ECLI:NL:GHSHE:2023:1536

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
200.322.754_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing van minderjarige in het kader van ouderlijk gezag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een geschil tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2021. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de rechtbank verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 november 2022, gedeeltelijk te vernietigen. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft met de minderjarige verhuisd naar [woonplaats moeder], zonder toestemming van de vader. De vader verzoekt het hof om de moeder te verplichten terug te verhuizen naar [woonplaats vader] en om vervangende toestemming voor de verhuizing af te wijzen. De moeder stelt dat de verhuizing noodzakelijk was voor haar en de minderjarige, gezien de onveilige situatie tijdens de relatie met de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 6 april 2023 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De vader heeft betoogd dat de verhuizing van de moeder niet noodzakelijk was en dat het belang van de minderjarige in het geding is. De moeder heeft daarentegen aangevoerd dat de verhuizing weloverwogen was en dat zij een sociaal netwerk in [woonplaats moeder] heeft opgebouwd. Het hof heeft de belangen van beide ouders en de minderjarige afgewogen. Het hof oordeelt dat de moeder vervangende toestemming krijgt om met de minderjarige in [woonplaats moeder] te blijven wonen, omdat het belang van de minderjarige en de moeder zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een terugverhuizing.

Daarnaast heeft de vader verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen, maar het hof oordeelt dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De grieven van de vader worden afgewezen en de beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Team familie- en jeugdrecht
Uitspraak: 11 mei 2023
Zaaknummer: 200.322.754/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/294568 / FA RK 21-2734
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. I. van Meeteren,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A. Hollman.
Deze zaak gaat over de minderjarige [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren op
[geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 november 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 februari 2023, heeft de vader verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking gedeeltelijk te vernietigen en alsnog:
- het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor verhuizing af te wijzen en te bepalen dat de moeder binnen drie maanden na afgifte van de beschikking van het hof dient terug te verhuizen naar [woonplaats vader] , bij gebreke waarvan het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader wordt bepaald;
- te bepalen dat er sprake is van een noodsituatie op grond waarvan de gemeente [woonplaats vader]
een urgentieverklaring aan de moeder dient toe te kennen op grond van artikel 2.6.11 van de
huisvestingsverordening [woonplaats vader] 2020;
- te bepalen dat [minderjarige] onder toezicht wordt gesteld en te bepalen dat de gezinsvoogd de totstandkoming van een zorgregeling die hij of zij in het belang van [minderjarige] juist acht zal vaststellen en uitbreiden en die regeling zal begeleiden.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 17 maart 2023, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep dan wel dit hoger beroep als ongegrond en/of ongemotiveerd af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 april 2023. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Van Meeteren;
  • de moeder, bijgestaan door mr. S. Smeets, die waarnam voor mr. Hollman;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 19 oktober 2022;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 16 maart 2023;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de vader van 21 maart 2023;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder van 22 maart 2023;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder van 28 maart 2023.

3.De beoordeling

De feiten
3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit deze relatie is [minderjarige] geboren. De vader heeft [minderjarige] erkend. Sinds 21 juni 2021 oefenen partijen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
De moeder is op 23 juni 2021 met [minderjarige] vanuit [woonplaats vader] , waar partijen samenwoonden, naar [woonplaats moeder] verhuisd.
De procedure bij de rechtbank
3.3.
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 20 juli 2021, heeft de vader de rechtbank verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder te bevelen om binnen acht weken na de datum van de beschikking te verhuizen naar een woning of appartement in [woonplaats vader] , althans naar een woning of appartement binnen een straal van dertig kilometer van [adres] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de moeder niet voldoet aan deze veroordeling;
- het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader te bepalen, met een nader uit te werken regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedtaken met de moeder, afhankelijk van waar zij zich zal vestigen;
- de moeder te veroordelen in de volledige proceskosten van de vader, bestaande uit het griffierecht en de eigen bijdrage.
De vader heeft de rechtbank aanvullend verzocht in de beschikking met zoveel woorden op
te nemen dat, indien de moeder met [minderjarige] terugkeert naar [woonplaats vader] , er sprake is van een
noodsituatie op grond waarvan de gemeente [woonplaats vader] een urgentieverklaring aan de moeder dient toe te kennen op grond van artikel 2.6.11 van de Huisvestingsverordening [woonplaats vader] 2020.
De moeder heeft de rechtbank bij verweerschrift, ingekomen bij de rechtbank op 13 augustus 2021, zelfstandig verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen en de vader te veroordelen in de volledige proceskosten. Verder heeft zij voorwaardelijk verzocht om vervangende toestemming om met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen, althans met [minderjarige] in [woonplaats moeder] te blijven wonen.
Partijen hebben over en weer verweer gevoerd.
3.4.
Bij beschikking van 7 september 2021 heeft de rechtbank, onder aanhouding van iedere beslissing voor het overige, de raad verzocht een onderzoek te doen en rapport en advies uit te brengen over de verzoeken met betrekking tot de verhuizing, de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
3.5.
De raad heeft op 18 juli 2022 rapport en advies uitgebracht. De raad heeft geadviseerd:
- het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen om met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te mogen verhuizen af te wijzen en het verzoek van de vader de moeder te bevelen met [minderjarige] terug naar [woonplaats vader] te verhuizen, toe te wijzen;
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
- een zorgregeling te bepalen waarbij [minderjarige] in eerste instantie onder regie van betrokken hulpverlening wekelijks contact heeft met de vader in [woonplaats moeder] op vrijdag en vervolgens onder regie van intussen in [woonplaats vader] betrokken hulpverlening op dezelfde dag en met dezelfde frequentie contact heeft met de vader in [woonplaats vader] , waarbij de regie van de betrokken hulpverlening ook inhoudt dat zij bepaalt waar het nodig en mogelijk is om in het belang van [minderjarige] van deze regeling af te wijken;
- de beslissing over de zorgregeling overigens aan te houden voor de duur van ten minste acht maanden.
3.6.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder bepaald;
- aan de moeder toestemming verleend, die de toestemming van de vader vervangt, om met [minderjarige] in [woonplaats moeder] te blijven wonen;
- de verdeling van de zorg- en opvoedtaken voorlopig als volgt bepaald:
* één dag per week zal er, in beginsel in [woonplaats moeder] , van 11.00 uur tot 17.00 uur contact
tussen de vader en [minderjarige] plaatsvinden, waarbij de overdracht onder begeleiding zal
plaatsvinden;
* vervolgens zal, onder regie van de betrokken hulpverlening, zo spoedig mogelijk
gewerkt worden naar contact afwisselend in [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] , waarbij ook in
[woonplaats vader] in eerste instantie de overdracht onder begeleiding zal plaatsvinden;
* het doel zal zijn toe te werken naar een weekendregeling;
- de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- de ouders in de gelegenheid gesteld een ouderschapsreorganisatietraject te volgen;
- de verzoeken van de vader tot terugverhuizing van de moeder naar [woonplaats vader] , tot het vaststellen van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem en het onder toezicht stellen van [minderjarige] afgewezen;
- de beslissing over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken en over de proceskosten
aangehouden voor de duur van acht maanden.
Aan het aanvullende verzoek van de vader met betrekking tot een noodsituatie en een in verband daarmee aan de moeder toe te kennen urgentieverklaring is de rechtbank niet toegekomen.
De procedure bij het hof
3.7.
De vader kan zich met deze beschikking gedeeltelijk niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
De standpunten in hoger beroep
3.8.
De vader voert samengevat het volgende aan. De rechtbank is ten onrechte afgeweken van het advies van de raad over de verhuizing. Het belang van de vader om regelmatig contact te hebben met [minderjarige] en het belang van [minderjarige] om te hechten aan beide ouders wegen zwaarder dan het belang van de moeder om met [minderjarige] in [woonplaats moeder] te blijven wonen.
Er bestond voor de moeder geen noodzaak om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Partijen woonden al een aantal jaren samen in een woning in [woonplaats vader] . De moeder had in [woonplaats moeder] geen werk en ook geen familie of kennissen. De moeder had eerder ook nooit de bedoeling om naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Partijen hebben daarover nooit gesproken en de moeder heeft de vader niet om toestemming voor de verhuizing gevraagd.
Verder heeft de moeder de verhuizing naar [woonplaats moeder] niet doordacht en niet voorbereid. De moeder is hals over kop en overhaast zonder overleg met de vader vertrokken uit [woonplaats vader] . Zij heeft niet gezocht naar alternatieve woonruimte in [woonplaats vader] . De moeder zou in [woonplaats vader] een jongerenwoning kunnen krijgen.
Ook heeft de moeder de vader ter compensatie geen alternatieven voorgesteld om invulling te geven aan zijn vaderschap, bij voorbeeld door een uitbreiding van de contactregeling aan te bieden. Door de verhuizing naar [woonplaats moeder] kan de vader niet langer betrokken zijn bij het dagelijkse leven van [minderjarige] en zijn spontane doordeweekse contacten tussen hen niet meer mogelijk. Tijdens de relatie van partijen was de zorg voor [minderjarige] gelijk verdeeld en de moeder heeft eerder aangegeven open te staan voor een co-ouderschapsregeling. Door de verhuizing naar [woonplaats moeder] is dit niet meer mogelijk. Ook heeft de verhuizing naar [woonplaats moeder] de communicatie tussen de ouders verder verslechterd, hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is. Bij een terugverhuizing naar [woonplaats vader] hebben de ouders meer mogelijkheden om in het belang van [minderjarige] te werken aan hun onderlinge verstandhouding.
Daarbij is [minderjarige] nog jong. Zij zit nog niet op school en is nog niet geworteld in [woonplaats moeder] . [minderjarige] kan in [woonplaats vader] alles geleidelijk opbouwen. Tegenover de woning van de vader bevindt zich een kinderopvang. Er is daar geen wachtlijst.
Ten slotte hebben de ouders geen middelen om de kosten die verbonden zijn aan een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , als zij in [woonplaats moeder] woont, te betalen. De vader heeft ten tijde van de mondelinge behandeling al ruim vier maanden geen contact meer met [minderjarige] omdat hij de financiële middelen mist om 200 kilometer te reizen voor een contact van één à
twee uur onder begeleiding van [instantie 1] . De bijdrage in de reiskosten van € 50,- per maand die de moeder aan de vader wil betalen is niet toereikend. De vader heeft een werkloosheidsuitkering. Daarnaast vormt de afstand tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] een groot obstakel voor de vader. Hij moet met het openbaar vervoer reizen en een paar keer overstappen. De vader heeft soms vertraging. Hij betreurt het dat [minderjarige] dan even moet wachten op zijn komst. De situatie is hierdoor al wat gespannen. Vervolgens ligt de vader
tijdens het contact onder het vergrootglas van de omgangsbegeleider. De vader is het niet eens met de inhoud van de omgangsverslagen van [instantie 1] . Begeleiding van de omgang is niet nodig. Door deze hele gang van zaken is de vader verdrietig en radeloos. Hij mist zijn dochter enorm. Indien het hof de moeder beveelt om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats vader] of naar de omgeving van [woonplaats vader] , is de vader bereid om voordat de verhuizing gerealiseerd is, in de tussentijd deel te nemen aan een begeleid omgangstraject in [woonplaats moeder] . De vader heeft dan een stip aan de horizon.
De moeder heeft een belast verleden. Tijdens de relatie van partijen dronk zij veel alcohol. Er zijn twee incidenten geweest, waarbij de vader de moeder heeft buitengezet om af te koelen. De vader betwist met klem dat hij de moeder ooit heeft mishandeld.
In juni 2021 heeft de vader de moeder onder protest naar [woonplaats moeder] laten vertrekken om de situatie rustig te houden. De vader heeft geen toestemming voor de verhuizing gegeven. De moeder heeft gezegd dat zij tot rust wilde komen en na drie maanden zou terugkeren naar [woonplaats vader] .
De moeder heeft een verhaal gecreëerd dat gebaseerd is op leugens. Zij kent de medewerkers van het wijkteam en de instanties uit [woonplaats moeder] nog van haar eigen jeugd. Het hele netwerk van de moeder gaat mee in haar verhaal.
De vader krijgt van de moeder geen informatie meer over [minderjarige] .
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld wordt de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig bedreigd, doordat zij geen contact heeft met de vader. Er zijn geen contra-indicaties voor een
regelmatig onbegeleid contact tussen de vader en [minderjarige] . De rechtbank heeft ten onrechte
een zeer minimale zorgregeling vastgesteld onder begeleiding van [instantie 1] te [woonplaats moeder] . De
vader heeft grote zorgen over het traject bij [instantie 1] . Contact tussen de vader en [minderjarige] is op deze manier onmogelijk. Bij een ondertoezichtstelling kan de gezinsvoogd dit contact begeleiden. De gezinsvoogd kan ook een zorgregeling vastleggen, die in het belang is van [minderjarige] , en die regeling op den duur zo mogelijk uitbreiden naar een vorm van co-ouderschap.
3.9.
De moeder voert samengevat het volgende aan. Doordat de relatie van partijen gepaard ging met fors geweld en hevige escalaties, waarvan [minderjarige] soms getuige was, is de moeder genoodzaakt geweest om in juni 2021 met [minderjarige] bij de vader te vertrekken en naar [woonplaats moeder] te verhuizen. De moeder heeft vroeger in [woonplaats moeder] gewoond en zij heeft daar nog vrienden en kennissen.
De moeder is in overleg met de vader naar [woonplaats moeder] verhuisd. De vader heeft voor die verhuizing zijn toestemming verleend. Tussen partijen was reeds eerder besproken om ieder op een eigen adres te gaan wonen. De moeder wilde namelijk de veiligheid van haar ongeboren kind en haar eigen veiligheid garanderen. In november 2020 heeft de moeder na loting een woning in [woonplaats moeder] toegewezen gekregen. Na de geboorte van [minderjarige] hebben partijen hun relatie meermaals een kans gegeven en hebben zij erover gesproken om de woning in [woonplaats moeder] onder te verhuren. De spanningen en de ruzies binnen de relatie bleven echter doorgaan, waardoor de moeder geen andere oplossing zag dan naar [woonplaats moeder] te verhuizen. De moeder had eerder al een verhuisbedrijf geregeld. De verhuizing was dus wel
degelijk doordacht en voorbereid. Het was voor de moeder onmogelijk gelet op de wachttijden en de gestelde voorwaarden om een woning in [woonplaats vader] of in de omgeving van [woonplaats vader] te krijgen. Daarnaast was de moeder bang dat wanneer zij in [woonplaats vader] zou
blijven wonen, de strijd tussen partijen heviger zou worden. De moeder is bereid om met
inzet van hulpverlening aan verbetering van de onderlinge communicatie en de verstandhouding tussen partijen te werken. De vader daarentegen staat niet open voor een
ouderschapsreorganisatietraject. De moeder heeft er moeite mee dat de vader steeds alle schuld bij haar neerlegt en haar ook als moeder diskwalificeert.
Partijen hebben meerdere keren gesproken over de mogelijkheid om de zorgregeling uit te
breiden naar uiteindelijk een weekendregeling, waarbij [minderjarige] elke twee weken een weekend bij de vader in [woonplaats vader] zou verblijven. Gezien de slechte verstandhouding tussen partijen heeft het nooit voor de hand gelegen om een meer uitgebreide regeling overeen te komen. Daarnaast heeft de moeder aangeboden om de reiskosten van de vader te compenseren door hem een bijdrage te betalen van € 50,- per maand, zodat de vader ook in [woonplaats moeder] contact met [minderjarige] zou kunnen hebben. Wat betreft de moeder hoeven alleen de overdrachtsmomenten begeleid te worden.
De vader komt al sinds 21 november 2022 niet meer naar de contactmomenten met [minderjarige] . Dit is niet in het belang van [minderjarige] . De reistijd tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] is met het openbaar vervoer maar ruim twee uur. Voor de reiskosten kan de vader bij de gemeente bijzondere bijstand aanvragen. De vader had het traject bij [instantie 1] aan kunnen grijpen om een band met [minderjarige] op te bouwen. [instantie 1] heeft de vader ook videobellen met [minderjarige] aangeboden, maar hij is hier niet op ingegaan. De vader heeft zijn kans niet gegrepen. De moeder heeft grote twijfels of de vader een nieuw omgangstraject in [woonplaats moeder] zal aangaan.
Het gaat goed met [minderjarige] . Zij is wel degelijk geworteld in [woonplaats moeder] . Sinds 13 februari 2023 gaat zij drie maal per week naar de peuteropvang in [woonplaats moeder] . In [woonplaats vader] zijn er lange wachttijden voor de opvang. De moeder grijpt alle hulpverlening aan en zij voelt zich veilig in [woonplaats moeder] . Dit heeft een positief effect op [minderjarige] . [minderjarige] is veilig gehecht aan de moeder.
Bepaling van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] heeft de vader al bijna zes maanden niet meer gezien. Daarnaast bestaat gerede twijfel of de vader wel in staat is de moeder een rol in het leven van [minderjarige] te geven.
Een ondertoezichtstelling van [minderjarige] is niet noodzakelijk. Zij wordt niet ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Bovendien volstaat het vrijwillig kader. De moeder is bereid alle medewerking te verlenen aan de verdere opbouw van het contact tussen de vader en [minderjarige] . De moeder heeft ook al hulpverlening voor zichzelf ingeschakeld en er is hulp in [woonplaats moeder] beschikbaar om partijen te helpen bij de uitvoering van de contactregeling en de oudercommunicatie. De vader is degene die het laat afweten.
Het advies van de raad aan het hof
3.10.
De raad heeft het hof tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om in het belang van [minderjarige] de moeder te bevelen om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats vader] . Het contact tussen de vader en [minderjarige] is stukgelopen. Een financieel aspect heeft hierbij een rol gespeeld. De vader krijgt nu niet de kans om zich anders op te stellen, ook tegenover de moeder.
De afstand tussen [woonplaats vader] en [woonplaats moeder] bedraagt bijna 200 km. De moeder had ook dichterbij [woonplaats vader] kunnen gaan wonen, bijvoorbeeld in [plaats] . De vader had dan eenvoudiger contact met [minderjarige] kunnen houden. Het is positief dat de moeder inmiddels een netwerk in [woonplaats moeder] heeft opgebouwd, maar dat had zij ook in een andere omgeving kunnen doen.
Het contact tussen de vader en [minderjarige] moet nu weer worden opgebouwd. Dit kan in eerste instantie ook via videobellen. De vader moet wel meer zijn best doen.
De raad kan niet vaststellen of een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk is. De opvoeding van [minderjarige] door de moeder gaat goed. De ouders moeten een
ouderschapsreorganisatietraject gaan volgen. Indien dat traject niet goed loopt, kan een beschermingsonderzoek aangewezen zijn.
Het oordeel van het hof
Noodsituatie
3.11.1.
De vader heeft ook in hoger beroep verzocht te bepalen dat er sprake is van een noodsituatie op grond waarvan de gemeente [woonplaats vader] een urgentieverklaring aan de moeder dient toe te kennen op grond van artikel 2.6.11 van de huisvestingsverordening [woonplaats vader] 2020.
Het hof zal dit verzoek afwijzen bij gebrek aan een wettelijke grondslag. De advocaat van de vader heeft dit laatste tijdens de mondelinge behandeling ook beaamd en het hof verzocht over dit verzoek een beslissing te nemen die hij geraden acht.
Vervangende toestemming verhuizing
3.11.2.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het wijzigen van de woonplaats van [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden zal de rechter hierover een beslissing nemen.
Bij een dergelijke beslissing dient het hof - conform vaste rechtspraak – alle omstandigheden in acht te nemen en alle belangen af te wegen.
Hoewel het belang van de minderjarige een overweging van de eerste orde dient te zijn bij deze belangenafweging, kunnen andere belangen zwaarder wegen dan het belang van de minderjarige.
Het gaat onder meer om: het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in te richten, de (on)mogelijkheid om op een andere wijze aan dat belang tegemoet te komen, de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid, de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren, de leeftijd van de minderjarige, de te overbruggen afstanden en de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg.
3.11.3.
Het hof is van oordeel dat de moeder tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vader uitdrukkelijk toestemming aan de moeder heeft verleend om met [minderjarige] naar [woonplaats moeder] te verhuizen. Het gegeven dat de moeder geacht moet worden zonder toestemming te zijn verhuisd brengt echter niet zonder meer mee dat zij nu moet terugverhuizen. Zoals het hof hiervoor al heeft overwogen, staat het belang van [minderjarige] immers voorop.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat aan de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met [minderjarige] in [woonplaats moeder] te blijven wonen. Het hof heeft voor dit oordeel de volgende redenen.
Uit de stukken blijkt dat er zich tijdens de relatie van partijen onderlinge spanningen en ruzies hebben voorgedaan, ook in aanwezigheid van [minderjarige] . Het hof wil aannemen dat de moeder zich op enig moment genoodzaakt heeft gevoeld om een andere woonruimte te betrekken ter bescherming van [minderjarige] . De moeder had sinds najaar 2020 een woning in [woonplaats moeder] . Zij had daar eerder gewoond en had er nog vrienden en kennissen. De moeder stelt
dat de ouders vele malen overleg hebben gevoerd over de verhuizing. De vader daarentegen stelt dat de moeder zonder overleg en halsoverkop is vertrokken. De vader geeft wel toe dat hij de moeder heeft geholpen met verhuizen, onder andere met het demonteren van het bedje van [minderjarige] , maar met het idee dat de ouders aan zichzelf zouden werken om vervolgens hun relatie weer voort te zetten. Ook volgens de moeder was het idee om de relatie na verloop van tijd weer te herstellen, maar omdat de relatie steeds slechter ging, stond de moeder hier niet meer voor open. Uit een en ander leidt het hof af dat de verhuizing doordacht en voorbereid was.
Duidelijk is dat er door de verhuizing van de moeder naar [woonplaats moeder] een grote afstand tussen de woonplaatsen van de ouders is ontstaan, hetgeen de uitvoering van een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] moeilijker kan maken. Het hof erkent het belang van de vader bij een actieve rol in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof stelt echter ook vast dat de moeder open staat voor contact tussen de vader en [minderjarige] en bereid is mee te werken aan dit contact. Zo wil de moeder ondanks haar beperkte financiële middelen, zij heeft een bijstandsuitkering, de vader tegemoet komen in de reiskosten. De moeder wil op termijn ook kijken naar een weekendregeling. Uit het verslag van [instantie 1] van 17 maart 2023 blijkt dat het begeleide contact tussen [minderjarige] en de vader bij [instantie 1] in [woonplaats moeder] redelijk positief verliep. De vader is echter vanaf eind november 2022 niet meer naar [woonplaats moeder] gekomen voor het contact met [minderjarige] . De redenen waarom hij hiermee is gestopt, zijn voor het hof niet overtuigend. De vader heeft aangevoerd dat hij de financiële middelen mist om iedere week naar [woonplaats moeder] te reizen, maar hij heeft het hof niet kunnen uitleggen waarom hij met de financiële bijdrage in de reiskosten van de moeder niet in staat is om in ieder geval ten minste eenmaal per maand naar [woonplaats moeder] te reizen. Ook heeft de vader niet duidelijk gemaakt waarom hij niet is ingegaan op het aanbod van [instantie 1] om met [minderjarige] te videobellen.
De moeder heeft inmiddels een sociaal netwerk in [woonplaats moeder] opgebouwd. Zij is gestart met een weerbaarheidstraining en staat op de wachtlijst voor therapie bij [instantie 2] . [minderjarige] gaat inmiddels naar de peuteropvang. Het hof is van oordeel dat van de moeder, mede gezien haar belaste verleden, niet gevergd kan worden dat zij deze ingezette positieve lijn nu doorbreekt en met [minderjarige] in (de omgeving van) [woonplaats vader] opnieuw begint.
Gelet op al het voorgaande is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] en de moeder om in [woonplaats moeder] te blijven wonen zwaarder weegt dan het belang van de vader bij een bevel aan de moeder om met [minderjarige] terug te verhuizen naar [woonplaats vader] .
Ondertoezichtstelling
3.12.
De vader heeft ook in hoger beroep verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen.
3.12.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.12.2.
Het hof stelt voorop dat alleen het tot stand brengen van contact onvoldoende grond
is om een ondertoezichtstelling uit te spreken. Het hof is van oordeel dat van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] op dit moment niet is gebleken. Het hof zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
3.13.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van de vader niet slagen. Het hof zal de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
16 november 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.M.C. Dumoulin, E.P. de Beij en
E.M.D.M. van der Linden en is op 11 mei 2023 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.