In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben Pattje X B.V. en Shipyard X B.V. (gezamenlijk aangeduid als Pattje c.s.) hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had Pattje c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Veka Shipbuilding WT B.V. van € 2.040.500,-, vermeerderd met wettelijke rente. Pattje c.s. hebben in hun hoger beroep een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, op grond van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft de procedure in hoger beroep en de argumenten van beide partijen beoordeeld. Pattje c.s. stelden dat zij geen liquiditeit hebben om aan het vonnis te voldoen en dat het voortbestaan van Shipyard onzeker is. Veka daarentegen voerde aan dat Pattje c.s. misbruik van recht maken door een turboliquidatie te plegen en dat er geen bewijs is dat de executie hen onomkeerbare schade zou toebrengen. Het hof heeft geconcludeerd dat de belangen van Veka zwaarder wegen dan die van Pattje c.s. en heeft de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging afgewezen. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 23 mei 2023 zal plaatsvinden.