ECLI:NL:GHSHE:2023:1609

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
28 april 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
20-001057-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldwitwassen door geldezel in Marktplaatsfraude

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 28 april 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van schuldwitwassen, omdat zij als geldezel is gebruikt in een Marktplaatsfraude. De verdachte heeft een bankrekening ter beschikking gesteld aan een onbekende dader, waardoor deze in staat was om crimineel verkregen gelden te ontvangen. De verdachte heeft ontkend opzet te hebben gehad, maar het hof oordeelt dat zij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden afkomstig waren uit misdrijf. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast zijn vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, die schadevergoeding hebben geëist voor de verliezen die zij hebben geleden door de fraude. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf bij de fraude betrokken was, maar dat haar handelen wel heeft bijgedragen aan het in stand houden van het criminele circuit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-001057-22
Uitspraak : 28 april 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 11 mei 2022, in de strafzaak met parketnummer 01-154748-21 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de politierechter de verdachte ter zake van ‘medeplegen van witwassen’ veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis, waarvan 15 uren, subsidiair 7 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [benadeelde 6] en [benadeelde 7] integraal toegewezen, telkens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] is toegewezen tot een bedrag van € 86,00, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde 8] is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8] tot een bedrag van € 86,00 aan materiële schade toegewezen. De benadeelde partij is in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat de vordering slechts voor het gedeelte dat door de politierechter is toegewezen aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, ter zake van schuldwitwassen zal veroordelen tot een geldboete van € 1.000,00. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd de vorderingen van de benadeelde partijen geheel toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020, te Bergeijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van totaal 918,50 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een onbekend gebleven dader op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020, te Bergeijk, althans in Nederland, telkens een voorwerp, te weten een geldbedrag van totaal 918,50 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl die onbekend gebleven dader wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf zij, verdachte, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020, te Bergeijk, althans in Nederland, haar, verdachtes bankpas en bijbehorende pincode, althans haar bankrekeningnummer, ter beschikking te stellen aan die onbekend gebleven dader;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020, te Bergeijk, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van totaal 918,50 euro, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl zij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020, te Bergeijk, althans in Nederland, een geldbedrag van totaal 918,50 euro voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het proces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district Eindhoven, basisteam De Kempen, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] , aspirant van politie Eenheid Oost-Brabant, registratienummer PL2100-2020124561, gesloten d.d. 18 januari 2021, bevattende een verzameling op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van politie met doorgenummerde dossierpagina’s 1-120. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hieronder weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2020, dossierpagina’s 6-8, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 5] :
Via marktplaats hebben we een zwembad gekocht van een man, hiervoor hebben we de kosten van het zwembad + de verzendkosten voldaan via een betaalverzoek welke hij
naar ons stuurde. Echter hebben we na bijna twee weken het zwembad niet binnen
gekregen, wordt er niet gereageerd op berichten en wordt de telefoon direct
doorgeschakeld naar de voicemail. Onderzoek op internet met het ibannummer en gehanteerde naam bij dit ibannunmer gaven aan dat deze persoon meerdere oplichtingspraktijken heeft uitgevoerd.
Zij ondertekenden in de app met de naam [naam 1] en [naam 2] [achternaam 1] wonende op West-Terschelling.
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Betaalverzoek (zoals Tikkie)
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 1]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 83,00
Datum betaling: 14-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
2.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 28 mei 2020, dossierpagina’s 16-18, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 1] :
Via marktplaats zou ik een SMEG keukenmachine kopen. Volgens de verkoper kreeg hij diverse apparatuur bij de aanschaf van zijn nieuwe keuken, maar ging hij dat niet gebruiken. We besloten dus dat de verkoper het pakket zou verzenden. Dat was geen enkel probleem. Ik heb de gevraagde prijs, plus de verzendkosten betaald via bankoverschrijving. Een totaalbedrag van 107,50. Na betaald te hebben geen contact meer te krijgen met de verkoper, die zichzelf [naam 3] en [naam 2] - [achternaam 1] noemden. Daarna zag ik een mailtje van marktplaats dat deze verkoper geblokkeerd is in verband met verdenkingen van frauduleuze acties. Het product is niet geleverd. Het adres was een dorp in Friesland, Hallum.
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 3]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [naam 3] en [naam 2] - [achternaam 1]
Bedrag aankoop in euro's: 107,50
Datum betaling: 17-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
3.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juni 2020, dossierpagina’s 29-31, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever 1] :
Wij hebben op 15 mei 2020 contact gehad met [naam 4] , die had diverse Smeg producten te koop staan, waarop ik een bericht heb gestuurd. Het was een goed contact, dus ik zei dat is goed ik doe nu 75 euro betalen en dan als ik de spullen binnen heb dan het restant. Dat was geen probleem. Als ik de betaling had gedaan, zouden zij het gelijk opsturen. Ik heb gelijk het bedrag van 75 euro op 15 mei overgemaakt naar [verdachte] [rekeningnummer 2] . (...) Nu is het inmiddels 4 juni, ruim 2,5 week geleden, en niks ontvangen en niks meer gehoord. De verkopers waren [naam 3] en [naam 4] , te [plaats 1].
Betaling
Hoe hebt u betaald?: IDEAL
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 4]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 75,00
Datum betaling: 15-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
4.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2020, dossierpagina’s 40-43, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 7] :
Ik heb op 11 mei 2020 een aankoop gedaan op marktplaats. Product: opblaasbare jaccuzi. Aanschafprijs 100 euro. Verzendkosten 13 euro. Het product is niet geleverd. Opgegeven naam verkoper. [verdachte] [adres 2] . Verkoper heeft niets meer van zich laten horen.
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 5]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 100,00
Datum betaling: 11-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
5.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 4 juni 2020, dossierpagina’s 48-50, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 6] :
Op 8 mei 2020 hebben we op marktplaats een zwembad gekocht. Ik heb 90 euro betaald aan de verkoper. Een uur later kreeg ik een mail van marktplaats dat het om een frauduleuze advertentie ging. Echter heb ik meteen verkoper weer een bericht gestuurd maar helaas. Geen reactie meer. Tot op de dag van vandaag geen geld terug en geen zwembad.
Verkoper [verdachte] , [plaats 1].
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 6]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 90,00
Datum betaling: 08-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
6.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 15 mei 2020, dossierpagina’s 55-57, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 8] :
Ik wil aangifte doen van het volgende: op 11/05/2020 heb ik bij Webwinkel Marketplace het product Philips Lumea Prestige BRI959 gekocht. Dit product is nog steeds niet bezorgd. Het aankoopbedrag is wel van mijn bankrekening afgeschreven. Verkoper is [betrokkene 1] uit [plaats 2].
Betaling
Hoe hebt u betaald?: IDEAL
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 7]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [betrokkene 1]
Bedrag aankoop in euro's: 86,00
Datum betaling: 11-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
7.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 22 mei 2020, dossierpagina’s 64-66, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [benadeelde 2] :
Verkoper heeft niet geleverd
Heeft u de verkoper betaald voor het product of een aanbetaling gedaan? Ja, betaald op rekeningnummer [rekeningnummer 2] t.n.v. [verdachte] . Verkoper gebruikte de naam [verdachte] . Kan hem niet meer bereiken. Product: Philips Lumea Prestige, niet geleverd.
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 8]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 86,00
Datum betaling: 15-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
8.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 13 mei 2020, dossierpagina’s 72-74, voor zover inhoudende als verklaring van aangever [aangever 2] :
Ik zag een zwembad staan op marktplaats. In contact gekomen met de verkoper en uiteindelijk besloten om de helft te betalen inclusief de verzendkosten. Vervolgens betaal ik dit en na een uur krijg ik een mail van marktplaats dat ze de persoon hebben verwijderd omdat dit waarschijnlijk een frauduleuze advertentie is. De verkoper heeft niet geleverd. De verkoper gebruikte een adres op [plaats 1]. Verkoper: [naam 7], [naam 8] [achternaam 1] .
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 9]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 48,00
Datum betaling: 08-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
9.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 20 mei 2020, dossierpagina’s 77-79, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [aangever 3] :
Ik had via marktplaats een smet blender gekocht. Er is niks geleverd en ik kreeg 2 uur nadat ik de deal had gemaakt al een melding van marktplaats over dat deze persoon misschien fraude aan het plegen is. Dit mailtje kwam voor mij helaas al te laat, ik had de betaling al gedaan. De verkoper heeft het geld ontvangen maar heeft het pakket niet opgestuurd.
De transactie is gedaan op een rekeningnummer op naam van [verdachte] , adres [plaats 2].
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Betaalverzoek (zoals Tikkie)
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 10]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 75,00
Datum betaling: 17-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
10.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2020, dossierpagina’s 82-84, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 3] :
Product(en):
EEN ZWEMBAD VAN INTEX
Aantal: 1 stuks
Bijzonderheden: het ging om een nieuw zwembad, zat nog in de verpakking.
Het product is: Niet geleverd.
Verkoper [naam 2] [achternaam 1] in [plaats 2].
Betaling
Hoe hebt u betaald?: Bankoverschrijving binnen Europa
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 11]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 83,00
Datum betaling: 12-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.
11.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 25 mei 2020, dossierpagina’s 87-89, voor zover inhoudende als verklaring van aangeefster [benadeelde 4] :
Via marktplaats hebben wij op 9 mei geboden op een zwembad. Meteen een akkoord voor 70 en afgesproken dat voor een totaal aan 85 het zwembad verstuurd zou worden. Het geld is overgemaakt naar [naam 9] . In de correspondentie is [naam 6] en [naam 5] - [achternaam 1] genoemd. Geld is overgemaakt naar
[rekeningnummer 2] op 9 mei. Op 14, 17 en 19 mei hebben we via het marktplaats platform geprobeerd contact te krijgen, zonder resultaat. De verkoper heeft niets geleverd. De verkoper gebruikte een adres op Vlieland.
Betaling
Hoe hebt u betaald?: IDEAL
Uw bankrekeningnummer: [rekeningnummer 12]
Bankrekeningnummer verkoper: [rekeningnummer 2]
Naam rekeninghouder verkoper: [verdachte]
Bedrag aankoop in euro's: 85,00
Datum betaling: 09-05-2020
Ik doe aangifte van online handelsfraude en oplichting.

12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2020, dossierpagina 100, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

In dit onderzoek is bekend geworden dat 11 gedupeerden geld hebben overgemaakt naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] . Met een vordering ex. artikel 126nc van het Wetboek van Strafvordering, d.d. 22 mei 2020, zijn de identificerende gegevens van de rekeninghouder, van het bij de oplichting gebruikte rekeningnummer opgevraagd
.Naar aanleiding van deze vordering deelde de ABN AMRO bank mede, dat genoemd rekeningnummer in gebruik is bij:
[verdachte]
geboren [geboortedag] 1998
[adres 1]
[adres 1]

13.13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 december 2020, dossierpagina’s 119-120, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :

Zichtbaar is dat op de ABN AMRO bank rekening van [verdachte] , rekeningnr. [rekeningnummer 2] , 918,50 euro werd gestort door 11 unieke privé personen.

14.14.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 juli 2020, dossierpagina’s 92-93, voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :

Ik, verbalisant [verbalisant 2] , medewerker intake en service werkzaam binnen basisteam Dommelstroom heb op 4 juni 2020 [verdachte] gebeld.
Ik hoorde dat [verdachte] zei dat ze een tijdje geleden met een vroegere klasgenoot contact had gekregen die ze al een tijdje niet had gezien. [verdachte] had tegen de jongen gezegd dat ze haar baan kwijt was geraakt in de Corona tijd en ontzettende geld stress had en in de shit zat. Deze jongen bood haar een luisterend oor, praatte alles goed en gaf aan dat hij voor [verdachte] wel geld kon verdienen. [verdachte] moest dan haar bankpas met pincode aan hem geven. Dit wilde [verdachte] niet omdat ze haar bankpas niet kon missen. De jongen adviseerde [verdachte] toen om een nieuwe bankpas aan te vragen. [verdachte] had toch een bankpasje nodig voor haar bedrijfje. [verdachte] moest haar limiet verhogen van de jongen en haar bankpas met de pincode aan de jongen geven. [verdachte] heeft vervolgens het nieuwe bankpasje van haar bedrijfje aan de jongen gegeven.

15.

Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 12 november 2020, dossierpagina’s 103-112, voor zover inhoudende als verklaring van verdachte [verdachte] :

V: door verbalisant gestelde vraag
A: door verdachte gegeven antwoord/gemaakt opmerking
A: Ik wilde omdat ik zonder werk zat geld verdienen en ik ben in contact gekomen met een oud klasgenoot van mij. Ik wilde graag een eigen bedrijf als personal shopper. Hij zei tegen mij dat hij mij wel kon helpen. Ik had natuurlijk een startkapitaal nodig en hij kon wel wat voor mij betekenen. Ik heb duidelijk van te voren tegen hem aangegeven dat het goed was, maar ik had ook gezegd dat ik niet in de problemen wilde komen, omdat ik daar niet van hou en me daar niet mee bezig houd.
Hij zei dat ik twintig euro op mijn rekening moest zetten om de rekening te activeren. Hij heeft vervolgens de twintig euro gepind. Hij ging verder met de rekening en met mijn bedrijf aan de slag.
Deze jongen heet [betrokkene 2] , ik weet zijn achternaam niet meer, maar hij woont in Eindhoven of Best. Ik weet niet precies waar.
Ik vond het lang duren dat ik iets hoorde, ik vroeg aan hem hoe het nu precies zat. Ik kreeg steeds vage antwoorden van hem terug. Dat hij ermee bezig was. Toen begon ik langzaamaan te twijfelen. Hij zei tegen mij dat hij nog niets had kunnen regelen, maar omdat ik bijna jarig was zou ik van hem geld krijgen. Ik zou het dan pas terug hoeven betalen als ik weer werk had. Hij zei dat ik het in delen terug kon betalen. Hij zei ik geef jou geld uit mijn eigen zak.
Hij heeft mij uiteindelijk 350 euro gegeven. Dit heeft hij in twee delen betaald. Dit heeft hij overgemaakt op mijn eigen rekening van de Rabobank. Hij zei dat iemand anders dit geld had overgemaakt namens hem, naar mijn rekening. Ik zei toen tegen hem dat ik mijn pasje terug wilde omdat het niet opschoot. Hij ging zielig doen dat het niet goed met zijn gezondheid ging. Er gingen weer een paar weken overheen.
Hij zocht via social media, Instagram of snapchat contact met mij.
(…)
V: Heb je zelf wel eens op die ABN rekening gekeken?
A: Ik heb dat wel gedaan, maar heb daar geen geld op staan. Ik heb alleen die twintig euro gezien, omdat ik die van mijn eigen Rabobankrekening heb overgemaakt naar die ABN rekening. Dit heb ik overgemaakt in april. Dat bedrag dat hij naar mij had overgemaakt wat ik toen moest terugbetalen is op 30 april geweest.
(…)
V: Wat wilde hij van jou hebben?
A: Hij wilde mijn bankpas, pincode en als ik de app had gedownload moest ik hem de inloggegevens ook geven.
V: Wanneer heb je jouw bankpas en pincode aan hem gegeven?
A. Ik denk rond midden april.

16.

Een schriftelijk verslag OM-hoorgesprek d.d. 3 augustus 2021, inhoudende de verklaring van de verdachte:

[betrokkene 2] is een oud klasgenoot. Hij heeft mij via social media benaderd. We zijn toen verder gegaan op snapchat. Ik zat op enig moment zonder werk vanwege corona, ik wilde een bedrijf als personal shopper starten. Ik had geen geld en dus geen startkapitaal. Hij heeft aangegeven dat hij me kon helpen. Ik heb hem wel gezegd dat ik geen criminele dingen wilde doen. Ik hoorde op enig moment steeds minder van hem en toen werd het wat vaag.
17.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 11 mei 2022, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
Op advies van mijn oud klasgenoot [betrokkene 2] heb ik een zakelijke bankrekening op
mijn naam geopend bij de ABN AMRO. Dit was de bankrekening waarvan het
rekeningnummer eindigt op de getallen [rekeningnummer 2] . [betrokkene 2] zou met mijn rekening en bedrijf aan de
slag gaan. Ik heb hem het pasje met pincode van deze rekening gegeven.
Ik was werkloos en wilde personal shopper worden. Hiervoor wilde ik een eigen bedrijf starten. [betrokkene 2] heeft mij via social media benaderd en zou me gaan helpen bij het opstarten van mijn bedrijf want ik had geen startkapitaal. In het begin was ik daar voorzichtig mee.
Nadat ik die bankrekening had geopend, zou [betrokkene 2] het van me overnemen en daarvoor had hij mijn pas en pincode nodig. Eind april 2020 gaf [betrokkene 2] mij een startkapitaal van € 350.-. Met dit bedrag kon ik goederen voor cliënten in gaan kopen. [betrokkene 2] zei dat hij mijn pas en pincode nodig had om geld op de rekening te storten. Hij gaf aan dat hij contant moest storten. Hij deed wazig en ik kreeg vanaf eind mei 2020 steeds moeilijker contact met hem.
In juni 2020 bleek dat de rekening geblokkeerd was.

18.

De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van dit hof op 14 april 2023, voor zover inhoudende:

Ik kwam in contact met een oud klasgenoot. Hij zocht contact met mij via social media. Ik had hem toen 2 jaar niet gezien. Hij kon € 1000,- lenen aan mij als startkapitaal. Rond mijn verjaardag heb ik € 350,- gekregen. Dat geld heeft hij op mijn andere rekening dan de ABN AMRO gestort.
Bewijsoverwegingen
In het dossier bevinden zich aangiften van [benadeelde 1] , [aangever 1] , [benadeelde 2] , [aangever 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 4] , [benadeelde 5] , [aangever 3] , [benadeelde 6] , [benadeelde 8] en [benadeelde 7] . Zij hebben allen aangifte gedaan van oplichting, inhoudende dat zij op een advertentie op Marktplaats, dan wel Marketplace hebben gereageerd en dat zij, nadat zij met de ogenschijnlijke verkoper tot overeenstemming waren gekomen over het te betalen bedrag en dit bedrag vervolgens hadden overgemaakt, zij nooit het door hen aangekochte goed hebben ontvangen. Het overeengekomen bedrag hebben de aangevers overgemaakt op bankrekeningnummer [rekeningnummer 2] .
Aan de hand van informatie die de politie heeft verkregen van de ABN AMRO bank is geconcludeerd dat het bankrekeningnummer toebehoort aan de verdachte. Uit het strafdossier komt op grond van die omstandigheden de verdenking naar voren dat de verdachte geldbedragen op haar bankrekening voorhanden heeft gehad die door oplichting via Marktplaats zijn verkregen.
De verdachte wordt in deze zaak verweten dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzet- dan wel schuldwitwassen met betrekking tot de geldbedragen die de aangevers op haar bankrekening hebben gestort.
De verdachte heeft ontkend dat zij criminele intenties heeft gehad. Zij heeft – kort gezegd – verklaard dat zij er in is geluisd en zij net zo goed slachtoffer is als de aangevers. Naïviteit is niet strafbaar.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman in de kern aangevoerd dat de verdachte geen opzet of schuld heeft gehad aan hetgeen aan haar ten laste is gelegd.
Het hof overweegt dat in het dossier geen bewijsmiddelen aanwezig zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte opzet, zowel in de zin van zuiver opzet als in de zin van voorwaardelijk opzet, op het verkrijgen en het voorhanden hebben van de geldbedragen met een criminele herkomst heeft gehad. Gelet daarop zal de verdachte worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde (opzet)witwassen.
Ingevolge artikel 420quater, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht maakt de verdachte zich wel schuldig aan schuldwitwassen als zij redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen, die werden overgemaakt op haar rekening afkomstig waren uit enig misdrijf. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het gaan om grove of aanmerkelijke onvoorzichtigheid ten aanzien van de herkomst van het goed. Daarvan is sprake indien de verdachte bij enig nadenken over de haar bekende gegevens betreffende het goed, had kunnen vermoeden dat het goed van misdrijf afkomstig was en zij zonder nader onderzoek naar de herkomst van het goed niet had mogen handelen zoals is bewezen verklaard. Schuld vereist dus een zekere mate van onvoorzichtigheid, gebrek aan voorzorg of nalatigheid. Wat van de verdachte over de in acht te nemen voorzichtigheid verwacht mag worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat er in de periode van 7 mei 2020 tot en met 28 mei 2020 op de bankrekening van de verdachte geldbedragen van in totaal € 918,50 euro zijn gestort, afkomstig van vorengenoemde aangevers, die allemaal slachtoffer zijn geworden van Marktplaatsfraude.
De verdachte heeft daarover verklaard dat zij via social media werd benaderd door een oud klasgenoot, genaamd [betrokkene 2] , die zij op dat moment 2 jaar niet had gezien. De verdachte heeft [betrokkene 2] verteld dat zij een eigen bedrijf als personal shopper wilde starten, maar dat zij geen geld had en om die reden geen startkapitaal. [betrokkene 2] zou toen hebben aangegeven dat hij de verdachte kon helpen. Ten overstaan van verbalisant [verbalisant 2] heeft de verdachte verklaard dat [betrokkene 2] alles goed praatte en aangaf dat hij voor de verdachte wel geld kon verdienen. De verdachte moest dan haar bankpas met pincode aan hem geven. Dit wilde zij niet omdat ze haar bankpas niet kon missen. De jongen adviseerde de verdachte toen om een nieuwe bankpas aan te vragen. Ook moest de verdachte haar limiet verhogen.
De verdachte heeft ten overstaan van de officier van justitie [verbalisant 3] verklaard dat zij [betrokkene 2] heeft gezegd dat zij geen criminele dingen wilde doen. Nadat zij een zakelijke bankrekening had geopend bij de ABN AMRO heeft zij midden april 2020 de bankpas alsmede de pincode van deze rekening aan [betrokkene 2] gegeven. [betrokkene 2] zou de verdachte hebben verteld dat zij € 20,00 op de rekening moest zetten om de rekening te activeren, anders kon hij er geen geld op storten. De verdachte heeft dit vervolgens gedaan waarna [betrokkene 2] de € 20,00 heeft gepind. [betrokkene 2] zou haar hebben gezegd dat hij haar een startkapitaal van € 1000,- kon lenen. Dat heeft zij nooit ontvangen. Eind april heeft zij van [betrokkene 2] wel een bedrag van (totaal) € 350,- ontvangen op haar (andere) bankrekening. Dit bedrag was door iemand anders gestort.
In haar verhoor bij de politie heeft de verdachte verklaard dat zij na verloop van tijd begon te twijfelen. Toen ze in juni 2020 op de rekening wilde kijken, bleek dat de rekening was geblokkeerd.
Het hof leidt uit de verklaring van de verdachte, dat zij in juni 2020 op haar rekening heeft willen kijken, af, dat zij in de voorliggende periode eveneens op haar rekening kon kijken en dat zij aldus zicht had op wat er op die rekening gebeurde. Ze heeft ook de € 20,00 gezien op de rekening. Verondersteld mag dan ook worden, behalve in het geval van contra-indicaties die hier niet zijn gebleken, dat de verdachte de beschikkingsmacht had over haar eigen rekening en de daarop gestorte gelden. Het hof is aldus van oordeel dat de verdachte de op haar rekening gestorte bedragen feitelijk voorhanden heeft gehad.
Hoewel verdachte ontkent wetenschap daarvan te hebben gehad, is het hof van oordeel dat zij daarvan een meerdere of mindere mate van bewustheid heeft gehad. Door een bankrekening met bankpas aan een derde ter beschikking te stellen, moet zij zich bewust zijn geweest van de mogelijke aanwezigheid van daarop te storten en gestorte bedragen. Dat was immers ook het doel van het ter beschikking stellen van die rekening.
Het hof is van oordeel dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Zoals hiervoor is overwogen dient beoordeeld te worden of de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het geld dat op haar rekening is gestort een criminele herkomst had. De in deze zaak gegeven omstandigheden leiden er naar het oordeel van het hof toe dat de verdachte met enig nadenken had kunnen vermoeden dat het geld een criminele herkomst had en dat zij zonder nader onderzoek niet had mogen handelen.
De verdachte heeft op advies van [betrokkene 2] , een jongen die ze nauwelijks kende, al twee jaar niet had gezien en die haar benaderde via social media een bankrekening geopend. Zij heeft na het openen van die bankrekening de daarbij behorende bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan [betrokkene 2] , zodat [betrokkene 2] geld op de rekening kon storten. Ook heeft ze haar limiet verhoogd. Het hof betrekt in zijn oordeel dat de verdachte heeft verklaard dat zij tegen [betrokkene 2] heeft gezegd dat zij geen criminele dingen wilde doen. Deze [betrokkene 2] had de door haar gestorte € 20,00 gelijk gepind van de rekening. [betrokkene 2] had voorts een bedrag gestort van € 350,00 op haar eigen bankrekening, welk bedrag echter door iemand anders was betaald. Ook duurde het lang en was [betrokkene 2] vaag, ze heeft haar pasje teruggevraagd maar toen [betrokkene 2] zielig begon te doen heeft ze toch weer de boel op zijn beloop gelaten.
Het hof is van oordeel dat de verdachte in de gegeven omstandigheden heeft moeten inzien – en gezien haar uitlating tegen [betrokkene 2] ook daadwerkelijk heeft ingezien – dat het afgeven van de pinpas met bijbehorende pincode onverantwoord was en zij zich in het verlengde daarvan had moeten realiseren dat daarmee transacties konden plaatsvinden met geld dat mogelijk afkomstig was uit enig misdrijf. Door vervolgens niet meer naar haar rekening om te kijken en onvoldoende vragen te stellen aan [betrokkene 2] en geen nader onderzoek te doen naar de herkomst van de daarop gestorte bedragen, heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig gehandeld. Gelet op het voorgaande acht het hof de verdachte schuldig aan schuldwitwassen.
Het hof verwerpt mitsdien het tot vrijspraak strekkende verweer van de verdediging in al zijn onderdelen.
Resumerend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd:
schuldwitwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de verdachte een geldboete van € 1.000,00 wordt opgelegd.
De raadsman van de verdachte heeft bepleit aan de verdachte, ingeval van een bewezenverklaring, de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete van € 1.000,00 deels voorwaardelijk op te leggen.
Het hof heeft het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat zij zich als geldezel heeft laten gebruiken en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan schuldwitwassen van gelden die via Marktplaatsfraude zijn verkregen. Weliswaar is niet gebleken dat de verdachte zelf bij de Marktplaatsfraude betrokken was, maar zij heeft de fraude door een ander mogelijk gemaakt door een bankrekening ter beschikking te stellen. Daardoor heeft de verdachte schade en hinder aan de betrokkenen veroorzaakt, het circuit van internetoplichting in stand gehouden en de integriteit van het financiële en economische verkeer geschonden. Door het (faciliteren van het) wegsluizen van crimineel geld wordt de opsporing van onderliggende misdrijven bemoeilijkt. Het hof rekent het de verdachte aan dat zij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 februari 2023, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat zij niet eerder ter zake van strafbare feiten is veroordeeld.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Ten overstaan van het hof heeft de verdachte naar voren gebracht dat zij ten gevolge van deze zaak veel stress ondervindt, dat zij fulltime werkzaam is bij [bedrijf] en dat zij niet verslaafd is aan alcohol of drugs.
Omdat niet is gebleken dat de verdachte direct betrokken was bij de Marktplaats-fraude acht het hof oplegging van een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,00, met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete heeft het hof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Met oplegging van deze voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 107,50 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 107,50 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 107,50 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 1] is toegebracht tot een bedrag van € 107,50. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 100,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 100,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 100,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 2] is toegebracht tot een bedrag van € 100,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 8]
De benadeelde partij [benadeelde 8] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, die in hoger beroep nog aan de orde is tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 86,00 aan materiele schade.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 86,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, van € 86,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 8] is toegebracht tot een bedrag van € 86,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 83,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 83,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 83,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 3] is toegebracht tot een bedrag van € 83,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 85,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 85,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 85,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 4] is toegebracht tot een bedrag van € 85,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 5]
De benadeelde partij [benadeelde 5] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 83,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 83,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 83,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 5] is toegebracht tot een bedrag van € 83,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 6]
De benadeelde partij [benadeelde 6] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 90,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 90,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 90,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 6] is toegebracht tot een bedrag van € 90,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 7]
De benadeelde partij [benadeelde 7] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 113,00 ter zake van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep geheel toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 mei 2020.
De benadeelde partij heeft de vordering tot schadevergoeding gehandhaafd.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat de vordering van de benadeelde partij vanwege de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt dat de verdachte weliswaar niet heeft bewerkstelligd dat het geldbedrag ter hoogte van € 113,00 door de benadeelde partij op de bankrekening werd gestort, maar zij heeft wel mogelijk gemaakt dat het overgeboekte geldbedrag door een ander is weggesluisd. Het hof is aldus van oordeel dat er sprake is van een zodanig verband tussen het bewezenverklaarde schuldwitwassen en de door de benadeelde partij gevorderde schade dat aannemelijk is dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreekse schade is toegebracht.
Het hof zal zodoende het gevorderde bedrag van € 113,00 in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde feit rechtstreeks schade aan het slachtoffer [benadeelde 7] is toegebracht tot een bedrag van € 113,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36f en 420quatr van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 107,50 (honderdzeven euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 107,50 (honderdzeven euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 100,00 (honderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 100,00 (honderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 8] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 86,00 (zesentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der voldoening.
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 8] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 86,00 (zesentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 83,00 (drieëntachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 83,00 (drieëntachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 85,00 (vijfentachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 85,00 (vijfentachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 5] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 83,00 (drieëntachtig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 5] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 83,00 (drieëntachtig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dag kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 6] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 90,00 (negentig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente 8 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 6] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 90,00 (negentig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de 8 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 1 (één) dage kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 7] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 113,00 (honderddertien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der voldoening;
veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 7] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 113,00 (honderddertien euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 mei 2020 tot aan de dag der voldoening, en bepaalt dat gijzeling voor de duur van ten hoogste 2 (twee) dagen kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid van de schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. S. Taalman en mr. E.E. van der Bijl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Peperkamp, griffier,
en op 28 april 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Taalman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.