In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 6 augustus 2021. De verdachte, geboren in 1960, was betrokken bij een hennepkwekerij en had een transactieovereenkomst gesloten met het openbaar ministerie. De rechtbank had het openbaar ministerie ontvankelijk verklaard in de vervolging en de feiten bewezen verklaard als medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door twee of meer verenigde personen. De rechtbank legde geen straf op, maar de verdachte voldeed niet aan alle voorwaarden van de transactieovereenkomst, wat leidde tot de vervolging.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, terwijl de verdediging betoogde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de redelijke termijn in eerste aanleg aanzienlijk is overschreden, maar dat dit niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Het hof oordeelde dat de vervolging gerechtvaardigd was, gezien de ernst van de feiten en het niet voldoen aan de transactievoorwaarden door de verdachte.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd en de verdediging in haar verweren verworpen. De beslissing van het hof is genomen met inachtneming van de beginselen van een goede procesorde en de belangen van de strafrechtelijke handhaving. Het hof heeft ook aanvullende bewijsmiddelen in overweging genomen, waaronder proces-verbaal van verbalisanten en verhoor van medeverdachten.