ECLI:NL:GHSHE:2023:1548

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.317.419_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van het halen en brengen van de minderjarige naar de omgangsweekenden met de vader

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2022. De moeder verzoekt om de vervoersregeling van de omgang met de vader van hun minderjarige kind, geboren in 2018, te wijzigen. De rechtbank had bepaald dat de vader en het kind om de drie weken contact met elkaar hebben, waarbij de vader het kind ophaalt en de moeder het na het weekend weer ophaalt. De moeder is het niet eens met deze regeling en vraagt het hof om te bepalen dat de vader het halen en brengen volledig voor zijn rekening moet nemen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 4 april 2023 zijn beide ouders gehoord, bijgestaan door hun advocaten en tolken. De Raad voor de Kinderbescherming was niet aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de financiële situatie van beide ouders en de emotionele impact op het kind. Het hof concludeert dat de huidige regeling niet in strijd is met de belangen van het kind, maar wijzigt de beschikking zodanig dat de moeder het kind naar de omgangsweekenden met de vader brengt en de vader het kind na het weekend terugbrengt. Dit wordt als praktisch uitvoerbaar beschouwd en bevorderlijk voor de emotionele band tussen het kind en de vader.

De beslissing van het hof is om de eerdere beschikking te vernietigen voor wat betreft de verdeling van het halen en brengen van het kind, en de nieuwe regeling vast te stellen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof en openbaar uitgesproken op 11 mei 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.317.419/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/360559 FA RK 19-3426
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een bij het hof bekend adres,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.M.C.J. Dekkers-de Jong,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. van Reeven-Özer.
Deze zaak gaat over:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 oktober 2022, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de vervoersregeling van de omgang en te bepalen dat de vader het halen en brengen van [minderjarige] voor de omgang volledig dient te verzorgen en voor zijn rekening dient te nemen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 december 2022, heeft de vader verzocht het beroep van de moeder ongegrond te verklaren en haar verzoeken af te wijzen, zo nodig onder verbetering en aanvulling van de feiten en gronden, althans een zodanige beslissing te nemen die het hof in goede justitie oordelend redelijk en juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door [tolk 1] , tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door [tolk 2] , tolk in de Marokkaans-Arabische taal.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 28 oktober 2022.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
Uit het huwelijk van partijen is [minderjarige] geboren.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder
.
3.2.
Bij beschikking van 23 maart 2020 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 13 juli 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de vader en [minderjarige] in het kader van de zorgregeling gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar een keer per drie weken gedurende het weekend, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en de moeder [minderjarige] na het weekend ophaalt bij de vader.
3.4.
De moeder kan zich met de beslissing voor zover het betreft het halen en brengen van [minderjarige] niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De motivering van de beslissing
3.7.
Het hof overweegt als volgt.
3.7.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.7.2.
Tussen partijen is de regeling voor het halen en brengen van [minderjarige] in het kader van de zorgregeling in geschil.
3.7.3.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen onderzoek en weging overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder de helft van het vervoer in het kader van de zorgregeling op zich moet nemen. Het uitgangspunt is dat beide ouders het halen en brengen ieder bij helfte voor hun rekening nemen. In de bezwaren die de moeder hiertegen heeft aangevoerd ziet het hof onvoldoende reden om hiervan af te wijken. Beide partijen hebben het financieel niet breed en hun financiële omstandigheden zijn nagenoeg gelijk. Ook in praktisch opzicht ziet het hof niet dat het verdelen van het halen en brengen belastend is voor [minderjarige] . De vader beschikt weliswaar over een auto en de moeder niet, maar uit de enkele omstandigheid dat [minderjarige] één keer per drie weken tweeëneenhalf uur met het openbaar vervoer moet reizen kan niet worden afgeleid dat de huidige verdeling in strijd is met de belangen van [minderjarige] .
3.7.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de zorgregeling inclusief het halen en brengen aanvankelijk verliep zoals in de bestreden beschikking is bepaald, maar dat [minderjarige] sinds november 2022 geen omgang meer heeft met de vader. Er bestaat zorg bij het hof over het opnieuw opstarten en het in stand houden van het contact tussen de vader en [minderjarige] . Beide partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] is stopgezet omdat [minderjarige] niet met de vader mee wilde gaan op het moment dat de vader [minderjarige] kwam ophalen. Gelet daarop ziet het hof wel aanleiding de bestreden beslissing in zoverre te wijzigen dat voortaan de moeder [minderjarige] voor de omgangsweekenden naar vader brengt en de vader [minderjarige] vervolgens aan het einde van het weekend weer terugbrengt naar de moeder. Voor beide ouders wordt dit praktisch uitvoerbaar geacht terwijl de moeder hiermee aan [minderjarige] toont emotionele toestemming te geven om tijd door te brengen met de vader.
Afsluitende conclusie
3.8.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen, uitsluitend voor zover het betreft de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] , en bepalen dat de moeder [minderjarige] naar de omgangsweekenden met de vader brengt en de vader [minderjarige] na het weekend terugbrengt naar de moeder.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2022 voor zover het betreft de verdeling van het halen en brengen van [minderjarige] ;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 augustus 2022 in die zin dat de moeder [minderjarige] naar de omgangsweekenden met de vader brengt en de vader [minderjarige] aan het einde van het weekend terugbrengt naar de moeder;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, A.M. Bossink en C.D.M. Lamers en is op 11 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. E.P. de Beij in tegenwoordigheid van de griffier.