ECLI:NL:GHSHE:2023:1583

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.309.432_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gelde maken van de echtelijke woning in het kader van een relatiebreuk

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een kort geding over de machtiging tot gelde maken van een echtelijke woning. De appellant, [de man], en de geïntimeerde, [de vrouw], hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk eigenaar van de woning. De rechtbank had eerder de vrouw gemachtigd om de woning te gelde te maken, maar de man heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De man betoogt dat de vrouw geen gewichtige redenen heeft om de woning te verkopen en dat zijn belangen zwaarder wegen dan die van de vrouw. De vrouw daarentegen stelt dat zij in financiële nood verkeert en dat het noodzakelijk is om de woning te verkopen om verdere schade te voorkomen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen en komt tot de conclusie dat de financiële noodsituatie van de vrouw een gewichtige reden oplevert om haar de machtiging te verlenen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 16 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer 200.309.432/01
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: voorheen mr. M.W.F. van Wijk te Helmond (onttrokken),
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. E.C. Meure te Ede,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 26 juli 2022 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, onder zaaknummer C/01/379151 / KG ZA 22-68 gewezen vonnis van 14 maart 2022.
Inleiding
Partijen hebben met elkaar samengeleefd. In het kader van de afwikkeling van die samenleving heeft de rechtbank [de vrouw], uitvoerbaar bij voorraad, gemachtigd hun gezamenlijke woning te gelde te maken. Bij tussenarrest van 26 juli 2022 heeft dit hof de vordering van [de man] de uitvoerbaarheid voor de duur van de procedure op te schorten, afgewezen. De woning is inmiddels verkocht en geleverd aan een derde.
Thans ligt nog voor de vordering van [de man] de vordering tot machtiging te gelde maken van de woning alsnog af te wijzen.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 26 juli 2022 gewezen in het incident ex art. 351 Rv;
- het H2-formulier van 31 augustus 2022 waarmee mr. M.W.F. van Wijk zich als advocaat heeft onttrokken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 31 augustus 2022, waarbij [de man] een verzoek tot wraking van de raadsheren heeft gedaan;
- de beslissing van de wrakingskamer van 21 november 2022 inhoudende dat het verzoek tot wraking van de raadsheren is afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 5 april 2023, waarbij [de man] opnieuw een verzoek tot wraking heeft gedaan;
- de beslissing van de wrakingskamer van 5 april 2023 inhoudende dat het verzoek tot wraking van de raadsheren is afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
- de voortgezette mondelinge behandeling op 5 april 2023, waarbij [de vrouw] spreekaantekeningen heeft overgelegd.
Bij de mondelinge behandeling op 5 april 2023 zijn partijen in persoon verschenen, [de vrouw] bijgestaan door haar advocaat. Bij de voortgezette mondelinge behandeling op 5 april 2023, na de uitspraak van de wrakingskamer, zijn alleen [de vrouw] en haar advocaat verschenen. [de man] is, zonder bericht, niet verschenen.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De beoordeling

In de hoofdzaak
6.1.
In de hoofdzaak kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Tussen partijen heeft een affectieve relatie bestaan.
b) Op 30 december 2019 hebben zij een notariële samenlevingsovereenkomst gesloten.
c) Op 30 december 2019 zijn zij ook gezamenlijk eigenaar geworden van de woning staande en gelegen aan de [adres] [postcode] te [plaats] (hierna: de woning). Partijen hebben voor de financiering daarvan samen een hypothecaire geldlening afgesloten.
d) [de vrouw] heeft het samenlevingscontract op 5 augustus 2020 per direct opgezegd.
e) [de vrouw] heeft [de man] op 28 december 2020 gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. [de vrouw] vordert – na eiswijziging – onder meer – voor zover in hoger beroep van belang – dat wordt bepaald dat de woning dient te worden verkocht en [de man] te gelasten daaraan zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen.
De procedure bij de voorzieningenrechter
6.2.1.
[de vrouw] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te machtigen de woning te gelde te maken en [de man] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
6.2.2.
Aan deze vordering heeft [de vrouw], samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [de man] probeert op allerlei manieren de verkoop van de woning te blokkeren en te vertragen. Het is echter noodzakelijk dat de woning binnen een redelijke termijn zal worden verkocht. [de vrouw] kan de dubbele woonlasten niet langer betalen waardoor een achterstand dreigt te ontstaan in de betaling van de maandelijkse hypotheektermijnen met het risico dat de bank zal overgaan tot executieverkoop. In dat geval zal de opbrengst lager zijn en zullen partijen schade lijden. In tegenstelling tot [de man] heeft zij ook privévermogen in de woning geïnvesteerd, welke investering zij wil beschermen.
6.2.3.
[de man] heeft de vorderingen weersproken. Er bestaat geen grond om [de vrouw] te machtigen om de woning te gelde te maken. In feite wil zij met haar vordering uit de onverdeeldheid geraken, maar dat is geen gewichtige reden in de zin van art. 3:174 lid 1 BW. Als zij tot verdeling wil komen, dient zij de procedure van art. 3:185 BW te volgen. Voor zover een machtiging tot te gelde maken al aan de orde zou kunnen zijn, moet de vordering van [de vrouw] op grond van een belangenafweging worden afgewezen. Het belang van [de man] bij het in stand houden van de huidige situatie weegt zwaarder dan het belang van [de vrouw] om de woning op korte termijn te kunnen verkopen. Hij kampt met fysieke en psychische problemen en heeft niet de financiële middelen om op korte termijn vervangende woonruimte te vinden. Zo nodig is hij bereid om bij te dragen in de hypotheeklasten verbonden aan de woning.
6.2.4.
De voorzieningenrechter heeft bij het bestreden vonnis van 14 maart 2022, voor zover in hoger beroep van belang, [de vrouw] gemachtigd om de woning te gelde te maken en het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd.
De procedure in hoger beroep
6.3.1.
[de man] heeft tijdig hoger beroep ingesteld. Hij heeft één grief aangevoerd en – na akte rectificatie – geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden vonnis en alsnog afwijzing van de vorderingen van [de vrouw]. Het hof stelt vast dat [de man] zich in de toelichting op zijn grief in wezen heeft beperkt tot een herhaling van de door hem in eerste aanleg aangevoerde standpunten.
6.3.2.
[de vrouw] heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot afwijzing van de vordering van [de man] en tot veroordeling van [de man] in kosten van beide instanties.
6.3.3.
Het hof overweegt als volgt. Voor het verkrijgen van een machtiging om de woning te gelde te maken dient volgens art. 3:174 lid 1 BW sprake te zijn van gewichtige redenen. Evenals de voorzieningenrechter en op dezelfde gronden als de voorzieningenrechter, die het hof - na eigen onderzoek en waardering - overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de financiële noodsituatie van [de vrouw], die niet is weersproken door [de man], een gewichtige reden oplevert als bedoeld in art. 3:174 lid 1 BW. De vordering van [de vrouw] haar te machtigen om de woning te gelde te maken, is daarmee in beginsel toewijsbaar.
Afweging van de wederzijde belangen leidt ook voor het hof niet tot een ander oordeel. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [de man] vanwege zijn financiële situatie niet in staat is de woning ‘over te nemen’ en dat niet is gebleken dat [de man] de voor de verkrijging van (tijdelijke) woonruimte geëigende mogelijkheden (inschrijving voor een passanten of antikraak woning; urgentieaanvraag) heeft benut, ook niet na daarop te zijn gewezen.
De conclusie is dat de grief van [de man] faalt.
De proceskosten
6.4.
Het hof ziet geen aanleiding af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken van familierechtelijke aard de kosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Ook in hoger beroep zullen de proceskosten aldus worden gecompenseerd.

7.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 14 maart 2022 van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, gewezen onder zaaknummer C/01/379151 / KG ZA 22-68;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. van Reijsen, G.J. Vossestein en K.A. Boshouwers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2023.
griffier rolraadsheer