ECLI:NL:GHSHE:2023:1576

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 mei 2023
Zaaknummer
200.282.248_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en vruchtgebruik in erfrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep in een erfrechtelijke kwestie. De zaak is ontstaan na het overlijden van de erflater, waarbij de verdeling van de nalatenschap en het testamentair vruchtgebruik van de woning centraal staan. De appellanten, waaronder een minderjarige, zijn de wettelijke vertegenwoordigers van de erflater en hebben een geschil met de geïntimeerden over de samenstelling en waarde van de nalatenschap. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 29 november 2022, waarin de waarde van de nalatenschap werd vastgesteld en een lening van de erflater aan een van de appellanten werd benoemd. De appellanten betogen dat de samenlevingsovereenkomst geen invloed heeft op de beoordeling van de nalatenschap, terwijl de geïntimeerden stellen dat de vermogensrechtelijke gemeenschap niet bestaat en dat er vergoedingsrechten zijn ontstaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de samenlevingsovereenkomst geen vermogensrechtelijke gemeenschap regelt en dat de appellante een bedrag van € 49.943,55 aan de nalatenschap verschuldigd is. De uitspraak van het hof houdt in dat de verdeling van de nalatenschap wordt vastgesteld, waarbij de netto verkoopopbrengst van de woning onder het vruchtgebruik valt. Het hof heeft de partijen in overweging gegeven om in onderling overleg tot een verdeling van de opbrengst te komen. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, en het hof verklaart de appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroep tegen een eerder vonnis, terwijl het vonnis van 8 april 2020 wordt vernietigd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.282.248/02
arrest van 16 mei 2023
in de zaak van

1.[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,

hierna aan te duiden als: [appellante] ,
2.
[appellante] in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordiger van de minderjarige [appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna tezamen aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. N. Rachid te Rotterdam,
tegen

1.[geïntimeerde] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
3.
[geïntimeerde 3] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. G.G.J. van Kooten te Veldhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 29 november 2022 in het hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/258381 / HA ZA 18-637 gewezen vonnissen van 17 april 2019 (in incident) en 8 april 2020.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 29 november 2022;
  • de akte uitlating samenlevingsovereenkomst van [appellanten] met een productie;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden] .
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.
Bij genoemd tussenarrest heeft het hof in r.o. 3.21 (pagina 11, abusievelijk genummerd 3.21 in plaats van 3.31) de samenstelling en waarde van de nalatenschap van erflater ten tijde van het overlijden vastgesteld. Hierbij is als vordering van de nalatenschap op [appellante] opgenomen een bedrag van € 49.943,55. Het hof heeft ten aanzien van deze vordering geoordeeld dat dit bedrag geen schenking betrof van erflater aan [appellante] maar een lening voor de aankoop van een appartement in Marokko op naam van [appellante] (r.o. 3.10). [appellante] dient deze terug te betalen aan de nalatenschap van erflater.
Het hof heeft in r.o. 3.11.2 overwogen dat de tussen erflater en [appellante] opgestelde samenlevingsovereenkomst de vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving kan regelen en omdat [appellante] deze overeenkomst nog niet in het geding had gebracht, is zij hiertoe in de gelegenheid gesteld. Dit heeft zij gedaan bij akte uitlating samenlevingsovereenkomst.
6.2.
[appellanten] stellen dat uit de samenlevingsovereenkomst geen nadere afwikkeling ten aanzien van de vermogensrechtelijke aspecten blijkt en dat dit geen invloed heeft op de beoordeling van het geschil ten aanzien van de omvang en samenstelling van de nalatenschap en eventuele vergoedingsrechten.
6.3.
[geïntimeerden] betwisten de stelling van [appellanten] en stellen dat uit de samenlevingsovereenkomst blijkt dat het de bedoeling van partijen was dat de vermogens strikt gescheiden zouden blijven, dat er geen vermogensrechtelijke gemeenschap zou bestaan, wat betekent dat wanneer over en weer geïnvesteerd werd in het vermogen van de ander als gevolg daarvan ook een vergoedingsrecht zou ontstaan, c.q. wanneer er een vermogensverschuiving heeft plaatsgevonden van erflater naar [appellante] .
6.4.
Het hof stelt vast dat in de samenlevingsovereenkomst is bepaald dat tussen [appellante] en erflater geen enkele vermogensrechtelijke gemeenschap van goederen zal bestaan. De samenlevingsovereenkomst regelt ook geen vermogensrechtelijke aspecten van hun samenleving, ook niet ten aanzien van de lening van erflater aan [appellante] voor de aankoop van het appartement in Marokko. Dit heeft tot gevolg dat [appellante] aan de nalatenschap een bedrag van € 49.943,55 is verschuldigd, zoals het hof in het tussenarrest in r.o. 3.10 en 3.11 heeft overwogen en beslist.
6.5.
Het voorgaan leidt ertoe dat het hof de verdeling overeenkomstig hetgeen in r.o. 3.21 en 3.22 (pagina’s 11 en 12, abusievelijk genummerd 3.21 en 3.22 in plaats van 3.31 en 3.32) van het tussenarrest is weergegeven, zal vaststellen. Dit leidt ertoe dat aan [geïntimeerden] en [appellante 2] ieder een bedrag toekomt van € 2.991,25. [appellante] is, na verrekening van diverse posten, aan de nalatenschap een bedrag van € 40.601,36 verschuldigd.
6.6.
Voor wat betreft de (netto) verkoopopbrengst van de woning waar het vruchtgebruik door zaaksvervanging op is komen te rusten overweegt het hof als volgt.
6.7.
Art. 3:201 BW bepaalt dat vruchtgebruik het recht geeft om goederen die aan een ander toebehoren, te gebruiken en daarvan de vruchten te genieten.
6.8.
Erflater heeft in zijn testament bepaald dat hij aan [appellante] legateert het recht van vruchtgebruik zoals bedoeld in art. 3:201 BW van de door hem bewoonde eigen woning en dat [appellante] als vruchtgebruiker niet bevoegd is tot vervreemding en vertering van die woning en tot het vruchtdragend beleggen van gelden of tot het besteden van gelden in het belang van de overige goederen (lid 6 van het testament). Erflater heeft bepaald dat het vruchtgebruik in elk geval twintig jaren na zijn overlijden eindigt (lid 4 van het testament). [appellanten] hebben onbetwist naar voren gebracht dat van geen van de in dat lid genoemde situaties sprake is, zodat het recht niet is geëindigd. Het hof gaat er daarom vanuit dat het vruchtgebruik nog steeds bestaat.
6.9.
Vast staat dat de door erflater bewoonde eigen woning inmiddels is verkocht en geleverd aan derden. Het hof heeft geoordeeld dat het vruchtgebruik door zaaksvervanging op de (netto) verkoopopbrengst van die woning is komen te rusten (art. 3:213 BW). Deze (netto) verkoopopbrengst behoort toe aan verschillende rechthebbenden, te weten [appellanten] en [geïntimeerden] Dat betekent dat alleen [appellanten] en [geïntimeerden] tezamen bevoegd zijn om tot verdeling van de (netto) verkoopopbrengst van de woning over te gaan (zie lid 7 van het testament). Het hof kan de vordering van [appellanten] tot verdeling van de (netto) verkoopopbrengst van de woning daarom niet toewijzen.
6.10.
Het hof zal in deze einduitspraak vaststellen dat de (netto) verkoopopbrengst van de door erflater bewoonde eigen woning tot het vruchtgebruikvermogen behoort en geeft partijen in overweging om in onderling overleg te treden om zelf tot verdeling hiervan te komen.
6.11.
Gelet op de omstandigheid dat partijen in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan, zullen de kosten van beide instanties worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

7.De uitspraak

Het hof:
verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen het vonnis (in incident) van 17 april 2019;
vernietigt het vonnis van 8 april 2020;
opnieuw rechtdoende:
stelt vast dat de (netto) verkoopopbrengst van de door erflater bewoonde eigen woning tot het vruchtgebruikvermogen behoort;
stelt de verdeling van de nalatenschap van wijlen [persoon A] voor het overige vast overeenkomstig r.o. 3.21 en 3.22 (pagina’s 11 en 12, abusievelijk genummerd 3.21 en 3.22 in plaats van 3.31 en 3.32) van het tussenarrest van 29 november 2022, in die zin dat:
  • [appellante] aan de nalatenschap is verschuldigd een bedrag van € 40.601,36;
  • de overige vier erfgenamen ieder een bedrag toekomt van € 2.991,25;
veroordeelt [geïntimeerden] om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest hun medewerking te verlenen aan alle (rechts)handelingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de verdeling van de nalatenschap van wijlen [persoon A] , onder bepaling dat bij gebreke hiervan [notaris X] zal worden aangewezen als vertegenwoordiger in de zin van artikel 3:300 lid 1 BW, die de genoemde handelingen dan namens hen zal mogen uitvoeren;
verklaart het arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten van de procedure in beide instanties in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Smorenburg, J.J.M. van Lanen en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 16 mei 2023.
griffier rolraadsheer