ECLI:NL:GHSHE:2023:1545

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.305.993_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van goederen in ontbonden huwelijksgemeenschap met betrekking tot huwelijksvermogensrecht

In deze zaak gaat het om de verdeling van goederen uit de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een vrouw en een man, die in hoger beroep zijn gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Limburg. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, en de man, verzoeker in het incidenteel hoger beroep, hebben beiden grieven ingediend met betrekking tot de toedeling van verschillende goederen, waaronder twee Opel Astra's en een eenmanszaak. De vrouw heeft op 31 januari 2022 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank, die op 4 november 2021 was uitgesproken. De man heeft op 5 april 2022 een verweerschrift ingediend, waarin hij ook incidenteel hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 maart 2023 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

De rechtbank had eerder beslist dat de Opel met kenteken [kenteken 1] aan de vrouw werd toegedeeld, onder de verplichting om aan de man een bedrag van € 8.000,-- te betalen. De vrouw heeft grieven ingediend over de verdeling van deze auto en de peildatum voor de waardering. De man heeft grieven ingediend over de inhoud van een kluis en de tweede Opel Astra met kenteken [kenteken 2]. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw niet heeft aangetoond dat de Opel 1 niet tot de huwelijksgemeenschap behoort, en heeft haar grief hierover gegrond verklaard. Het hof heeft ook geoordeeld dat de tweede Opel niet tot de huwelijksgemeenschap behoort, omdat deze op naam van de vader van de vrouw was gesteld en niet aan de partijen was geleverd.

Wat betreft de eenmanszaak van de vrouw heeft het hof geoordeeld dat de waarde moet worden vastgesteld op de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, 25 oktober 2019. De vrouw heeft betoogd dat de waarde op de datum van feitelijke verdeling moet worden vastgesteld, maar het hof heeft dit afgewezen. De man heeft ook een verzoek gedaan met betrekking tot de inhoud van de kluis, maar het hof heeft geoordeeld dat hij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er € 7.000,-- in de kluis aanwezig was. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verzoeken van de man afgewezen, terwijl de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team familie- en jeugdrecht
zaaknummer : 200.305.993/01
zaaknummer rechtbank : C/03/270290 / FA RK 19-3850
beschikking van de meervoudige kamer van 11 mei 2023
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. P. Winkens te Hoensbroek,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.G.W. Hendriks te Kerkrade.

1.Inleiding

Tussen partijen is de verdeling van een aantal goederen van de ontbonden huwelijksgemeenschap in geschil.

2.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 4 november 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

3.Het geding in hoger beroep

3.1.
De vrouw is op 31 januari 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking.
3.2.
De man heeft op 5 april 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
3.3.
De vrouw heeft op 24 mei 2022 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
3.4.
De mondelinge behandeling heeft op 8 maart 2023 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Voor de man is als tolk in de Duitse taal opgetreden mevr. Schlicher-Gootzen (tolknummer 257).

4.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
a. a) Partijen zijn met elkaar gehuwd op 26 november 2010 in [plaats 1] , Denemarken.
b) De vrouw is burger van de Bondsrepubliek Duitsland. De man heeft de Kameroense
nationaliteit.
c) Partijen hebben een minderjarige dochter, geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] .
d) De vrouw heeft op 25 oktober 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Bij beschikking van 21 april 2021 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 20 mei 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

5.De omvang van het geschil

5.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang:
- de Opel met kenteken [kenteken 1] toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om aan de man wegens overbedeling € 8.000,-- te betalen;
- de kluis toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om aan de man wegens overbedeling € 50,-- te betalen;
- de eenmanszaak met alle rechten en plichten toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting om aan de man wegens overbedeling € 1.942,-- te betalen.
5.2.
De vrouw heeft drie grieven aangevoerd. Deze gaan over:
- de verdeling van de Opel Astra met kenteken [kenteken 1] , hierna ook: Opel 1 (grief 1);
- de peildatum voor de waardering van Opel 1 (grief 2);
- de peildatum voor de waardering van de eenmanszaak (grief 3).
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor zover zij daartegen grieven heeft aangevoerd en alsnog de vorderingen van de man met betrekking tot Opel 1 en haar eenmanszaak af te wijzen.
5.3.
De man heeft twee grieven aangevoerd. Deze betreffen:
- de inhoud van de kluis (grief 1);
- de Opel Astra met kenteken [kenteken 2] , hierna ook: Opel 2 (grief 2 met vermeerdering verzoek).
De man verzoekt:
in het principaal hoger beroep:
de grieven van de vrouw ongegrond te verklaren en haar hoger beroep af te wijzen.
in het incidenteel hoger beroep:
‘De door de man opgeworpen grieven als gegrond te verklaren met bepaling:
- dat de kluisinhoud wordt toebedeeld aan de vrouw onder de verplichting van de vrouw aan de man een bedrag te voldoen ad € 7.000,00,
subsidiair een bedrag ad € 3.500,00,
meer subsidiair een nader door Uw Gerechtshof te bepalen bedrag;
- dat het voertuig, zijnde een Opel, althans zijnde een Opel Astra, althans zijnde een nader te bepalen voertuig, die door partijen is aangekocht in of omstreeks december 2018, aan de vrouw toe te bedelen onder de verplichting van de vrouw aan de man een bedrag ad € 19.000,00, althans een door uw Gerechtshof nader te bepalen bedrag, te voldoen.’
De man verzoekt in het principaal en incidenteel hoger beroep de vrouw te veroordelen in de kosten van beide/deze instantie(s), één en ander, voor zover de wet het toelaat, uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
De vrouw verzoekt in het incidenteel hoger beroep het hoger beroep van de man af te wijzen, met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.

6.De motivering van de beslissing

Rechtsmacht en toepasselijk recht
6.1.
Het verzoekschrift van de vrouw is ingediend na 29 januari 2019 . Hierdoor wordt de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om van haar verzoek kennis te nemen, bepaald aan de hand van de Verordening (EU) 2016/1103 van de Raad van 24 juni 2016 tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de bevoegdheid, het toepasselijke recht en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen op het gebied van huwelijksvermogensstelsels (HuwVermVo). Omdat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter inzake de echtscheiding volgt uit het bepaalde in art. 3 lid 1 sub a tweede streepje Brussel II-bis (partijen hebben hun laatste gewone verblijfplaats in Nederland gehad en de vrouw verblijft nog altijd in Nederland) brengt rechtsmacht in de echtscheidingszaak op grond van art. 5 lid 1 HuwVermVo ook rechtsmacht mee met betrekking tot het verdelingsverzoek.
De rechtbank heeft Nederlands recht toegepast. Daartegen zijn geen grieven gericht, zodat ook het hof Nederlands recht zal toepassen (zie de conclusie van AG Vlas voor HR 27 april 2012, ECLI:NL:PHR:2012:BV6684).
De verdeling
6.2.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden gemaakt. Uit de toepasselijkheid van het Nederlandse recht volgt dan dat partijen zijn gehuwd in de wettelijke algehele gemeenschap van goederen.
De Opel Astra met kenteken [kenteken 1] (Opel 1) en de Opel Astra met kenteken [kenteken 2] (Opel 2) (grief 1 van de vrouw en grief 2 Van de man)
6.3.
Over de verdeling van de Opel 1 heeft de rechtbank als volgt overwogen:
‘2.5.3. De man dient aannemelijk te maken dat de auto op de peildatum 25 oktober 2019 tot de ontbonden gemeenschap behoort, omdat de vrouw zijn stelling gemotiveerd heeft betwist.
In de betreffende gespreksberichten schrijft de man aan de vrouw in het Duits het volgende (steeds met vertaling door de rechtbank):
"heeft je vader al naar een auto gekeken?". De vrouw reageert
"vandaag, hij was weer bij Opel ....rijdt er morgen weer naar toe. Die hebben er één in [plaats 2] ....gehoord maar bij hetzelfde [bedrijf] in [woonplaats] ...bij die [naam] ". De man reageert met
"de prijs ? met de uitgave moeten we oppassen, in het geval we een noodsituatie hebben, dan hebben we een probleem". De vrouw schrijft
"ik denk dat ons dat lukt".Op een latere dag schrijft de man:
"nu zo, jij hebt gezegd, hij heeft een auto gekocht"en
"het [bedrijf] krijgt de Chevrolet”. De vrouw reageert met
"dat krijgt hij pas volgende week en dan krijgt hij het geld en wij moeten alles omschrijven". De man vraagt
: "hoeveel krijgen wij van het [bedrijf] voor de Chevrolet?". De vrouw schrijft:
"dat wordt met de nieuwe verrekend. Wij krijgen niets. Daarvoor hebben wij supergunstig een mega nieuwe auto. Ben jij niet tevreden?". De man schrijft:
"daarom vraag ik na hoe dat verrekend wordt (de waarde van de Chevrolet)"waarop de vrouw schrijft
"slechts 900 ... meer zijn zij voor de nieuwe niet naar beneden gegaan".Tot slot laat de vrouw in een bericht aan de man weten:
"wij zijn nu Opel eigenaren".
2.5.4.
Deze berichten maken duidelijk dat de vader van de vrouw namens de man en de vrouw de betreffende auto Opel heeft gekocht met het inwisselen van de Chevrolet van de man en de vrouw en verder met (bij)betaling met het geld van de man en de vrouw en dat de man en de vrouw daarmee samen de eigenaren van de auto zijn geworden.
Dat de aankoopfactuur van de betreffende Opel op naam van de vader van de vrouw staat, doet geen afbreuk aan de inhoud van de berichten en de daaruit af te leiden conclusie. De vader is voor de verkoper van de auto de kopende partij geweest, maar dat laat onverlet dat niet hij, maar de man en de vrouw de eigenaren van de auto zijn geworden. Ook het kentekenbewijs waarop de vrouw zich heeft beroepen, doet aan geschetste feiten en het oordeel van de rechtbank niet af. Dat kentekenbewijs van deze auto is geen eigendomsbewijs en vermeldt dat de Opel per 31 december 2019 op naam van de vader van de vrouw staat.
Dat is dus op een veel latere datum dan de peildatum van de ontbinding en samenstelling van de ontbonden gemeenschap (25 oktober 2019) en vormt daarmee geen onderbouwing van het verweer van de vrouw dat op die laatste datum de auto van haar vader zou zijn. Tot slot legt ook de verklaring van de vader van de vrouw (die door de man gemotiveerd wordt betwist) onvoldoende gewicht in de schaal, gelet op de inhoud van de gespreksberichten tussen de man en de vrouw, die niets aan duidelijkheid te wensen over laten.
2.5.5.
De vrouw heeft geen verweer gevoerd tegen de toedeling van de auto aan haar, zodat aldus zal worden beslist.’
6.3.1.
Hiertegen keert zich grief 1 van de
vrouw. Volgens haar behoort Opel 1 niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen. Ter toelichting voert zij het volgende aan.
Uit de in eerste aanleg overgelegde stukken blijkt dat Opel 1 geen eigendom van partijen was. Opel 1 is in 2017 door haar vader gekocht voor eigen gebruik en door hem betaald met zijn geld. Partijen en hun dochter woonden bij hem in. Omdat de vrouw Opel 1 ook gebruikte en haar vader zelf Opel 2 aanschafte, werd Opel 1 op haar naam gesteld (in verband met de verzekering). Opel 1 bleef echter eigendom van haar vader. Om die reden is Opel 1 op enig moment ook weer op naam van haar vader gezet.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is niet de Chevrolet van partijen, maar de eigen oude auto van haar vader, een Renault, ingeruild bij de koop van Opel 1. De Chevrolet is ingeruild met de later ook door haar vader gekochte Opel 2. Haar vader wilde dat zij (de vrouw) Opel 1 zou gebruiken, omdat de Chevrolet niet meer door de apk-keuring kwam en niet veilig meer was. De Chevrolet is toen ingeruild ter verkrijging van de Opel 2 door de vader als een soort van gebruiksvergoeding.
Anders dan man aanvoert, heeft de vader van de vrouw ook zelf in Opel 1 gereden (met rijbewijs) en beschikten partijen niet over € 19.000,-- voor de aanschaf van een Opel. Uit de whatsapp berichten die de man in eerste aanleg heeft overgelegd, blijkt alleen dat haar vader in 2017 een auto heeft aangeschaft en dat zij in december 2018, dus anderhalf jaar later, tegen de man zegt: ‘wir sind jetzt Opel besitzer’. De rechtbank vertaalt dit letterlijk naar: ‘wij zijn Opel eigenaren’, maar daarmee is alleen bedoeld dat zowel zijzelf als haar vader, dus beiden, in een Opel reden. Daarmee is niet gezegd dat zij en de man Opel-eigenaren waren.
6.3.2.
De
manheeft verweer gevoerd.
Uit de whatsapp berichten blijkt onomstotelijk dat de vader namens partijen een voertuig had gekocht, waarbij de Chevrolet is ingeruild met een (bij)betaling van partijen. De vader heeft Opel 1 niet voor zichzelf en met eigen geld aangeschaft. De vader had destijds geen rijbewijs en de vrouw heeft niet aangetoond dat dit anders is. Partijen hebben voor Opel 1 de wegenbelasting voldaan en het kenteken van Opel 1 is na aankoop op naam van de vrouw gesteld. Na ontbinding van het huwelijk is de tenaamstelling van Opel 1 gewijzigd op naam van de vader, waarschijnlijk ter voorkoming dat de man aanspraak op Opel 1 zou maken.
6.3.3.
In het incidentele hoger beroep voert de
manhet volgende aan (grief 2 met vermeerdering verzoek).
Bij zijn verzoek in eerste aanleg heeft hij alleen gesproken over de verdeling van ‘een Opel Astra’ die voor € 19.000,-- was gekocht. Omdat de vrouw daarop stukken betreffende Opel 1 in het geding heeft gebracht, heeft het debat zich op die auto toegespitst. Pas nu, in de procedure in hoger beroep, blijkt er van twee voertuigen sprake te zijn. De vrouw heeft de rechtbank dus niet juist en volledig ingelicht. Hieraan dient de consequentie te worden verbonden dat zij op grond van het bepaalde in art. 3:194 lid 2 BW haar aandeel in Opel 2 aan hem verbeurt.
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de man tijdens het huwelijk in Zuid-Duitsland werkte en dus vaak niet thuis was. In mei 2019 is hij uit de woning van de vader vertrokken en heeft hij op enkele persoonlijke eigendommen na, alles achtergelaten, ook de documenten van de auto. Hierdoor is hij in hoge mate afhankelijk van de vrouw voor informatie over de goederen die tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren. De vrouw heeft doelbewust stukken in het geding gebracht die zien op Opel 1. Zij is verplicht om de stukken betreffende de aankoop van Opel 2 in december 2018 in de procedure te brengen.
De vader heeft Opel 2 gekocht omdat hij (de man) in Duitsland was. Gezamenlijk is afgesproken dat de vader Opel 2 voor partijen zou kopen. Partijen hebben daar ook geld voor gegeven, in totaal € 12.000,--. Opel 2 is na aankoop op naam van de vrouw gezet. Hij heeft de vrouw nimmer in Opel 1 zien rijden, alleen in Opel 2.
6.3.4.
De
vrouwheeft verweer gevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van de man in eerste aanleg om ‘een Opel Astra’ te verdelen, heeft zij (bij brief van 16 maart 2021) de aankoopfactuur en het kentekenbewijs van Opel 1 overgelegd, omdat dit de auto was die zij altijd gebruikte. Omdat zij nooit een andere Opel heeft gebruikt, heeft zij ook niet hoeven begrijpen dat de man een andere auto bedoelde. Er is dus geen sprake van het opzettelijk verzwijgen of verbergen van een vermogensbestanddeel.
De whatsapp berichten die de man in eerste aanleg heeft overgelegd, gaan over Opel 2 en hebben niets van doen met Opel 1. Opel 2 is eigendom van haar vader, hetgeen ook blijkt uit de aankoopfactuur van Opel 2 (prod. 3), een kopie van het kentekenbewijs waaruit blijkt dat de auto steeds op naam van haar vader heeft gestaan (prod. 4) en een bankafschrift waaruit blijkt dat haar vader de auto heeft betaald. Het daarop genoemde rekeningnummer is van de bankrekening van haar vader (prod. 5). Overigens is een deel contant betaald. Haar vader heeft schriftelijk bevestigd dat hij de eigenaar is van Opel 2 (prod. 6). Partijen hebben voor Opel 2 nimmer enige belasting of andere lasten voldaan. Deze werd door de vader gebruikt en hij betaalde daarvoor ook alle lasten.
Opel 2 heeft nooit op haar naam gestaan en zij heeft nooit in Opel 2 gereden. Partijen beschikten ook niet over € 12.000,-- voor de aankoop van Opel 2. De Chevrolet is ingeruild bij de koop van Opel 2, maar zou bij ‘losse verkoop’ niets hebben opgeleverd.
6.3.5.
Het
hofoverweegt als volgt.
Volgens de in art. 150 Rv. neergelegde hoofdregel voor de bewijslastverdeling rust de bewijslast in een civiele procedure op de partij die daarmee een bepaald rechtsgevolg wil bewerkstelligen. Die partij zal aldus de feiten die het intreden van het door hem gewenste rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen moeten stellen en - bij voldoende betwisting - vervolgens ook moeten bewijzen.. Volgens de man behoren de auto’s tot de huwelijksgemeenschap van partijen en dienen deze daarom in de verdeling te worden betrokken. Op hem rust derhalve de stelplicht en bewijslast dienaangaande.
Voor de beantwoording van de vraag of de auto’s tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoren, is doorslaggevend aan wie deze zijn geleverd als bedoeld in art. 3:84 lid 1 BW.
Opel 1
6.3.6.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vader van de vrouw Opel 1 heeft gekocht en de auto aan hem is geleverd. Op grond van de omstandigheden dat het kenteken van Opel 1 op naam van de vrouw is gezet en partijen voor Opel 1 de wegenbelasting hebben betaald, kan niet worden afgeleid dat de auto aan partijen is (door)geleverd. De (door)levering van Opel 1 aan partijen blijkt evenmin (anders dan de rechtbank heeft overwogen) uit de whatsapp berichten, omdat – en daarover zijn partijen het eens – die gaan over de aanschaf van Opel 2 in 2018. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat Opel 1 niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. De grief van de vrouw slaagt. Dit betekent dat grief 2 van de vrouw geen bespreking behoeft.
Opel 2
6.3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat Opel 2 is gekocht en geleverd aan de vader. Voor zover in het betoog van de man een beroep op vertegenwoordiging moet worden gezien, wijst het hof dat beroep af omdat daarvoor door de man geen aanknopingspunten zijn gesteld. De koopovereenkomst is gesloten met de vader, de auto is geleverd aan de vader en er is nimmer (door)geleverd aan partijen, althans daarvan is niet gebleken. Dit betekent dat ook Opel 2 niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen behoort. De omstandigheid dat de Chevrolet van partijen is gebruikt om een gedeelte van de koopsom van Opel 2 te voldoen, kan niet tot een ander oordeel leiden, in het bijzonder niet dat er op de een of andere manier van zaaksvervanging sprake zou zijn, omdat de financiering niet afdoet aan de eigendomsverkrijging door de vader. Het hof komt daarmee niet toe aan een bespreking van het beroep van de man op art. 3:194 lid 2 BW (het opzettelijk verzwijgen of verborgen houden van een tot de gemeenschap behorend goed). Grief 2 van de man faalt.
De peildatum voor de waardering van de eenmanszaak (grief 3 van de vrouw)
6.4.
De
rechtbankheeft over de waarde van eenmanszaak van de vrouw als volgt overwogen:
‘2.9.1. Partijen zijn het erover eens dat deze eenmanszaak met alle rechten en verplichtingen aan de vrouw dient te worden toegedeeld voor de waarde per de ontbindingsdatum van de gemeenschap (25 oktober 2019). (…) Het processuele gevolg is dat de door de man gesteld waarde van de onderneming van € 3.884,- voor juist moet worden gehouden, zodat de vrouw de helft van die waarde aan de man moet betalen.’
6.4.1.
Hiertegen keert zich grief 3 van de
vrouw. Zij is het er niet mee eens dat voor de waarde van de eenmanszaak moet worden uitgegaan van de van ontbinding van de huwelijksgemeenschap, 25 oktober 2019. Zij voert daartoe het volgende aan.
Voor de bepaling van de waarde van de eenmanszaak moet worden uitgegaan van de datum van ‘feitelijke verdeling’, dus 4 november 2021, zeker nu de man pas bij zelfstandig verzoek van 21 juli 2021 aanspraak maakt op verdeling daarvan. Toen zij in augustus 2019 (partijen waren toen feitelijk uit elkaar) naheffingsaanslagen omzetbelasting moest betalen voor haar onderneming, heeft de man aangegeven dat hij daarmee niks te maken had en dus niet wilde meebetalen.
Daarbij komt dat zij in de afgelopen periode te maken heeft gehad met de financiële gevolgen van de Covid-uitbraak. Haar inkomen uit haar werk als fotografe, onder andere voor huwelijken, is de afgelopen periode nagenoeg nihil geweest. In het laatste kwartaal van 2020 had zij slechts een omzet van € 651,75. De winst over het laatste kwartaal van 2020 bedroeg slechts € 401,62 en over het gehele jaar 2021 bedroeg de winst € 2.865,15. Daarvan is haar loon nog niet afgetrokken. Zij heeft een klein inkomen uit dienstbetrekking en daarnaast inkomen uit haar eigen onderneming. De winst uit onderneming gebruikt zij als aanvulling voor het levensonderhoud van haarzelf en de dochter van partijen (zij ontvangt geen partneralimentatie). Na aftrek van dit ‘salaris’ is er dus geen sprake van winst uit haar onderneming. Het is daarom onredelijk dat zij over de waarde van haar onderneming met de man moet afrekenen nu dit enkel haar maandinkomen betreft waarvan zij met haar dochter leeft.
Indien wel wordt uitgegaan van enige waarde dan wel van de waarde van de onderneming per 25 oktober 2019 merkt zij het volgende op. Het eigen vermogen bedroeg eind december 2018 ruim € 8.000,--. Eind december 2019 was dat gedaald naar € 3.884,--. Dit komt omdat de man in 2019 € 8.900,-- van de bankrekening die ook voor de eenmanszaak werd gebruikt (een gezamenlijke rekening van partijen) heeft opgenomen en overgemaakt naar zijn moeder en broer. De meeste bedragen zijn door hem van de bankrekening opgenomen toen zij feitelijk al uit elkaar waren. De man heeft in 2019 dus al meer dan de aan hem toekomende helft van de waarde van de onderneming ontvangen. De waarde van de onderneming is dus reeds verdeeld, althans de man heeft reeds meer dan de helft van wat hem toekwam, meegenomen. Het is niet redelijk dat hij thans opnieuw een geldbedrag ontvangt.
6.4.2.
De
manvoert daartegen het volgende aan.
Voor de waarde van de eenmanszaak moet worden uitgegaan van de waarde op de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap. De naheffingsaanslagen hadden betrekking op de periode toen partijen waren gehuwd en deze dienen niet te worden betrokken in de afwikkeling van de gemeenschap.
De gevolgen van de Covid-uitbraak zien op de periode na datum ontbinding van de huwelijksgemeenschap. Dat de vrouw in 2020 en 2021 weinig winst zou hebben gemaakt als gevolg van de Covid-uitbraak is dus irrelevant.
De man betwist dat het bedrag van € 8.900,-- dat hij in 2019 van de gezamenlijke rekening heeft opgenomen en overgemaakt naar zijn moeder en zijn broer, als een (het hof begrijpt: voorschot op de) verdeling dient te worden gezien. Dat partijen ten tijde van de betaling reeds feitelijk uit elkaar waren, maakt dat niet anders. Dit betekent dat de waarde van de onderneming nog niet is verdeeld.
6.4.3.
Het
hofis van oordeel dat voor de waardering van de eenmanszaak dient te worden uitgegaan van de datum van ontbinding van de tussen partijen bestaande huwelijksgemeenschap, zijnde de datum van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding, ofwel 25 oktober 2019. Het gaat om de waardering van een – uitsluitend door de vrouw gevoerde – eenmanszaak, zodat op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid de ondernemersrisico’s in positieve en negatieve zin vanaf de datum van ontbinding van de huwelijksgemeenschap rusten op de ondernemer, in dit geval de vrouw.
Het beroep van de vrouw op de overboekingen door de man van bedragen naar zijn familie ten laste van de gezamenlijke bankrekening, treft geen doel. Die overboekingen vonden immers plaats voordat de huwelijksgemeenschap werd ontbonden. Dat dit is geschied ten titel van een ‘voorschot op de verdeling’ kan het hof niet vaststellen. De derde grief van de vrouw faalt.
De inhoud van de kluis (grief 1 van de man)
6.5.
De
rechtbankheeft ten aanzien van de inhoud van de kluit het volgende overwogen.
‘2.8.3. Dat op de peildatum 25 november 2019 € 7.000,- of enig ander geldbedrag in de kluis aanwezig was die tussen partijen dient te worden verdeeld, heeft de man tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw niet aannemelijk gemaakt. In het berichtenverkeer rond de scheiding van partijen heeft de man weliswaar kenbaar gemaakt dat het contante geld in die kluis moet worden verdeeld, maar de vrouw heeft daar niet op gereageerd en uit haar stilzwijgen kan niet worden afgeleid dat zij het met de man eens was. Bij die stand van zaken moet het verzoek van de man worden afgewezen.’
6.5.1.
Hiertegen keert zich grief 1 van de
man. De man voert het volgende aan.
Ten tijde van zijn vertrek bevond zich in de kluis een envelop met daarin circa € 7.000,-- aan contanten. De helft daarvan komt hem toe. In whatsapp berichten heeft hij aan de vrouw kenbaar gemaakt dat het contante geld in de kluis moet worden verdeeld. Dat de vrouw hierop niet heeft gereageerd, geeft eerder blijk van een weigering tot verdeling dan van het ontbreken van het contante geld. Immers, indien er geen sprake zou zijn van een dergelijk bedrag aan contant geld in de kluis, zou de vrouw dit hebben ontkend. Er is sprake van een blote ontkenning. De vrouw gaat niet in op de inhoud van de kluis. Zij dient openheid van zaken te geven. De bewijslast dient daarom te worden omgekeerd. Omdat zij de inhoud van de kluis verborgen houdt of verzwijgt, verbeurt de vrouw op grond van art. 3:194 lid 2 BW de totale waarde aan hem. Het gaat daarbij om een bedrag van € 7.000,--. Subsidiair dient de vrouw € 3.500,-- aan hem te voldoen.
6.5.2.
De
vrouwontkent dat bij het vertrek van de man enig geld in de kluis aanwezig was. De door de man in de procedure gebrachte foto toont dit niet aan. Er is geen reden de bewijslast om te keren. Zij heeft nimmer enig goed verzwegen dan wel geen volledige openheid van zaken gegeven. Enkel door verwarring te zaaien, probeert de man bedragen toegewezen te krijgen waartoe hij niet gerechtigd is. Nu de man stelt dat er geld in de kluis zou zijn en wel voor een bedrag van € 7.000,--, is het ook aan hem dit te bewijzen.
6.5.3.
Het
hofoverweegt als volgt. De man stelt dat op de peildatum € 7.000,-- in de kluis lag. Krachtens art. 150 Rv rust de stelplicht (en bewijslast) op hem. Hij zal aldus de feiten die het intreden van het door hem gewenste rechtsgevolg kunnen rechtvaardigen moeten stellen en - bij voldoende betwisting - vervolgens ook moeten bewijzen. De man heeft enkel een zwart/wit foto overgelegd van een envelop in een kluis en gesteld dat in die envelop € 7.000,-- aan contanten zat, in briefjes van € 50,--. De vrouw heeft dit betwist en het hof kan op basis van uitsluitend een foto van een (gesloten) envelop dit niet vaststellen. De man heeft zijn stelling niet nader met feiten en/of bewijsstukken over bijvoorbeeld de herkomst van die gelden, onderbouwd. Daarmee heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. De eerste grief van de man faalt eveneens.

7.De slotsom

in het principaal en het incidenteel hoger beroep
7.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, gedeeltelijk vernietigen en beslissen als volgt.
7.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

8.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg (Maastricht) van 4 november 2021, voor zover het de Opel Astra met kenteken [kenteken 1] betreft;
wijst het verzoek van de man met betrekking tot de Opel Astra alsnog af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.P.M. van Reijsen, G.J. Vossestein en A.J.F. Manders en is op 11 mei 2023 in het openbaar uitgesproken door A.J.F. Manders in tegenwoordigheid van de griffier.