De GI stelt voorop dat de ouders enorm betrokken zijn bij de hulpverlenings-en behandeltrajecten van beide kinderen. Ook willen zij het allerbeste voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
De ouders zijn echter onmachtig om de volledige zorg en verantwoordelijkheid te dragen van hun kinderen. Beide kinderen hebben een ontwikkelingsachterstand en er is sprake van een forse kindeigenproblematiek. Dit vraagt bovengemiddelde opvoedvaardigheden van de ouders; deze ouders hebben die niet en zijn niet in staat om de zorg en opvoeding te dragen van [minderjarige 2] en [minderjarige 1]
.
De plekken waar zij nu wonen sluiten het beste aan bij hun behoeftes op dit moment. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] laten, sinds zij hier verblijven, groei zien.
[minderjarige 1] heeft behoefte aan een professionele opvoedomgeving die kan aansluiten bij haar ontwikkelingsniveau. Vanuit het gezinshuis, waar die professionele opvoedomgeving is, zijn er zorgen. Door het steeds weer procederen door de ouders lijkt [minderjarige 1] geen rust te krijgen en neemt het loyaliteitsconflict toe.
[minderjarige 2] heeft gezien zijn ontwikkeling en kindbeeld behoefte aan een behandeling in een 24-uurs setting. [minderjarige 2] is een jongen met beperkingen. De laatste tijd is [minderjarige 2] erg onrustig. Het juridisch traject (zittingen) is een beladen onderwerp dat veel onrust met zich mee brengt. [minderjarige 2] krijgt vanuit de ouders mee dat zij blijven strijden om het gezag, omgang en verblijf.
Ook heeft [minderjarige 2] last van een loyaliteitsconflict. [minderjarige 2] geeft aan graag thuis te willen wonen maar tegelijkertijd ook een band en vertrouwen op te bouwen met de behandelgroep en daar steeds meer zijn veiligheid uit te halen.
De zorgen die [instantie 2] beschrijft zijn geen nieuwe zorgen. [instantie 2] is jaren betrokken in het gezin en heeft zicht op de thuissituatie. [instantie 2] dient een balans te vinden tussen het vertrouwen, samenwerking met de ouders en anderzijds het signaleren en benoemen van zorgen en signalen. Als [instantie 2] de zorgen en signalen benoemt, verliezen de ouders het vertrouwen in de betrokken hulpverlening. Vanuit [instantie 2] is altijd benoemd dat er bij de ouders geen sprake is van onwil maar wel van onmacht.
De ouders zijn onmachtig om de zorg en opvoedtaken van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] op zich te nemen. Ook zijn de ouders beperkt leerbaar gebleken.
De ouders zijn, ondanks hun onvermogen en onmacht, altijd betrokken geweest bij de therapieën en hulpverleningstrajecten die in het belang van de kinderen nodig zijn. Deze betrokkenheid is echter niet altijd in het belang van de kinderen geweest. Zo is het voor de ouders lastig gebleken om emotionele toestemming te geven voor het verblijf en het perspectief van de kinderen. Hierdoor lijken de ouders niet in het belang van de kinderen te kunnen handelen.
De GI vindt het van belang dat het perspectief waar de kinderen opgroeien duidelijk is en omdat de huidige situatie niet geheel in lijn met de visie van de ouders is kunnen zij volgens de GI niet opnieuw het gezag uitoefenen.
Volgens de GI zijn de ouders niet in staat gebleken om in het belang van de kinderen te handelen en zijn zij op dit moment niet in staat om na herstel in het gezag de juiste keuzes te maken voor de kinderen.
Daarbij komt dat de GI bang is dat er in dat geval een groot risico is dat de grootouders (mz) door de ouders buiten spel worden gezet.