ECLI:NL:GHSHE:2023:1551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.322.282_01 en 200.322.290_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing rechtmatigheid van de machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder en de vader van de kinderen hebben ieder afzonderlijk hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de kinderen onder toezicht zijn gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing is verleend. De moeder verzocht de beschikking te vernietigen, terwijl de vader zich aansloot bij het verzoek van de moeder. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht de beschikking in stand te laten. Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2023 zijn beide ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen uit huis zijn geplaatst vanwege zorgen over de opvoedsituatie en de pedagogische vaardigheden van beide ouders. Er waren signalen van onveiligheid en conflicten tussen de ouders, en er was sprake van middelengebruik. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank bevestigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing op goede gronden is verleend. Het hof benadrukt het belang van een stabiele en veilige situatie voor de kinderen en de noodzaak voor de ouders om samen te werken met de gecertificeerde instelling om hun opvoedcapaciteiten te verbeteren. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak : 11 mei 2023
Zaaknummers : 200.322.282/01 en 200.322.290/01
Zaaknummers 1e aanleg : C/03/310459 / JE RK 22-1826 en C/03/310456 / JE RK 22-1825
in de zaak met nummer 200.322.282/01 in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. van den Eshoff,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
in de zaak met nummer 200.322.290/01 in hoger beroep van:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. McKernan,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie [locatie] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Beide zaken gaat over:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2022 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
Als belanghebbende in beide zaken wordt aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (de GI).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 1 november 2022 (op schrift gesteld op
15 november 2022), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

zaaknummer 200.322.282/01
2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2023, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verlening van de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en opnieuw rechtdoende, het verzoek van de raad om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] uit huis te plaatsen alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 maart 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen.
2.3.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 16 maart 2023, heeft de vader verzocht om het verzoek van de moeder in hoger beroep toe te wijzen en de bestreden beschikking ten aanzien van de machtiging uithuisplaatsing van de kinderen af te wijzen, kosten rechtens.
zaaknummer 200.322.290/01
2.4.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 1 februari 2023, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de raad alsnog af te wijzen.
2.5.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 14 maart 2023, heeft de raad verzocht de bestreden beschikking in stand te laten en het verzoek van de vader in hoger beroep af te wijzen.
in beide zaken
2.6.
Gelet op de onderlinge samenhang van beide zaken, heeft het hof de zaken tijdens de mondelinge behandeling van 6 april 2023 tegelijkertijd behandeld en partijen en de raad meegedeeld dat op beide zaken zal worden beslist in één beschikking.
2.7.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R.A.C. Snel, waarnemend voor mr. Van den Eshoff;
  • de vader, bijgestaan door mr. McKernan;
  • de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de GI.
2.8.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 1 november 2022;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 9 februari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 13 februari 2023;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 30 maart 2023;
  • het emailbericht met bijlage van de GI d.d. 6 april 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Uit de relatie van de ouders zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geboren.
Beide ouders hebben het gezag over [minderjarige 1] . De moeder oefent het gezag over [minderjarige 2] uit.
3.2.
Bij beschikking van 9 augustus 2022 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 9 augustus 2022 tot 9 november 2022. Bij die beschikking is tevens een machtiging uithuisplaatsing verleend om de kinderen voor de duur van twee weken bij de vader te plaatsen.
Bij beschikking van 19 augustus 2022 is onder meer de spoedbeschikking van
9 augustus 2022 gehandhaafd ten aanzien van de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader. Tevens is bij die beschikking de uithuisplaatsing van de kinderen bij de vader verlengd tot 9 november 2022.
3.3.
Bij beschikking van 19 oktober 2022 zijn de kinderen met spoed uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg.
3.4.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank onder meer [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 november 2022 tot 1 november 2023 onder toezicht gesteld van de GI en een machtiging uithuisplaatsing verleend om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 1 november 2022 tot 1 mei 2023 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, onder aanhouding van de verzochte resterende termijn.
3.5.
Bij beschikking van 9 december 2022 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een machtiging verleend om [minderjarige 1] met ingang van 9 december 2022 tot
9 juni 2023 uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg dan wel een accommodatie jeugdhulpaanbieder (te weten een gezinshuis).
3.6.
De moeder en de vader kunnen zich met de bestreden beschikking niet verenigen, voor zover deze beslissing ziet op de machtiging uithuisplaatsing van beide kinderen, en zij zijn hiervan, ieder afzonderlijk, in hoger beroep gekomen.
De standpunten
3.7.
De moeder voert, samengevat, het volgende aan.
Zij heeft na de geboorte van [minderjarige 2] een postnatale depressie gehad en is ter behandeling van die depressie gedurende een maand opgenomen geweest. Er zou aanvankelijk sprake zijn van een moeder-kindopname, maar na ontslag uit het ziekenhuis zijn de kinderen met een machtiging uithuisplaatsing bij de vader geplaatst, die inmiddels elders woonde. De relatiebreuk tussen de ouders was een gevolg van de depressie van de moeder en de relatie is op enig moment hersteld. De ouders hebben de GI laten weten dat zij weer wilden samenwonen. Vervolgens zijn de kinderen ten onrechte (met spoed) bij de vader weggehaald, terwijl hiertoe geen noodzaak bestond. Van huiselijk geweld tussen de ouders is nooit sprake geweest. Er is bovendien onvoldoende onderzocht of er minder ingrijpende maatregelen genomen konden worden. Aan de ouders had kenbaar moeten worden gemaakt aan welke voorwaarden de ouders moesten voldoen om tot een thuisplaatsing te komen. De rechtbank is er ten onrechte aan voorbij gegaan dat er voor de geboorte van [minderjarige 2] geen zorgen over het gezin waren. De moeder heeft zelf hulp heeft gezocht en zij is met succes is behandeld. Van een psychiatrisch toestandsbeeld is een sprake. Het gaat goed met de moeder. Zij slikt nog medicatie en zij krijgt begeleiding vanuit de huisarts en [instantie 1]. Zij staat ook open voor overige hulpverlening. De ouders hebben nooit een kans gekregen. Daar komt bij dat de omgang met de kinderen te beperkt is en ten onrechte wordt begeleid.
3.8.
De vader voert, samengevat, het volgende aan.
Hij heeft zich neergelegd bij de ondertoezichtstelling van de kinderen en is bereid om in het belang van de kinderen hulpverlening te aanvaarden. Er is echter geen grond voor een uithuisplaatsing. Er zijn terecht zorgen geweest, maar de oorzaak daarvan was gelegen in de postnatale depressie van de moeder. Toen de kinderen bij de vader verbleven ging het goed.
Er wordt steeds teruggegrepen op situaties die in het verleden hebben plaatsgevonden. De door de GI gestelde doelen kunnen ook in de thuissituatie worden behaald. Bovendien moeten deze doelen voldoende duidelijk zijn en is het aan de GI om voor de ouders voldoende hulpverlening in te zetten. Er lijkt nu niets te gebeuren en de omgang met de kinderen is zeer beperkt, terwijl niet wordt toegewerkt naar een uitbreiding. Het lukt niet om met de GI in gesprek te gaan. De vader heeft in het verleden vanuit emotie gereageerd en hij beseft dat dit anders had gemoeten. Aan de voorwaarden van een uithuisplaatsing is, gelet op de jurisprudentie van het EHRM, niet voldaan.
3.9.
De raad voert, samengevat, het volgende aan.
De uithuisplaatsing vanuit de thuissituatie bij de vader was noodzakelijk, omdat de vader weer bij de moeder is ingetrokken en de ouders zich niet hebben gehouden aan de veiligheidsafspraken. Zo mochten de kinderen uitsluitend met de moeder contact hebben onder professionele begeleiding. De vader is op 18 oktober 2022 met de kinderen bij de moeder ingetrokken terwijl hij de tijdelijke woning pas op 1 november 2022 zou hoeven te verlaten. De raad is van mening dat de vader te weinig inzet heeft getoond in het regelen van vervangende huisvesting. De ouders hebben zich bedreigend uitgelaten tegenover alle betrokken professionals en er was geen samenwerking meer mogelijk. De hulpverlening vanuit [instantie 2] werd door de ouders niet meer binnengelaten. Hierdoor was er onvoldoende zicht op de veiligheid de kinderen.
Er zijn zorgen dat de kinderen opnieuw worden geconfronteerd met escalaties tussen de ouders. De moeder schreeuwt naar de kinderen en zij wordt in de opvoeding overvraagd. Beide ouders gebruiken verdovende middelen als de kinderen thuis zijn.
Verder is gezien dat de kinderen onvoldoende in hun ontwikkeling worden gestimuleerd. De ouders hebben echter geen hulpvragen in het kader van de opvoeding en zij leggen de verantwoordelijkheid van de ontstane situatie buiten zichzelf.
Aan het besluit ligt een grondig raadsonderzoek ten grondslag, waarbij ook minder ingrijpende maatregelen zijn onderzocht.
3.10.
De GI voert, samengevat, het volgende aan.
Het kennismakingsgesprek met de ouders is niet goed verlopen. Er was sprake van een gespannen situatie. Ondanks deze forse spanningen en stemverheffingen bleef [minderjarige 2] lachend bij de vader op schoot zitten. Deze reactie (of eigenlijk het gebrek aan een passende reactie) was zorgelijk en heeft ertoe geleid dat de zorgen die er al waren nog meer zijn toegenomen.
[minderjarige 1] verblijft inmiddels tijdelijk op een groep, omdat er geen goede match was met het pleeggezin waarin hij verbleef. Hij is onverwachts door de pleegzorginstantie in een crisisgroep van [instantie 3] geplaatst. De jeugdzorgwerker is hierover niet geïnformeerd. Dit heeft ertoe geleid dat er voor [minderjarige 1] inmiddels een nieuwe, bredere machtiging uithuisplaatsing is verleend. De GI heeft recent een pleeggezin gevonden waar beide kinderen geplaatst kunnen worden. De kinderen kunnen hierdoor bij elkaar blijven.
Op 18 april 2023 is een afspraak gemaakt zodat de kinderen in het gezin kunnen wennen. Het is de bedoeling om in ieder geval op twee vaste momenten in de week de omgang tussen de kinderen en de ouders te laten plaatsvinden, namelijk op woensdag en op zaterdag en de omgang van daaruit verder op te bouwen. Verder zal aan de wens van de moeder worden voldaan om ook contactmomenten tussen de kinderen en hun halfzusjes in te plannen.
Gedurende de begeleide omgang wordt gezien dat wanneer de moeder alleen met de twee kinderen samen is, zij hard moet werken om haar aandacht over de kinderen te verdelen. De moeder is een enkele keer tijdens een bezoekmoment in slaap is gevallen. Mogelijk heeft dit te maken met de medicatie of cannabis die de moeder gebruikt.
Het is fijn dat de moeder wordt ondersteund in de contacten en dat de bezoeken worden voor- en nabesproken. De vader blijft boos op de jeugdzorgwerker. Indien de ouders zullen verzoeken om de GI te vervangen, dan zal de GI zich daartegen niet verzetten. Het is echter wenselijk om met een overdracht naar een andere GI te wachten totdat de kinderen op een goede plek zitten.
Het wettelijk kader
3.11.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De overwegingen van het hof
3.12.
Aan het hof ligt de beslissing voor of de machtiging uithuisplaatsing ten aanzien van [minderjarige 1] met ingang van 1 november 2022 tot 9 december 2022 en ten aanzien van [minderjarige 2] met ingang van 1 november 2022 tot 1 mei 2023 op goede gronden is verleend.
Immers, ten aanzien van [minderjarige 1] is met ingang van 9 december 2022 een nieuwe machtiging uithuisplaatsing verleend, zodat de machtiging die ter beoordeling aan het hof voor ligt met ingang van 9 december 2022 is komen te vervallen. Inmiddels is de machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 2] eveneens verlopen, zodat in hoger beroep alleen nog de rechtmatigheid van de uithuisplaatsing over voornoemde periodes kan worden getoetst.
3.13.
Op grond van de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling nog naar voren hebben gebracht is het hof van oordeel dat de machtigingen uithuisplaatsingen op goede gronden zijn verleend. Aan de overwegingen van de rechtbank, die het hof na eigen beoordeling en waardering overneemt en tot de zijne maakt, voegt het hof nog het volgende toe.
3.14.
De kinderen zijn uit huis geplaatst omdat er al langere tijd zorgen waren over hun opvoedsituatie. De kinderen hebben veel onrust en onveiligheid gekend en hebben gedurende een lange tijd de conflicten die er tussen de ouders waren meegekregen. Er waren en er zijn ook zorgen over de pedagogische vaardigheden van beide ouders. Zo zijn er vraagtekens of de kinderen in voldoende mate leeftijdsadequaat worden gestimuleerd en of [minderjarige 1] in voldoende mate wordt begrensd. Bij [minderjarige 1] wordt immers ernstige gedragsproblematiek gezien, waardoor hij een verhoogde opvoedvraag heeft. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen over zijn hechtingsproces. De zorgen over de vaardigheden van de moeder worden tijdens de bezoekmomenten bevestigd. Alhoewel niet wordt getwijfeld aan de liefde die de moeder voor de kinderen heeft, wordt gezien dat de moeder er moeite mee heeft om haar aandacht over beide kinderen te verdelen. Ten slotte komt uit de stukken naar voren dat bij beide ouders sprake is van middelengebruik terwijl de kinderen thuis zijn.
De uithuisplaatsing van de kinderen werd verder noodzakelijk geacht, omdat er geen zicht meer op de thuissituatie van de kinderen was en de ouders de veiligheidsafspraken niet zijn nagekomen. Zo gold de afspraak dat de kinderen slechts onder professionele begeleiding omgang met de moeder mochten hebben. De ouders hebben deze afspraak meerdere keren geschonden en zij zijn weer gaan samenwonen. Dit klemt temeer, omdat er nog geen zicht op is in hoeverre de relatieproblemen die ouders in het verleden hadden, nog aanwezig zijn. Het risico bestaat dat de situatie tussen de ouders opnieuw escaleert en dat de kinderen opnieuw geconfronteerd worden met onveilige situaties.
Dit alles maakt dat het hof van oordeel is dat de machtiging uithuisplaatsing op goede gronden is verleend.
3.15.
Het is op dit moment voor de kinderen belangrijk dat zij vanuit een stabiele en veilige situatie kunnen werken aan een uitbreiding van de omgang met de ouders, waarbij de ouders een reële kans krijgen om te laten zien welke opvoedcapaciteiten zij hebben. Waar nodig dient de GI hulpverlening voor de ouders in te zetten, zodat de ouders kunnen werken aan het vergroten van deze vaardigheden. Om dit te bereiken is noodzakelijk dat er een goede samenwerking tussen de GI en de ouders tot stand komt, waarbij het voor de ouders duidelijk wordt aan welke voorwaarden zij moeten voldoen om toe te werken naar een mogelijke thuisplaatsing van de kinderen. Van de ouders wordt in dit kader verwacht dat zij meewerkend zullen opstellen.
3.16.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.17.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht van
1 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.P. de Beij, E.M.C. Dumoulin en E.M.D.M. van der Linden en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.