ECLI:NL:GHSHE:2023:1538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.305.515_01 en 200.305.518_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en hoofdverblijf van minderjarige na echtscheiding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het civiel recht en specifiek het personen- en familierecht, gaat het om een hoger beroep van zowel de vader als de moeder met betrekking tot de zorgregeling en het gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2006. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. O.F.X. Roozemond, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 oktober 2021 te vernietigen, waarin het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag werd afgewezen en het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder werd vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.H. Weermeijer-Patist, heeft in haar hoger beroep verzocht om wijziging van het gezag en het hoofdverblijf bij haar vast te stellen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022 zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen en dat er een hulpverleningstraject noodzakelijk is voor de minderjarige. De vader heeft zijn zorgen geuit over de ouderverstoting en het gebrek aan contact met de minderjarige, terwijl de moeder stelt dat het hoofdverblijf bij haar het meest praktisch is, gezien de wensen van de minderjarige.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het gezag van de vader niet beëindigd dient te worden en dat de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige blijven uitoefenen. Het verzoek van de vader om het hoofdverblijf bij hem vast te stellen is afgewezen, omdat de minderjarige op korte termijn naar een gezinsvervangende instelling zal verhuizen. De verzoeken van beide ouders zijn afgewezen, en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummers: 200.305.515/01 en 200.305.518/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/371924 FA RK 20-2352
In de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. O.F.X. Roozemond,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist.
En in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.H. Weermeijer-Patist.
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. O.F.X. Roozemond,
Deze zaak gaat over: [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, van 20 oktober 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak van de vader 200.305.515/01
2.1.
Bij beroepschrift van 19 januari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op diezelfde datum, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te beschikken dat het verzoek van de vader een contactregeling vast te stellen tussen hem en [minderjarige] op een zodanige wijze, dagen en tijden en onder zodanige voorwaarden als de rechter dat in het belang van [minderjarige] acht, wordt toegewezen. Voorts te bepalen dat het verzoek van de moeder te bepalen dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar zal zijn, wordt afgewezen.
2.2.
Het hof heeft verder ontvangen:
- de mail van de advocaat van de vader van 11 februari 2022, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 25 februari 2022, van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
In de zaak van de moeder 200.305.518/01
2.3.
Bij beroepschrift van 19 januari 2022, met producties, ingekomen bij het hof op
diezelfde datum, heeft de moeder verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek wijziging gezag alsnog toe te wijzen, kosten rechtens.
2.4.
De vader heeft op 25 april 2022 een verweerschrift ingediend en verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, en voor zover nodig uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, kosten rechtens.
2.5.
Het hof heeft verder ontvangen:
- het V6-formulier van 25 februari 2022 van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- het V6-formulier van 22 augustus 2022, van de advocaat van de moeder, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.6.
Gelet op de onderlinge samenhang van de beide zaken heeft het hof de verzoeken gelijktijdig behandeld tijdens de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
  • de raad, vertegenwoordigd door: [vertegenwoordiger van de raad 1] en [vertegenwoordiger van de raad 2] .
2.7.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hiervan gebruik gemaakt en de voorzitter van het hof heeft voorafgaand
van de mondelinge behandeling, buiten de aanwezigheid van partijen en belanghebbenden, met [minderjarige] gesproken. De voorzitter heeft tijdens de mondelinge behandeling kort verslag gedaan van dit gesprek, waarna partijen de gelegenheid hebben gekregen hier op te reageren.
2.8.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn de ouders overeengekomen dat zij het in het belang van [minderjarige] achten dat de ouders en [minderjarige] hupverlening aangaan met een systeemgerichte benadering. De ouders hebben de gelegenheid gekregen van het hof om hulpverlening te zoeken en het hof te informeren of een verwijzing al dan niet nodig is. Het hof heeft de beslissing op de verzoeken pro forma aangehouden tot 22 september 2022 en de ouders een verkort proces-verbaal toegestuurd waarin de gemaakte afspraken zijn opgenomen.
2.9.
Het hof heeft nadien ontvangen:
- het V5-formulier van 30 september 2022, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V5-formulier van de advocaat van de moeder van 6 oktober 2022, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 16 november 2022 van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 17 november 2022 van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 13 januari 2023, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
- het V8-formulier van 16 januari 2023, van de advocaat van de vader, met bijlagen, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.
2.10.
Het hof heeft naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen aanleiding gezien een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten. De voortgezette mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 januari 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat,
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad 3] .
2.11.
Het hof heeft [minderjarige] opnieuw in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. [minderjarige] heeft hier geen gebruik van gemaakt.
2.12.
Het hof heeft nadien ontvangen:
  • het V8-formulier van 17 februari 2023, van de advocaat van de vader, ingekomen bij het hof op diezelfde datum;
  • het V8-formulier van 9 maart 2023, van de advocaat van de moeder, ingekomen bij het hof op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is geboren:
- [minderjarige] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2006.
3.2.
De ouders oefenen het gezamenlijk gezag uit over [minderjarige] .
3.3.
Bij de bestreden beschikking van 20 oktober 2021 heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot het verkrijgen van het eenhoofdig gezag over [minderjarige] afgewezen. Daarnaast is het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder vastgesteld en zijn de verzoeken ter zake het contact tussen de vader en [minderjarige] afgewezen. Aan de moeder is een maandelijkse informatieplicht opgelegd.
3.4.
De vader en de moeder kunnen zich met deze beschikking niet verenigen en zijn ieder afzonderlijk in hoger beroep gekomen.
Gezag
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder wil het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefenen. Door de weerstand van [minderjarige] tegen het contact met de vader is er voldaan aan de vereisten voor wijziging van het gezag. De moeder zal wel blijven voldoen aan de informatieverplichting.
3.6.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil het gezag over [minderjarige] behouden. De vader werkt overal aan mee en zal dat ook blijven doen in het belang van [minderjarige] . De ouders moeten gaan samenwerken om de situatie te verbeteren. De huidige situatie waarin de vader uit het leven van [minderjarige] wordt gebannen en waarin er zelfs sprake is van ouderverstoting wordt door de moeder gecreëerd.
3.7.
De raad voert - samengevat - het volgende aan. [minderjarige] heeft drie dingen nodig. In de eerste plaats dient de vader erkenning uit te spreken voor de gebeurtenissen uit het verleden. Daarnaast dienen de ouders aan [minderjarige] het goede voorbeeld te geven en ten derde dient de moeder aan [minderjarige] emotionele toestemming te geven om het contact met de vader aan te gaan. Het is daarom nodig dat de ouders een hulpverleningstraject in gaan.
3.8.
Het hof overweegt als volgt.
3.8.1.
Ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW kan de rechter na ontbinding van het huwelijk op verzoek van de ouders of van één van hen bepalen dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen,
of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank die het hof na eigen waardering en onderzoek overneemt en tot de zijne maakt is het hof van oordeel dat het gezag van de vader over [minderjarige] niet beëindigd dient te worden. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
3.8.3.
Hoewel het hof vaststelt dat de situatie tussen [minderjarige] en de vader in het verleden niet altijd goed is verlopen en de vader bovendien de afgelopen periode moeilijk te bereiken is geweest, betekent dit niet dat het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd moet worden. Het hof heeft namelijk ook gezien dat de vader lange tijd (met de moeder) de zorg heeft gedragen voor [minderjarige] en zich bovendien zeer betrokken naar [minderjarige] opstelt. Daarnaast heeft de vader
recentelijk - nadat hij hiertoe de benodigde uitleg heeft gekregen - in het belang van [minderjarige] ingestemd met het aanstaande verblijf van [minderjarige] in een gezinsvervangende instelling.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat dit verblijf door de behandelaar van [minderjarige] vanuit de GGZ in zijn weg naar volwassenheid is geadviseerd. [minderjarige] laat volgens de moeder veel boosheid zien en de GGZ wil, zo heeft de moeder aangegeven, [minderjarige] daarin begeleiden en hem voorts ondersteuning bieden in herstel van het contact met de vader. De moeder heeft de verwachting uitgesproken dat [minderjarige] hiervoor meer ruimte zal voelen als hij niet bij de moeder woont.
Nu [minderjarige] daar op korte termijn naar toe zal verhuizen, of daar mogelijk ten tijde van het wijzen van deze beschikking al woont, is het juist van belang dat de vader het gezag over [minderjarige] behoudt, zodat de vader betrokken blijft bij de te nemen beslissingen in het belang van [minderjarige] . Dit alles maakt dat naar het oordeel van het hof niet is voldaan aan de gronden om te komen tot een beëindiging van het gezag. Dit betekent dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over [minderjarige] zullen blijven uitoefenen.
Hoofdverblijf
3.9.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem blijft. [minderjarige] heeft lange tijd in gezinsverband met de vader en de moeder samengeleefd, totdat de moeder het gezin plotseling verliet. De vader en [minderjarige] hebben toen zes maanden samen gewoond. Nadat de moeder [minderjarige] onverwacht weer meenam heeft [minderjarige] zich tegen de vader gekeerd. Hierdoor is er sprake van ouderverstoting. Er is op dit moment een eenzijdig beeld van de gezinssituatie en er heeft geen deugdelijk onderzoek plaatsgevonden.
3.10.
De moeder voert – samengevat – het volgende aan. De moeder wil dat het hoofdverblijf van [minderjarige] bij haar wordt vastgesteld. Dit is het meest praktisch, zeker nu [minderjarige] geen contact met de vader wenst.
3.11.
De raad heeft het hof niet specifiek geadviseerd over het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf. Verwezen wordt naar hetgeen is opgenomen onder 3.7.
3.12.
Het hof overweegt als volgt.
3.12.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.12.2.
Vaststaat dat [minderjarige] op korte termijn zal verhuizen naar een gezinsvervangende instelling. Beide ouders hebben daarmee ingestemd. Dat betekent dat de vader geen belang meer heeft bij dit verzoek. Het verzoek van de vader zal daarom worden afgewezen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.13.
De vader voert - samengevat - het volgende aan. De vader wil graag dat het contact tussen hem en [minderjarige] wordt hersteld. Dat kan bijvoorbeeld met behulp van een coach. Doordat de rechtbank geen contactregeling heeft vastgesteld is er sprake van schending van artikel
8 EVRM en wordt niet in lijn gehandeld met de uitspraak van de Hoge Raad van 17 januari
2014. Bovendien heeft de moeder als verzorgende ouder een actieve rol op zich te nemen. De moeder moet zich inspannen om dit contact te herstellen. De vader heeft niet de verwachting dat de moeder dit gaat doen.
3.14.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan. De moeder gaat er vanuit de gezinsvervangende instelling waar [minderjarige] naar toe zal verhuizen gewerkt zal worden aan herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader.
3.15.
De raad heeft het hof niet specifiek geadviseerd over het verzoek ten aanzien van de contactregeling. Verwezen wordt naar hetgeen is opgenomen onder 3.7.
3.16.
Het hof overweegt als volgt.
3.16.1.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.16.2.
Zoals hiervoor al is overwogen heeft de moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat [minderjarige] vanuit de gezinsvervangende instelling begeleid zal worden door de GGZ in herstel van het contact met de vader. De moeder heeft daarbij aangegeven dat [minderjarige] mogelijk vanuit loyaliteit naar de moeder het contact met de vader op dit moment niet durft aan te gaan. De moeder heeft voorts uitdrukkelijk verklaard dat zij [minderjarige] zijn vader niet wil ontnemen en het contact tussen [minderjarige] en de vader ondersteunt. Het hof gaat er vanuit dat op de hierboven beschreven wijze gewerkt zal worden aan het contactherstel tussen [minderjarige] en de vader en dat de moeder haar uitdrukkelijke toezegging gestand zal doen, zodat [minderjarige] de ruimte gaat voelen om het contact met de vader aan te mogen gaan. Gelet op het voorgaande en daarbij in aanmerking nemende de leeftijd van [minderjarige] , die inmiddels zestien jaar oud is, acht het hof het vastleggen van een contactregeling zoals door de vader is verzocht niet passend. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader zal afwijzen.
Afsluitende conclusie
3.17.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en de verzoeken van de moeder en de vader afwijzen.
3.18.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep, gelet op de aard van de zaak en partijen gewezen echtgenoten zijn.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 oktober 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten
draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.M. Bossink, C.D.M. Lamers en M.J.C. van Leeuwen en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.