen heeft omdat ik niemand anders op dat moment in de buurt zag.
Op 5 februari 2018 ging ik naar het ziekenhuis voor een scan. Na de scan vertelde de arts mij dat ik 6 à 7 breuken in mijn gezicht had. Deze breuken betreffen op mijn neus, mijn jukbeen, mijn kaak en mijn oogkas.
Op 8 februari 2018 werd ik geopereerd.
2.
Het proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 16 maart 2018, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [slachtoffer] :
O: Opmerking verbalisant
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord aangever
V: Op de dag dat het gebeurde
(het hof begrijpt: 2 februari 2018)liep u naar de woning van [verdachte]
(het hof begrijpt telkens: verdachte [verdachte] ), wat is er toen precies allemaal gebeurd?
A: Ik weet dat ik in café [café] was geweest. Ik liep naar de woning van [verdachte] , deze is gelegen links naast café [café] . Toen ik aanbelde zag ik vlak daarna [verdachte] uit zijn woning komen. Ik zag dat [verdachte] de deur voor mij opende. (..) Ik stond op dat moment alleen met [verdachte] te praten, niemand anders was daarbij. (..) Ik zag wel mensen op het terras van [café] , maar daar waar ik met [verdachte] stond, stond niemand anders bij. Ik hoorde [verdachte] ineens tegen mij zeggen of ik wist wat er tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] was gebeurd met nieuwjaar. Ik zag en hoorde dat [verdachte] dit kwaad zei. Ik zag dat hij kwaad keek. Ik moet u vertellen dat [betrokkene 1] een vriend van mij is en [betrokkene 2] is de vriendin van [verdachte] . Ik zei toen tegen [verdachte] dat ik niet wist wat er gebeurd was tussen hen en dat hij dat zelf aan hen moest vragen.
Vlak daarna voelde ik ineens een zeer harde klap in mijn gelaat. Ik heb niet gezien wie die klap gaf, echter ik weet zeker dat ik alleen met [verdachte] stond, dus het kon alleen van hem zijn. Direct na de klap ben ik op de grond gevallen.
V: Op het moment dat jij die klap kreeg, met wie stond je toen te praten en wie stond daarbij?
A: Ik was met [verdachte] aan het praten. Er stond niemand anders bij dat weet ik 100% zeker.
3.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 februari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 1] :
Op 2 februari 2018 in de avonduren was ik in café [café] aan [adres 3] te Maastricht .
Ik stond voor het café. Ik zag en hoorde dat [slachtoffer]
(het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer] )met een man aan het praten was.
Ik hoorde dat de stem van de man waarmee [slachtoffer] aan het praten was steeds luider werd. Ik zag vervolgens dat de man met een van zijn handen een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] door deze slaande beweging op zijn gezicht geraakt werd. Ik zag dat dit een krachtige klap was, omdat het er krachtig uitzag en ik hoorde dat er iets kraakte. Het leek erop alsof je een bot hoorde kraken. Ik zag toen dat [slachtoffer] leunend tegen de muur in elkaar zakte. Ik zag vervolgens dat de man nogmaals een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer] . Ik zag dat deze slaande beweging hem raakte.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
  • ongeveer 30 jaar oud;
  • ongeveer 1.75 meter groot;
  • wat forser postuur;
  • een licht getinte huidskleur;
  • een donkere haarkleur.
4.
Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 februari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van getuige [getuige 2] :
Op 2 februari 2018 in de avond was ik bij Café [café] gelegen aan [adres 3] te Maastricht .
Ik stond aan de voorzijde van café [café] . Opeens hoorde ik een luide stem. Ik keek in de richting van waar de luide stem vandaan kwam. Ik zag toen twee mannen staan. Ik herkende één van deze mannen als de vriend van [betrokkene 3] . Ik weet dat zijn achternaam [slachtoffer] is
(het hof begrijpt telkens: aangever [slachtoffer] ).
Ik zag dat de man met [slachtoffer] aan het praten was. Ik hoorde vervolgens dat de stem steeds luider werd van de man. Ik zag toen dat de man [slachtoffer] bij zijn kleren vastpakte en hem tegen het raam duwde van de aldaar gelegen winkel. Ik zag toen dat de man terwijl hij [slachtoffer] bij zijn kleren met één hand vasthield, hij met zijn andere arm een slaande beweging maakte in de richting van [slachtoffer] zijn gezicht. Ik zag toen dat deze slaande beweging op [slachtoffer] zijn gezicht kwam. Hierdoor hoorde ik een klap. Ik zag ook dat het hoofd van [slachtoffer] door de klap terugdeinsde. Ik zag toen dat, terwijl de man [slachtoffer] nog steeds vasthield, [slachtoffer] omviel. De man bleef [slachtoffer] bij zijn kleren vasthouden en maakte vervolgens nog een slaande beweging in de richting van [slachtoffer] . Hierdoor hoorde ik weer een klap.
Ik zag toen dat de man [slachtoffer] losliet. Ik zag dat [slachtoffer] opstond en wegrende.
Ik zag toen dat de man een paar stappen achter [slachtoffer] aanrende, maar stopte daar vervolgens mee en liep in de richting van de hoofdingang van de aldaar gelegen flat aan [adres 3] . Ik zag dat de man vervolgens door de hoofdingang naar binnen liep.
Ik kan de man als volgt omschrijven:
  • een beetje getint;
  • ongeveer 1.70 meter groot;
  • donkere korte haren;
  • forser postuur;
  • Nederlandstalig.
5.
Een schriftelijk bescheid, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 10 april 2018, voor zover inhoudende als verklaring van [arts 1] (arts):
A. Uitwendig waargenomen letsel: forse zwelling gelaat links en monocle hematoom (blauw oog) oog links.
B. Is er vermoeden van niet uitwendig waarneembaar letsel? Ja.
D. Datum waarop persoon werd onderzocht: 03-02-2018
E. Overige van belang zijnde informatie: breuk van het jukbeen, bovenkaak links met verplaatsing. Operatie op 08-02-2018 ter herplaatsing en fixatie van botstukken. Vertraagde genezing in verband met verplaatste jukboog.
F. Geschatte duur van genezing: tenminste 3 maanden.
6.
Een schriftelijk bescheid, te weten een voorlopige ontslagbrief d.d. 8 februari 2018, voor zover inhoudende als verklaring van drs. [arts 2] , AIOS MKA-chirurg:
Naam : de heer [slachtoffer]
Geboortedatum : [geboortedatum]
Bovengenoemde patiënt werd op 08.02.2018 opgenomen in verband met behandeling van zygomafractuur
(het hof begrijpt: fractuur jukbeen)en orbitabodemfractuur links
(het hof begrijpt: fractuur oogkas).
Aanvullend onderzoek
Fractuur van de sinus maxillaris
(het hof begrijpt: kaakbijholte)voorwand, achterwand en mediale wand. Breuken doorlopend in de orbita
(het hof begrijpt: oogkas)onderwand en laterale orbitawand (meerdere breuklijnen) en arcus zygomaticus
(het hof begrijpt: jukbeen)welke op twee plekken is gefractureerd. Fractuur van het os nasale
(het hof begrijpt: neusbeen).
Bewijsoverwegingen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Daartoe is – op gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat het de verdachte is geweest die [slachtoffer] heeft mishandeld, nu het alternatieve scenario van de verdachte – inhoudende dat niet hij, maar [betrokkene 4] (bijnaam ‘ [betrokkene 4] ’) de mishandeling heeft gepleegd – niet uit te sluiten, en zelfs meer aannemelijk, is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat het door de verdachte geschetste alternatieve scenario, inhoudende dat niet hij, maar ‘ [betrokkene 4] ’ aangever [slachtoffer] heeft mishandeld, als ongeloofwaardig ter zijde dient te worden geschoven, nu het zijn weerlegging vindt in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen. Aangever heeft verklaard dat alleen de verdachte zich in zijn nabijheid bevond. Ook de getuigen die het incident hebben waargenomen verklaren niet over een tweede persoon in de buurt. De gegeven signalementen van de getuigen vormen naar het oordeel van het hof geen contra-indicatie op grond waarvan aangenomen dient te worden dat ze het over een andere persoon dan de verdachte hebben. Voorts heeft de verdachte op essentiële onderdelen wisselend en/of tegenstrijdig verklaard. Het hof wijst in dat verband op het volgende.
Bij gelegenheid van zijn eerste verhoor door de politie d.d. 6 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de mishandeling van aangever [slachtoffer] heeft gezien, maar hijzelf niets heeft gedaan. Wel verklaart hij dat het klopt dat [slachtoffer] bij hem aan de deur is geweest. Tijdens zijn tweede verhoor door de politie d.d. 19 maart 2018 heeft de verdachte verklaard dat hij de mishandeling niet heeft gezien.
Voorts heeft de verdachte bij gelegenheid van zijn tweede verhoor door de politie verklaard dat hij op 2 februari 2018 om 21.30 uur met [betrokkene 4] , zijnde de bijnaam van [betrokkene 4] , nabij de woning van zijn vriendin, gelegen op [adres 2] te Maastricht, had afgesproken. Omstreeks 21.30 uur liep hij naar buiten en zag hij aangever [slachtoffer] staan. Op enig moment, toen hij met [slachtoffer] stond te praten, kwam [betrokkene 4] aangelopen en kwam hij bij hen staan.
Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte op 9 maart 2018 verklaard dat hij met [betrokkene 4] bij zijn voordeur stond te praten, toen aangever [slachtoffer] aangelopen kwam.
Bij gelegenheid van zijn tweede verhoor door de politie d.d. 19 maart 2018 verklaard dat [betrokkene 4] niet tegen hem had gezegd dat hij aangever [slachtoffer] had geslagen.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 18 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij met [betrokkene 4] in de auto zat, en hij uit de auto is gestapt om met aangever [slachtoffer] te praten en dat hij [betrokkene 4] gewenkt heeft om erbij te komen staan.
Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 18 mei 2022 heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 4] , direct na het slaan, tegen hem heeft gezegd dat hij had geslagen.
Bij voormelde stand van zaken acht het hof het door de verdachte geschetste alternatieve scenario niet aannemelijk geworden en stelt het hof dit scenario als ongeloofwaardig terzijde. Het hof betrekt in zijn oordeel dat [betrokkene 4] (“ [betrokkene 4] ”) bij de politie heeft verklaard dat hij lopend op weg was naar [verdachte] , dat hij in de nabijheid van de woning steeds luidere stemmen hoorde, hij [verdachte] en een andere persoon op luide toon zag staan te praten, hij zich daarbij voegde waarop [verdachte] aan hem vroeg bij die andere man te blijven staan omdat hij zijn vriendin, die zich nog in de woning bevond, wilde gaan halen. Voorgaande houdt in, dat op enig moment waargenomen moet zijn dat in de richting waaruit het luide geluid kwam zich drie personen moeten hebben bevonden. Dit wordt door de twee getuigen die ter hoogte van het terras stonden ( [getuige 1] en [getuige 2] ) echter niet waargenomen. Zij verklaren enkel twee personen te hebben gezien.
Het hof verwerpt daarom het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Het hof acht op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 2 februari 2018 schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van aangever [slachtoffer] , welke mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:

mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] , door hem tegen het gezicht te slaan. Het slachtoffer heeft door de mishandeling zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten meerdere botbreuken in het gezicht, waaronder een gebroken neus, een gebroken jukbeen, een gebroken kaak en een gebroken oogkas. Het slachtoffer is geopereerd aan zijn oogkas en jukbeen, waarbij verschillende plaatjes zijn geplaatst.
Door te handelen zoals bewezen is verklaard, heeft de verdachte op gewelddadige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en hem pijn en letsel toegebracht. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
10 maart 2023, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij eerder doch niet recent, onherroepelijk voor strafbare feiten is veroordeeld, maar niet voor soortgelijke feiten als het onderhavige. Het hof betrekt in de strafoplegging dat het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de raadsman in dit verband naar voren gebracht dat de verdachte zzp’er is en het financieel niet breed heeft.
Alles afwegende acht het hof, evenals de rechtbank, in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren subsidiair 90 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht naar rato van twee uren per dag ondergane voorlopige hechtenis, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak evenwel nog het volgende.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 6 maart 2018 in verzekering is gesteld. Op 20 maart 2018 is de voorlopige hechtenis opgeheven. De rechtbank heeft op 1 juni 2022 vonnis gewezen. Vervolgens is op 10 juni 2022 namens de verdachte hoger beroep ingesteld. Het hof doet bij arrest van heden – 16 mei 2023 – einduitspraak.
Het tijdsverloop tussen het aanvangsmoment van de ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM en het wijzen van vonnis door de rechtbank bedraagt derhalve vier jaar en bijna drie maanden. Er is aldus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg met twee jaar en bijna drie maanden. In hoger beroep is de redelijke termijn niet overschreden.
Nu het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen taakstraf meer bedraagt dan honderd uren zal het hof vanwege de overschrijding van de redelijke termijn 20 uren in mindering brengen op de op te leggen taakstraf.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 160 uren, subsidiair 80 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht naar rato van twee uren per dag ondergane voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.939,-, bestaande uit een bedrag van € 939,- aan materiële schade en een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep integraal toegewezen tot het bedrag van
€ 10.939,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij heeft niet te kennen gegeven de vordering in hoger beroep te handhaven. Door de integrale toewijzing van deze vordering in eerste aanleg duurt de vordering evenwel van rechtswege reeds geheel voort in hoger beroep.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep de vordering deels betwist en heeft in dat verband aangevoerd dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en de vordering in zoverre afgewezen dient te worden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 939,-. Dat bedrag heeft betrekking op de gemaakte kosten voor de jas, de reis- en parkeerkosten en het eigen risico van de verzekering. Deze posten zijn voldoende onderbouwd en niet betwist. Deze kosten komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit letsel heeft bekomen en dientengevolge rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof begroot deze schade naar billijkheid op een bedrag van € 7.500,-. Het hof heeft bij de schadebegroting mede gelet op bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is. Voor het overige dient de vordering tot immateriële schadevergoeding te worden afgewezen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het hof een totaalbedrag van € 8.439,00 aan schadevergoeding zal toewijzen.
Het toe te wijzen bedrag zal, zoals gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof zal de verdachte, die als de in het ongelijk gestelde partij kan worden aangemerkt, tevens veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de benadeelde partij en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit arrest door de benadeelde partij nog te maken kosten. Beide kostenposten worden tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 8.439,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
80 (tachtig) dagen hechtenis;
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 8.439,00 (achtduizend vierhonderdnegenendertig euro) bestaande uit € 939,00 (negenhonderdnegenendertig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der voldoening;
wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat der Nederlanden, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.439,00 (achtduizend vierhonderdnegenendertig euro) bestaande uit
€ 939,00 (negenhonderdnegenendertig euro) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 februari 2018 tot aan de dag der voldoening en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 77 (zevenenzeventig) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. S. Taalman, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Kaathoven, griffier,
en op 16 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.