ECLI:NL:GHSHE:2023:1585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.317.065_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over geheimhoudingsbeding en concurrentiebeding tussen werkgever en werknemer

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een werkgever, [X] Beton B.V., tegen een voormalige werknemer, [appellant], die in dienst is getreden bij een concurrent. De werkgever vorderde nakoming van een geheimhoudingsbeding en een concurrentiebeding, nadat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd en bij de concurrent was gaan werken. De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de meeste vorderingen van de werkgever afgewezen, maar de vordering tot nakoming van het geheimhoudingsbeding toegewezen, met een dwangsom van € 2.500 per dag. De werknemer heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In hoger beroep heeft het hof de grieven van de werknemer gehonoreerd en het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor zover het de toewijzing van de vordering tot nakoming van het geheimhoudingsbeding betreft. Het hof oordeelt dat de werkgever niet voldoende heeft aangetoond dat de werknemer het geheimhoudingsbeding heeft overtreden of dat er een reële dreiging is dat hij dit zal doen. Het hof benadrukt dat de werknemer zich moet houden aan zijn geheimhoudingsplicht, maar dat er geen dwangsom aan verbonden hoeft te worden. De werkgever is als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak van het hof bevestigt dat in kort geding niet altijd een dwangsom kan worden opgelegd, vooral niet als de vordering onvoldoende onderbouwd is. Dit arrest benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken die betrekking hebben op concurrentie- en geheimhoudingsbedingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.317.065/01
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. J.P.M. Dexters te Helmond,
tegen
[X] Beton B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [X],
advocaat: mr. M. Stroes te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 oktober 2022 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 6 september 2022, door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [X] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 9981354 / CV EXPL 22-3255)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep met grieven en producties 1 tot en met 3;
  • de memorie van antwoord met producties 37 en 38;
  • de zijdens [appellant] toegezonden producties 4 tot en met 7;
  • de zijdens [X] toegezonden producties 39 en 40;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 1 mei 2023, waarbij de advocaten van partijen spreekaantekeningen hebben voorgedragen en overgelegd, en waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

Feiten
3.1.
In rov. 2.1 tot en met 2.10 van het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten, die niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt. Het hof zal deze feiten hierna, vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.10 weergeven.
3.1.1.
[appellant] heeft na een dienstverband van circa 12 jaar zijn arbeidsovereenkomst met [X] opgezegd tegen 28 februari 2022 en is aansluitend per 1 maart 2022 in dienst getreden bij zijn nieuwe werkgever, [werkgever].
3.1.2.
In de arbeidsovereenkomst is een concurrentiebeding opgenomen met een looptijd van 6 maanden zonder boete en een geheimhoudingsbeding eveneens zonder boete.
3.1.3.
Op 18 of 25 maart 2022 heeft [persoon A] een bezoek gebracht aan [appellant] thuis met als doel een vaststellingsovereenkomst te sluiten. [persoon A] heeft zelf een concept vaststellingsovereenkomst opgesteld en dit met [appellant] besproken. [appellant] heeft opmerkingen handgeschreven op dit stuk geplaatst.
3.1.4.
[bedrijf] is een concurrent van [X].
3.1.5.
[werkgever] exploiteert een groothandel in bouwmaterialen.
3.1.6.
[X] heeft het Nederlands recherche bureau de opdracht gegeven om te onderzoeken of [appellant] bij een concurrent werkzaam is. Op 17 juni 2022 heeft zij rapport uitgebracht.
3.1.7.
Bij brief van 15 juni 2022 heeft [X] (samengevat) aan [appellant] laten weten dat hij met indiensttreding bij [bedrijf] althans het verrichten van werkzaamheden voor [bedrijf] in strijd handelt met het concurrentiebeding. [appellant] wordt gesommeerd de werkzaamheden te staken en aansprakelijk gesteld voor de schade.
[X] heeft op dezelfde datum een brief met gelijke strekking gestuurd naar [bedrijf].
3.1.8.
[bedrijf] en [appellant] hebben aan [X] bericht dat [appellant] niet werkzaam is voor [bedrijf].
Aan [X] wordt bericht dat [appellant] in dienst is getreden bij [werkgever] en zich ziek heeft gemeld.
3.1.9.
Bij brief van 27 juni 2022 laat [X] onder meer aan [bedrijf] weten dat het er alle schijn van heeft dat geprobeerd wordt het concurrentiebeding te omzeilen door te stellen dat er een arbeidsovereenkomst is met [werkgever]. [bedrijf] en [werkgever] zijn bedrijven van de heer [werkgever] en houden feitelijk kantoor op hetzelfde adres.
3.1.10.
[werkgever] heeft [X] aansprakelijk gesteld voor de geleden schade als gevolg van de ziekmelding van [appellant].
Geschil in eerste aanleg
3.2.1.
In de procedure in eerste aanleg vorderde [X], waarin zij naast [appellant] ook [bedrijf] en [werkgever] heeft betrokken, samengevat:
I. tot 6 maanden vanaf datum uitspraak, althans tot 30 november 2022, althans tot 31 oktober 2022, althans tot 31 augustus 2022 [appellant] te verbieden in dienst te zijn/werkzaam te zijn voor [bedrijf] en/of [werkgever] als ook financieel in welke vorm ook bij [bedrijf] en/of [werkgever] enig belang of aandeel te hebben;
II. onverkorte nakoming van het concurrentiebeding door [appellant] tot 6 maanden vanaf datum uitspraak, althans tot 30 november 2022, althans tot 31 oktober 2022, althans tot 31 augustus 2022, op straffe van een dwangsom;
III. onverkorte nakoming van het geheimhoudingsbeding door [appellant], op straffe van een dwangsom;
IV. hoofdelijke veroordeling van gedaagden tot betaling een voorschot op de schadevergoeding van € 100.000,00, vermeerderd met rente;
V. hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de proces- en nakosten, vermeerderd met rente.
3.2.2.
In het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter alle vorderingen van [X] jegens [appellant] afgewezen, met uitzondering van vordering III (zie hiervoor rov. 3.2.1). De voorzieningenrechter heeft deze vordering toegewezen, in die zin dat hij [appellant] heeft veroordeeld tot nakoming van het geheimhoudingsbeding, op straffe van een dwangsom van € 2.500,00 per dag dat [appellant] in gebreke blijft, gemaximeerd op € 10.000,00. [X] is als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [appellant].
Geschil in hoger beroep
3.3.1.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep – kort gezegd – voor zover het de toewijzing van vordering III betreft en tot het alsnog integraal afwijzen van de vorderingen van [X].
3.3.2.
[X] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met dien verstande dat zij heeft verzocht de proceskosten in eerste aanleg alsnog te compenseren en heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot (terug)betaling van de kosten in eerste aanleg.
Het geheimhoudingsbeding
3.4.
De grieven, die gericht zijn tegen overwegingen van de voorzieningenrechter die hebben geleid tot toewijzing van vordering III, lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.5.
Het hof zal eerst de tekst van het geheimhoudingsbeding weergeven. Deze luidt als volgt: “
De werknemer zal tegenover derden evenals collega’s tijdens en na dienstbetrekking bijzonderheden of informatie betreffende werkgever of betreffende zakelijke relaties van werkgever, geheimhouden, tenzij werkgever schriftelijk toestemt in het doen van dergelijke uitlatingen”.
3.6.
[X] heeft in eerste aanleg gevorderd dat [appellant] wordt veroordeeld tot onverkorte nakoming van dit geheimhoudingsbeding en dat aan deze veroordeling een dwangsom wordt verbonden. In het kader van dit kort geding is het dan ook aan [X] om aannemelijk te maken dat [appellant] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden of dat het aannemelijk is dat hij dat zal doen.
3.7.
Naar het oordeel van het hof heeft [X] dit niet voldoende aannemelijk gemaakt, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellant] dat hij het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Het hof motiveert dit oordeel als volgt.
3.8.
[X] heeft aan de onderhavige vordering ten grondslag gelegd dat er sprake was en is van overtreding van het geheimhoudingsbeding, althans dat het er alle schijn van had en heeft dat daar sprake van is. Volgens [X] is evident dat [appellant] het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. De reden voor het instellen van de vordering is met name gelegen in het feit dat [appellant] in dienst is getreden van de grootste concurrent van [X] en zij zodoende (onverminderd) een groot risico liep en loopt dat [appellant] het geheimhoudingsbeding overtreedt, aldus [X].
3.9.
[appellant] heeft gemotiveerd betwist dat hij het geheimhoudingsbeding heeft overtreden. Voorts heeft hij weersproken dat er een reden is om te vrezen dat hij het geheimhoudingsbeding zal overtreden. Daarbij heeft hij aangegeven dat hij noch [bedrijf] (waar hij inmiddels in dienst is getreden) daar baat bij heeft.
3.10.
Het hof merkt op dat [X] tot executie van het vonnis waarvan beroep is overgegaan en verwijst daarvoor naar de betekeningsexploiten van 12 september 2022 en 3 april 2023. Volgens [X] zijn er (in elk geval) twee ‘voorvallen/dagen’ geweest waarbij [appellant] zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden.
3.11.
Uit de spreekaantekeningen van de advocaat van [X] leidt het hof af dat volgens [X] [appellant] zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden in contacten met [persoon B] met betrekking tot [persoon C]. [appellant] heeft dit gemotiveerd betwist, onder meer aan de hand van een verklaring van de heer [werkgever] (overgelegd als productie 7 door [appellant]). Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van het hof niet op voorhand worden aangenomen dat [appellant] zijn geheimhoudingsbeding in contacten met [persoon B] heeft overtreden. Voor zover [X] stelt dat er meer voorvallen zijn geweest waarbij [appellant] zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden (bij het project in [vestigingsplaats] en/of in het contact met (klanten van) Bouwmaterialen Neerkant B.V.) geldt hetzelfde, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellant]. Om vast te stellen of [appellant] zijn geheimhoudingsbeding heeft overtreden is nader feitenonderzoek nodig, en mogelijk bewijslevering door het horen van getuigen. In dit kort geding is daarvoor echter geen plaats.
3.12.
Dan blijft over de vraag of er een reële dreiging is dat [appellant] het geheimhoudingsbeding zal overtreden. Hierbij heeft [X] naar voren gebracht dat [appellant] in dienst is getreden van haar grootste concurrent (waarmee zij – naar het hof begrijpt – [bedrijf] bedoelt) en dat zij – ook na het vonnis waarvan beroep – signalen blijft ontvangen dat [appellant] zich niets gelegen laat liggen aan zijn geheimhoudingsbeding.
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [persoon A], algemeen directeur van [X], dit desgevraagd nader toegelicht. Volgens hem is het met name schadelijk voor [X] dat [appellant] leveranciers van [X] blijft benaderen en dat hij daarbij gebruik kan maken van kennis die hij heeft over de prijzen bij [X]. Omdat [appellant] meerdere afspraken die hij heeft gemaakt heeft geschonden, heeft hij er geen vertrouwen in dat [appellant] uit zichzelf hiermee ophoudt. Daarom is het volgens hem belangrijk dat het geheimhoudingsbeding in stand blijft.
3.14.
Hiertegen heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling ingebracht dat [bedrijf] er geen belang bij heeft om leveranciers van [X] te benaderen, omdat er geen noodzaak voor [bedrijf] is om uit te breiden in de markt. Verder is zijn kennis over de prijzen bij [X] niet meer actueel gelet op de prijsveranderingen in de bouwwereld.
3.15.
Naar het oordeel van het hof heeft [X] er inderdaad belang bij dat [appellant] geen concurrentiegevoelige informatie van [X] verstrekt aan zijn nieuwe werkgever. Tussen partijen is op zichzelf niet in geschil dat [appellant] dat niet mag doen op grond van het geheimhoudingsbeding. Dit betekent echter niet dat aan overtreding van het geheimhoudingsbeding ook een dwangsom moet worden verbonden. In het licht van de hiervoor weergegeven uitlatingen van [appellant] tijdens de mondelinge behandeling, heeft [X] onvoldoende concreet onderbouwd dat voor een dergelijke ordemaatregel in dit geval aanleiding is. Haar stelling dat zij signalen blijft ontvangen dat [appellant] zich niets gelegen laat liggen aan zijn geheimhoudingsbeding, is daarvoor niet toereikend.
3.16.
Voorts heeft [appellant] er belang bij dat hij niet blootgesteld wordt aan lichtvaardige executiemaatregelen. Daarbij heeft het hof mede in aanmerking genomen dat het geheimhoudingsbeding zo algemeen is geformuleerd dat dit gemakkelijk tot executiegeschillen zal kunnen leiden, nu de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord zijn. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van partijen meegedeeld dat er al een executiegeschil aanhangig is naar aanleiding van het betekeningsexploit d.d. 3 april 2023. Nu het geheimhoudingsbeding door [X] is opgesteld, dient het voorgaande voor haar rekening en risico te komen.
3.17.
De belangen van partijen afwegend, komt het hof tot de conclusie dat de gevraagde voorziening moet worden afgewezen. Dit betekent dat vordering III ten onrechte is toegewezen door de voorzieningenrechter in het vonnis waarvan beroep. Bij een enkele veroordeling dat [appellant] het geheimhoudingsbeding nakomt (zonder oplegging van een dwangsom), heeft [X] geen belang, nu de verplichting het geheimhoudingsbeding na te komen reeds uit de arbeidsovereenkomst volgt. Het voorgaande neemt niet weg dat [appellant] zich dient te houden aan zijn plicht tot geheimhouding, waaronder dus in elk geval concurrentiegevoelige informatie is begrepen, en dat hij het risico loopt om veroordeeld te worden tot vergoeding van schade wanneer hij dat niet doet.
Slotsom en afwikkeling
3.18.
De slotsom is dat de grieven slagen. Zoals hiervoor is overwogen, is voor bewijslevering in dit kort geding geen plaats.
3.19.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep voor zover aan de orde in hoger beroep dient te worden vernietigd en dat vordering III alsnog dient te worden afgewezen.
3.20.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij is [X] terecht door de voorzieningenrechter in de proceskosten in eerste aanleg veroordeeld. De vordering van [X] tot terugbetaling van deze kosten is dan ook niet toewijsbaar. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X] ook in de proceskosten in hoger beroep worden veroordeeld.
3.21.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling vermelden.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan de orde in hoger beroep;
in zoverre opnieuw recht doende:
wijst vordering III van [X] af;
veroordeelt [X] in de proceskosten in hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] op € 131,18 aan dagvaardingskosten, op € 783,00 aan griffierecht en op € 2.366,00 aan salaris advocaat, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart voormelde proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. de Haan, M. van Ham en M.C.M. van Kalmthout en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2023.
griffier rolraadsheer