ECLI:NL:GHSHE:2023:1564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
15 mei 2023
Zaaknummer
20-002582-20
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 11 november 2020 werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden voor het medeplegen van een poging tot doodslag. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zal bevestigen, maar met een lagere straf van 4 maanden. De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de poging tot doodslag en zware mishandeling, en heeft aangevoerd dat er geen opzet was op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de zaak onderzocht en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor het (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag, maar heeft wel bewezen verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 170 uren en een gevangenisstraf van 4 weken, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Parketnummer: 20-002582-20

Uitspraak : 22 februari 2023
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 november 2020, in de strafzaak met parketnummer
02-185800-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1998,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Zuid West - HvB De Torentijd te Middelburg.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake het medeplegen van een poging tot doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen met uitzondering van de strafoplegging en opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag en het impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde openlijke geweldpleging refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof en is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 8 juli 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) met dat opzet die [slachtoffer] , al dan niet terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond zat/lag:
- meermalen, althans eenmaal, met een vuist/hand (met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam geslagen/gestompt en/of
- een of meermalen (met kracht) met geschoeide voet geschopt/getrapt op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 juli 2018 te Bergen op Zoom openlijk, te weten, in de nachtwinkel aan [adres] , in elk geval op/in een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon door die [slachtoffer] , al dan niet terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond zat/lag:
- meermalen, althans eenmaal, met een vuist/hand (met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of het lichaam te slaan/stompen en/of
- een of meermalen (met kracht) met geschoeide voet op/tegen het hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen.
Vrijspraak van het impliciet primair tenlastegelegde
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag. Daartoe is – op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 8 februari 2023 overgelegde pleitnota in hoger beroep – aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten geen boos opzet hebben gehad op de dood van het slachtoffer en dat evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer om het leven zou komen door het toegepaste geweld. Er bestond geen vooropgezet plan of intentie van de verdachte en de medeverdachten om het slachtoffer te gaan mishandelen. Door de verdachte en de medeverdachten is er geslagen en geschopt waardoor het slachtoffer gering letsel heeft opgelopen. Dit duidt erop dat niet met serieuze kracht geweld is uitgeoefend op het slachtoffer.
Het hof overweegt dienaangaande het navolgende.
Het hof is niet gebleken van vol opzet en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig indien er een aanmerkelijke kans is dat dit gevolg zal intreden en verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Ondanks de vaststelling dat de verdachte en de medeverdachten meermalen het slachtoffer in het gezicht, tegen het hoofd en het lichaam hebben geslagen en hem meermalen tegen het hoofd en het lichaam hebben geschopt, is het hof – met de verdediging en anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal mede na kennisneming van de zich in het procesdossier bevindende camerabeelden – van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn dat in deze specifieke zaak een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan.
Gelet op het voorgaande heeft het hof niet uit wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte en de medeverdachten met hun handelen de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer in het leven hebben geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer niet bewezen worden.
De verdachte zal van het aan hem impliciet primair tenlastegelegde medeplegen van poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 juli 2018 te Bergen op Zoom tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers hebben zij met dat opzet die [slachtoffer] , al dan niet terwijl die [slachtoffer] in een kwetsbare positie op de grond zat/lag:
- meermalen, met een vuist in het gezicht en tegen het hoofd en het lichaam geslagen en
- meermalen met geschoeide voet geschopt tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit ten aanzien van het impliciet subsidiair tenlastegelegde medeplegen van poging tot zware mishandeling. Daartoe is – op de gronden als weergegeven in de ter terechtzitting van 8 februari 2023 overgelegde pleitnota in hoger beroep – aangevoerd dat de verdachte en zijn medeverdachten geen boos opzet hebben gehad om te pogen het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen en dat evenmin sprake is van voorwaardelijk opzet, nu er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen door het toegepaste geweld. Er bestond geen vooropgezet plan of intentie van de verdachte en de medeverdachten om het slachtoffer te gaan mishandelen. Door de verdachte en de medeverdachten is er geslagen en geschopt waardoor het slachtoffer gering letsel heeft opgelopen. Dit duidt erop dat niet met serieuze kracht geweld is uitgeoefend op het slachtoffer. Bovendien droegen de verdachte en de medeverdachten sportschoenen waardoor het letsel minder ernstig is dan wanneer zij zware legerschoenen of werkschoenen met stalen punten zouden dragen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat in de onderhavige zaak enkel sprake kan zijn van een openlijke geweldpleging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Voor de bewezenverklaring van het medeplegen van een strafbare poging tot zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair onder 1 ten laste is gelegd, is vereist dat de verdachte en de medeverdachten opzet hebben gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof is niet gebleken van ‘vol opzet’ en heeft in dat kader onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, gericht op zwaar lichamelijk letsel van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zodanige kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Vaststaat dat de verdachte en de medeverdachten op 8 juli 2018 te Bergen op Zoom het slachtoffer meermalen in het gezicht, tegen het hoofd en het lichaam hebben geslagen en hem meermalen tegen het hoofd en het lichaam met gymschoenen aan de voet hebben geschopt. Het hof overweegt dat het gedurende enige tijd met drie personen meermalen slaan en schoppen tegen het hoofd en het lichaam van het slachtoffer niet alleen in zijn algemeenheid, maar na kennisneming van de zich in het procesdossier bevindende camerabeelden, zeker ook in dit specifieke geval een aanmerkelijke kans met zich meebracht dat ten gevolge daarvan zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Immers is het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel met daarin vitale onderdelen. Door te handelen als hiervoor beschreven heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze vitale delen beschadigd zouden kunnen raken met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Dat de verdachte en de medeverdachten ten tijde van de handelingen gymschoenen droegen, doet daaraan niet af.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer in al haar onderdelen en acht bewezen dat de verdachte met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld.
Voorts is het hof van oordeel dat is komen vast te staan dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten en derhalve sprake is van medeplegen.
Het hof acht derhalve bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling, zoals impliciet subsidiair onder 1 ten laste is gelegd.
Hetgeen door de verdediging overigens nog is aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel dan hiervoor gegeven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde wordt gekwalificeerd als:

medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep – op gronden zoals verwoord in de overgelegde pleitnota in hoger beroep – een strafmaatverweer gevoerd. Daartoe is onder meer aangevoerd dat het feit in 2018 heeft plaatsgevonden, dat de verdachte spijt heeft van zijn optreden destijds en zich sedertdien niet meer heeft schuldig gemaakt aan eenzelfde feit. De verdediging verzoekt het hof aan de verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uren dan wel voor de duur van 180 uren in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien het hof een taakstraf niet passend en geboden acht, verzoekt de verdediging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te beperken tot 3 maanden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot zware mishandeling door samen met anderen het slachtoffer meermalen in het gezicht, tegen het hoofd en het lichaam te slaan en hem meermalen tegen het hoofd en het lichaam te schoppen. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent het de verdachte dan ook ernstig aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 december 2022, waaruit blijkt dat hij ten tijde van het bewezenverklaarde feit eerder onherroepelijk was veroordeeld ter zake geweldsdelicten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voorts acht het hof – gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte – zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, daarnaast oplegging van een taakstraf van na te melden duur passend en geboden.
In de onderhavige zaak is het hof gebleken dat de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden. De redelijke termijn is aangevangen op 22 augustus 2018 toen verdachte voor het eerst werd verhoord. De rechtbank heeft niet binnen twee jaren nadat de redelijke termijn is aangevangen eindvonnis gewezen, maar eerst op 11 november 2020. Daardoor is de redelijke termijn in eerste aanleg met ongeveer 2,5 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht die deze overschrijding rechtvaardigen.
Voorts is ook de redelijke termijn in hoger beroep overschreden omdat het hof niet binnen twee jaren nadat appel is ingesteld (te weten op 23 november 2020) arrest heeft gewezen. Nu het hof eerst heden, op 22 februari 2023, einduitspraak doet, is de redelijke termijn in hoger beroep met ongeveer 3 maanden overschreden, terwijl het hof geen bijzondere omstandigheden aanwezig acht, die deze overschrijding rechtvaardigen.
Het hof is dan ook van oordeel dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Zonder schending van de redelijke termijn zou een taakstraf voor de duur van 180 uren passend zijn geweest. Nu de redelijke termijn is geschonden, zal worden volstaan met het opleggen van een taakstraf voor de duur van 170 uren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het impliciet subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
170 (honderdzeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
85 (vijfentachtig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. H.A.T.G. Koning, voorzitter,
mr. drs. M.C.C. van de Schepop en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.M.M. Dielesen, griffier,
en op 22 februari 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.