ECLI:NL:GHSHE:2023:1592

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 februari 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
20-000422-22
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arrest van het gerechtshof over openlijke geweldpleging in vereniging met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 februari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 2001, was eerder veroordeeld voor openlijke geweldpleging en had een gevangenisstraf van 8 maanden gekregen, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het hof heeft de zaak onderzocht op de terechtzitting en kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd, en de pleitnotities van de raadsvrouw van de verdachte, die vrijspraak heeft bepleit.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2021 te Breda openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen twee slachtoffers, waarbij zwaar lichamelijk letsel is toegebracht. De verdachte heeft een vuistslag gegeven aan slachtoffer 1 en ook slachtoffer 2 geslagen. Het hof heeft de verklaringen van getuigen en camerabeelden in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging. De verdachte is vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, omdat niet kon worden bewezen dat dit letsel door hem was veroorzaakt.

De straf die het hof heeft opgelegd bestaat uit een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waaronder schadevergoeding aan de slachtoffers. De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft recht op € 5.232,87 aan schadevergoeding, terwijl de vordering van [slachtoffer 2] tot € 375,00 is toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] is niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000422-22
Uitspraak : 21 februari 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 15 februari 2022, in de strafzaak met parketnummer 02-254261-21 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2001,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte voor de onder 1 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijk strafdeel zijn naast algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden verbonden, waarvan de dadelijke uitvoerbaarheid is gelast. Voorts zijn in het vonnis beslissingen genomen over de vorderingen van de benadeelde partijen.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep te bevestigen en daarbij rekening te houden met de verlaging van de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] ter terechtzitting in hoger beroep.
Namens de verdachte heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde. Daaraan is in de kern ten grondslag gelegd dat het bestanddeel ‘in vereniging’ niet kan worden bewezen. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft zij vrijspraak bepleit omdat het feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsvrouw heeft bepleit de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw deze vorderingen (gedeeltelijk) betwist.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een (deels) andere bewezenverklaring komt.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Breda met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, althans op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit opzettelijk gewelddadig -meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (lachgas)tank/fles, althans een hard en/of zwaar voorwerp, op/tegen het hoofd, althans het lichaam, van die [slachtoffer 1] te slaan/gooien en/of -een kopstoot te geven en/of te stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of -te stompen/slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] , en welk door hem gepleegd geweld zwaar lichamelijk letsel (te weten een schedelbasisfractuur en/of oogkasfractuur en/of gebroken neus en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel), althans enig lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
subsidiair
hij op of omstreeks 24 mei 2021 te Breda tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft mishandeld door -een kopstoot te geven en/of te stompen/slaan in/op/tegen het gezicht en/of hoofd althans het lichaam van die [slachtoffer 1] en/of -te stompen/slaan op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer 2] , terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur en/of oogkasfractuur en/of gebroken neus en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:
hij op 24 mei 2021 te Breda met een ander, op of aan de openbare weg, te weten de [locatie 1] en/of de [locatie 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit opzettelijk gewelddadig te stompen tegen het gezicht van die [slachtoffer 1] en stompen/slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene bewijsoverweging
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Bijzondere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de onder 1 primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging in vereniging gepleegd. Daartoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat het bestanddeel ‘in vereniging’ niet kan worden bewezen.
Het hof stelt vast dat de verdachte (hierna ook: [verdachte] ) met onder andere de medeverdachte [medeverdachte] (hierna ook: [medeverdachte] ) op 24 mei 2021 rond 02:30 uur op het parkeerterrein van [bedrijf] aan de [locatie 1] / [locatie 2] te Breda aanwezig waren. Zij waren daar al enige tijd aanwezig, waren muziek aan het luisteren en lachgas aan het gebruiken. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] waren daar met hun collega’s [getuige] en [betrokkene] ook aanwezig. Zij waren net klaar met hun werk bij [bedrijf] en stonden buiten na te praten. Door een of meer personen in het groepje van de verdachte werd geroepen naar de medewerkers van [bedrijf] op een manier die door hen als vervelend werd ervaren. [slachtoffer 1] besloot de politie te bellen. [verdachte] is daarop naar het groepje, waartoe [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] behoorden, toegelopen. Hij heeft [slachtoffer 1] aangesproken. [verdachte] vroeg hem meerdere malen op agressieve toon of hij de politie aan het bellen was, wilde zijn telefoon zien en heeft [slachtoffer 1] toen een vuistslag tegen zijn gezicht gegeven. Vervolgens kwam [medeverdachte] op het incident af. [medeverdachte] nam daarbij een lachgastank mee. [medeverdachte] vroeg wie de politie had gebeld. [verdachte] wees op [slachtoffer 1] en zei dat hij het was. [medeverdachte] had de lachgastank nog steeds vast en heeft daarmee tweemaal in de richting van [slachtoffer 1] gezwaaid.
Het hof heeft op camerabeelden – die ter terechtzitting van het hof zijn getoond – waargenomen dat op enig moment rechtsboven in beeld een cilindervormig voorwerp op de grond valt, vermoedelijk een lachgasfles, dat [slachtoffer 1] kort daarop achteruit komt lopen, met voor zich en gevolgd door [medeverdachte] , en dat [slachtoffer 1] hierna tegen de grond ten val komt op zijn rechteraangezicht, waarna op die plaats op de grond ook bloed is te zien. Kort voordat [slachtoffer 1] ten val komt is te zien dat [verdachte] komt aanrennen in de richting van [slachtoffer 1] en met zijn rechterhand een zwaaiende beweging maakt in diens richting, maar hem niet raakt, omdat [slachtoffer 1] op dat moment ten val komt. Kort nadat [slachtoffer 1] op de grond viel heeft [verdachte] [slachtoffer 2] , die zich over [slachtoffer 1] wilde ontfermen, een vuistslag tegen zijn gezicht gegeven. [verdachte] heeft dat ook bekend.
[medeverdachte] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [slachtoffer 1] heeft geslagen, waarna [slachtoffer 1] op de grond viel en bewusteloos was.
[slachtoffer 1] heeft onder meer een gebroken neus, een oogkasfractuur, aangezichtsfractuur en een schedelfractuur opgelopen. Daarnaast is sprake van een grote barstwond rechts op het voorhoofd met een forse bloeduitstorting. Ook wordt gesproken van een ‘contusio cerebri’, ofwel hersenkneuzing. [slachtoffer 1] heeft twee dagen in het ziekenhuis verbleven en heeft een flink litteken boven zijn rechteroog aan het voorval overgehouden.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich gewelddadig heeft gedragen jegens [slachtoffer 1] , waarna [medeverdachte] zich bij [verdachte] heeft gevoegd en zich (nadat [verdachte] [slachtoffer 1] had aangewezen als degene die de politie had gebeld) eveneens heeft schuldig gemaakt aan geweld jegens [slachtoffer 1] , waarna [verdachte] een derde, die [slachtoffer 1] wilde helpen, eveneens heeft geslagen. Dit alles vond plaats op een parkeerplaats aan de openbare weg. Hiermee is, naar het oordeel van het hof, bewezenverklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan -kort gezegd- openlijke geweldpleging in vereniging. Aan de verklaring van de verdachte dat hij niets van de geweldshandelingen van [medeverdachte] heeft meegekregen gaat het hof dan ook als ongeloofwaardig voorbij.
Het hof volgt niet de lezing van de advocaat-generaal, dat [slachtoffer 1] door [medeverdachte] met een lachgasfles tegen het gezicht is geslagen, mede nu dat op de camerabeelden niet is te zien. De camerabeelden bieden naar het oordeel van het hof meer steun aan het scenario dat [slachtoffer 1] door een (harde) vuistslag ten val is gekomen, dan door het slaan met een lachgasfles. Hoewel enkele getuigen op dit punt anders hebben verklaard, overweegt het hof dat het feitencomplex zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld en dat de getuigen dit (mogelijk) niet goed hebben kunnen waarnemen. Getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris bijvoorbeeld verklaard dat in zijn herinnering hij ergens anders stond dan op de beelden te zien was en dat [slachtoffer 1] ook anders viel blijkens de beelden dan hij zich kon herinneren. Anders dan bij de politie heeft [getuige] ook verklaard dat hij niet zag waarmee [slachtoffer 1] werd geslagen.
Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
De verdachte zal van de strafverzwarende omstandigheid van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel worden vrijgesproken, nu niet kan worden bewezen dat dit letsel door toedoen van de verdachte is veroorzaakt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De advocaat-generaal heeft gevorderd de opgelegde straf in het vonnis waarvan beroep integraal te bevestigen.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting van het hof verzocht – kort en zakelijk weergegeven – een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest, in combinatie met de oplegging van een forse voorwaardelijke gevangenisstraf en een hoge taakstraf. Volgens de raadsvrouw heeft de oplegging van bijzondere voorwaarden geen toegevoegde waarde gelet op de inhoud van het recent opgestelde voortgangsverslag.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft zich, samen met [medeverdachte] , schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De verdachte was de aanstichter van het geweld en heeft zich op agressieve wijze gedragen in de richting van slachtoffer [slachtoffer 1] . Daarna heeft [medeverdachte] getracht [slachtoffer 1] te raken met een lachgasfles en heeft [medeverdachte] [slachtoffer 1] hard tegen de grond geslagen. Kort hierna heeft de verdachte slachtoffer [slachtoffer 2] ook een vuistslag in het gezicht gegeven. Het incident heeft, zo volgt uit de slachtofferverklaring van de partner van [slachtoffer 1] , naast het zwaar lichamelijke letsel, de nodige psychische gevolgen voor [slachtoffer 1] teweeggebracht. Ook op [slachtoffer 2] heeft het incident de nodige impact gehad, zoals blijkt uit zijn slachtofferverklaring in eerste aanleg.
Er is sprake van buitensporig en zinloos geweld waarvan ook andere personen getuige zijn geweest. Door het plegen van dergelijk zinloos geweld worden gevoelens van angst, onveiligheid en verontwaardiging in de samenleving versterkt. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof gelet op de rechterlijke oriëntatiepunten bij openlijke geweldpleging begaan tegen personen, zonder lichamelijk letsel. Daarbij is als oriëntatiepunt vermeld een taakstraf van 120 uren.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2022. Daaruit volgt dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan het bewezenverklaarde feit onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een soortgelijk strafbaar feit, te weten een mishandeling. Het hof neemt dit in strafverzwarende zin in aanmerking.
Voorts heeft het hof een voortgangsverslag d.d. 2 februari 2023 over de verdachte in aanmerking genomen, wat betreft de bij het vonnis waarvan beroep opgelegde bijzondere voorwaarden, die dadelijk uitvoerbaar zijn verklaard. Daaruit volgt – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte zijn afspraken goed is nagekomen en de training ‘alcohol en geweld’ heeft afgerond. Er is al langere tijd stabiliteit op praktisch gebied en de verdachte heeft stappen gemaakt in hoe hij nu reageert op een situatie die hem voorheen aanzette tot geweld. Wel blijft zorgelijk dat de verdachte de relatie tussen middelengebruik en het delict niet erkend en dat hij niet uitsluit dat hij zal reageren met geweld als goede vrienden van hem in een gevecht raken. Het toezicht bestaat thans enkel nog uit het volgen van verdachtes situatie en het nagaan of deze stabiel blijft.
Alles afwegende acht het hof een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een taakstraf van 200 uren subsidiair 100 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het hof acht geen termen aanwezig om bijzondere voorwaarden op te leggen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 8.732,87, bestaande uit de volgende kostenposten:
Jas € 129,99
Stomerij € 17,95
Huishoudelijke hulp/mantelzorg € 1.170,00
€ 196,00
Ziekenhuis daggeld € 62,00
Kosten zonder nut € 156,93
----------------
Totaal materiële schade € 1.732,87
Immateriële schade € 7.000,00
----------------
Totaal € 8.732,87
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.732,87, bestaande uit een bedrag van € 1.732,87 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,00 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van de oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde materiële schadevergoeding acht het hof volledig toewijsbaar tot het bedrag van € 1.732,87. Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Deze schadeposten zijn ook door de benadeelde partij voldoende onderbouwd.
Gelet op de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer, en gelet op de bedragen die door de Nederlandse rechter in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, begroot het hof de immateriële schade die [slachtoffer 1] rechtstreeks door het bewezenverklaarde heeft geleden naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,00. Ten aanzien van het overige deel van de gevorderde immateriële schadevergoeding is het hof onvoldoende in staat een afgewogen beslissing te geven over de gestelde schade die door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte zou zijn veroorzaakt. Het inwinnen van de benodigde informatie op dat punt zou tot een onevenredige belasting van het strafgeding leiden. De benadeelde partij kan daarom in dit deel van de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De wettelijke rente over de respectieve schadeposten is verschuldigd vanaf de dag waarop de schade is of wordt geacht te zijn ontstaan. De materiële schade is op verschillende tijdstippen ontstaan. Het hof zal bij wijze van moderatie bepalen dat die schade geacht wordt te zijn geleden op 1 juli 2021. De wettelijke rente over de materiele schadevergoeding zal aldus met ingang van laatstgenoemde datum worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over de immateriële schadevergoeding zal worden toegewezen vanaf 24 mei 2021, zijnde dag waarop de onrechtmatige daad plaatsvond.
Proceskosten
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep te kennen gegeven dat zij geen proceskosten vordert. Deze vordering is in hoger beroep derhalve niet meer aan de orde.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 1] is toegebracht tot een bedrag van € 5.232,87, bestaande uit een bedrag van
€ 1.732,87 aan materiële schade en een bedrag van € 3.500,00 aan immateriële schade. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze als hiervoor is vermeld tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdachte is gelet op de veroordeling voor openlijk geweld in vereniging gepleegd op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 1] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De verdachte zal daarom de – hoofdelijke – verplichting worden opgelegd het toewijsbare schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, te betalen aan de benadeelde partij alsmede aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 375,00 aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van verdachtes bewezenverklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 375,00 aan immateriële schade. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het
feit werd gepleegd, te weten 24 mei 2021. De verdachte zal als in het ongelijk gestelde worden veroordeeld in de proceskosten tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade aan het slachtoffer
[slachtoffer 2] is toegebracht tot een bedrag van € 375,00. De verdachte is daarvoor jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op
te leggen ter hoogte van voormeld bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 mei 2021 tot aan de dag der algehele voldoening
,nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bepalen dat gijzeling voor na te melden duur kan worden toegepast indien verhaal niet mogelijk blijkt, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verschuldigdheid niet opheft.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
De verdachte is gelet op de veroordeling voor openlijk geweld in vereniging gepleegd op grond van artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door [slachtoffer 2] geleden schade. Genoemd artikel bepaalt immers dat indien één van tot een groep behorende personen onrechtmatig schade toebrengt en de kans op het aldus toebrengen van schade deze personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband, zij hoofdelijk aansprakelijk zijn indien deze gedragingen hun kunnen worden toegerekend.
De verdachte zal daarom de – hoofdelijke – verplichting worden opgelegd het toewijsbare schadebedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, te betalen aan de benadeelde partij alsmede aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]
De benadeelde partij [bedrijf] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 18.253,43, bestaande uit de volgende posten:
Loonkosten mei tot en met december 2021 € 13.554,00
Beschadigde bedrijfskleding € 69,10
Re-integratiekosten/bedrijfsarts € 580,31
Subtotaal materiële schade € 14.203,41
Advies bedrijfsrecherche € 1.288,20
Advocaatkosten tot en met december 2021 € 2.761,82
Subtotaal proceskosten € 4.050,02
Totale vordering € 18.253,43
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.600,31.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake het bedrag van de oorspronkelijke vordering, te verminderen met het bedrag aan advocaatkosten van
€ 2.761,82.
Vooropgesteld wordt dat de benadeelde partij in het strafproces vergoeding kan vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. Voor het aannemen van zodanig verband is niet vereist dat de schade betrekking heeft op voorwerpen die in de bewezenverklaring zijn vermeld. Evenmin is vereist dat de benadeelde partij is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling rechtstreeks wordt beschermd.
Vaststaat dat het slachtoffer [slachtoffer 1] , die destijds in dienst was bij [bedrijf] , door de medeverdachte [medeverdachte] tegen het hoofd is geslagen waarna [slachtoffer 1] voorover op de grond is gevallen. [slachtoffer 1] heeft als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de medeverdachte zwaar lichamelijk letsel opgelopen en is hierdoor tijdelijk (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt geraakt. [bedrijf] vordert in deze strafprocedure onder meer de door haar ten behoeve van het slachtoffer gemaakte loonkosten, re-integratiekosten en kosten van beschadigde bedrijfskleding.
Het hof stelt vast dat het incident plaatsvond buiten op het parkeerterrein van [bedrijf] . Anders dan in de strafzaak waarop de gemachtigde van [bedrijf] doelt (HR 20-03-2018, ECLI:NL:HR:2018:379), is het bewezenverklaarde niet jegens het slachtoffer begaan tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij [bedrijf] , maar buiten, na sluitingstijd. Naar het oordeel van het hof bestaat in de concrete omstandigheden van dit geval derhalve onvoldoende verband in voornoemde zin tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de door [bedrijf] geleden schade.
De benadeelde partij is derhalve niet-ontvankelijk in de vordering. Zij zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.232,87 (vijfduizend tweehonderdtweeëndertig euro en zevenentachtig cent)bestaande uit € 1.732,87 (duizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en
€ 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.232,87 (vijfduizend tweehonderdtweeëndertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 1.732,87 (duizend zevenhonderdtweeëndertig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 61 (eenenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 mei 2021 en voor de materiële schade op 1 juli 2021.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro)bestaande uit immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de hoofdelijke verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 375,00 (driehonderdvijfenzeventig euro) bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 7 (zeven) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 24 mei 2021.

Vordering van de benadeelde partij [bedrijf]

Verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. S. Riemens en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Y.A. Hoekstra, griffier,
en op 21 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.